Procesrecht  

IEF 10441

Een blauwe power button en concurrentje pesten

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 3 november 2011, KG ZA 11-573 (Allround-ITC-Consulting LTD en X tegen Y)

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Nakoming schikkingsovereenkomst. Misleidende reclame. Onrechtmatige daad.

Zowel Allround ITC als [Y] drijven een onderneming op het gebied van (onder meer) onderhoud, reparatie en verkoop van computers in Waddinxveen. In de bodemprocedure is er eerder een schikking getroffen. Nu spelen andere feiten: diverse domeinnamen zijn geregistreerd, die te koop worden aangeboden en wordt de powerbutton (onderdeel van merkregistratie van X) door Y ook gebruikt en wordt in radiocommercials zinnen als PC APK en APK check gebruik in combinatie met 'breaking news' -aanduiding. Tot slot gebruiken partijen min of meer dezelfde groene steunkleur voor de websites [afbeeldingen in het vonnis].

Handelsnaamrecht: Een domeinnaamregistratie of het gebruik van een domeinnaam geeft de rechthebbende geen handelsnaamrecht, zolang de domeinnaam niet tevens als handelsnaam voor een onderneming wordt gevoerd. Van handelsnaamrechtelijke inbreuk door ‘ander gebruik’ van de handels- en domeinnamen van Allround ITC is derhalve ook geen sprake.

Merkenrecht: geringe overeenstemming, geen ongerechtvaardigd voordeel noch afbreuk aan onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk van X.

Nakoming schikking: [Y] heeft er op gewezen dat Allround ITC c.s. heeft nagelaten eerst executiemaatregelen te treffen. Nu de schikkingsovereenkomst niet versterkt is met een dwangsom, zou executie door Allround ITC c.s. weinig zin hebben gehad. Er lijkt geen vordering inzake niet-nakoming schikking te zijn gedaan, en dus dat er sprake is van rauwelijks dagvaarden. Voorzieningenrechter ziet geen grond voor voorlopige voorziening om genoemde domeinnamen niet langer te gebruiken en wijst vordering af. Vordering tot medewerking aan overdracht van domeinnamen is hieraan verbonden en wordt op voet van 3:300 BW ook afgewezen.

Onrechtmatige daad: Er lijkt sprake te zijn van ‘concurrentje pesten’ op een weinig volwassen manier. Telkens wordt slechts één aspect van een reclame-uiting (alléén de afbeelding van gras, alléén de power button, één zin uit een radiospot) gebruikt.  Een aantal van de uitingen die [Y] nabootst zijn zo algemeen dat die niet snel aan verwarring zullen bijdragen, zoals termen als repair centre, PC APK of kleur op websites. Vorderingen worden niet onderbouwd dat publiek de kleur specifiek aan onderneming linkt, of dat daadwerkelijk verwarring heeft plaatsgevonden. Vorderingen worden afgewezen.

Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er wel op dat [Y] het voorgaande niet dient te beschouwen als een vrijbrief om ook aan allerlei andere uitingen van Allround ITC c.s. aan te gaan haken. Proceskosten veroordeling Allround ITC c.s. in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op € 785,-;

Handelsnaamrecht 
4.3. Allround ITC c.s. heeft – naar de voorzieningenrechter begrijpt – gesteld dat gebruik van de handels- en domeinnamen van Allround ITC c.s. door [Y] anders dan als handelsnaam, bijvoorbeeld als domeinnaam of metatag, eveneens inbreuk op het handelsnaamrecht van Allround ITC oplevert. Allround ITC c.s. stelt dat [Y] die inbreuk pleegt door domeinnamen te gebruiken op de wijze omschreven in 2.6., door op haar website de domeinnamen opgesomd in 2.7. te vermelden, alsmede door de naam ‘PCmaatje’ als metatag of zoekterm op internet te gebruiken.

4.4. Uit hetgeen in 4.2. is overwogen volgt al, dat het [Y] vrij staat om op zijn website de handelsnamen ‘Computerrepaircentre’ en ‘Laptoprepaircentre’ te gebruiken. Met betrekking tot de overige namen geldt, dat een beroep op artikel 5 Hnw Allround ITC c.s. niet baat in geval van gebruik van namen anders dan als handelsnaam waaronder de onderneming van [Y] wordt gevoerd. Dat artikel verbiedt immers slechts het voeren van een verwarringwekkende naam als handelsnaam voor een onderneming. Dit geldt temeer voor zover Allround ITC aan deze vordering niet haar eigen handelsnamen maar domeinnamen ten grondslag legt. Een domeinnaamregistratie of het gebruik van een domeinnaam geeft de rechthebbende geen handelsnaamrecht, zolang de domeinnaam niet tevens als handelsnaam voor een onderneming wordt gevoerd. Van handelsnaamrechtelijke inbreuk door ‘ander gebruik’ van de handels- en domeinnamen van Allround ITC is derhalve ook geen sprake.

Merkenrecht
4.6. Voorts volgt uit de hiervoor besproken geringe overeenstemming tussen enerzijds het merk van [X] en anderzijds het door [Y] gebruikte teken ook, dat er in dit geval geen sprake is van gebruik waarmee ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk van [X]. Voor zover de vorderingen van Allround ITC hun grondslag vinden in merkinbreuk, zijn zij derhalve niet toewijsbaar.

Nakoming schikkingsovereenkomst
4.7. Allround ITC c.s. heeft zich er voorts op beroepen dat [Y] de schikkingsovereenkomst niet is nagekomen. Zij wijst daarbij in de eerste plaats op het in 2.6. en 2.7. omschreven gebruik van domeinnamen door [Y]. Daarnaast is het gebruik van de term PC Maatje door [Y] volgens Allround ITC c.s. in strijd met de schikkingsovereenkomst.

4.8. Allround ITC c.s. vordert in wezen nakoming van de schikkingsovereenkomst. [Y] heeft er op gewezen dat Allround ITC c.s. heeft nagelaten eerst executiemaatregelen te treffen. Nu de schikkingsovereenkomst niet versterkt is met een dwangsom, zou executie door Allround ITC c.s. weinig zin hebben gehad. Echter, gesteld noch gebleken is dat Allround ITC c.s. [Y] voorafgaand aan de dagvaarding voor dit kort geding in gebreke heeft gesteld ter zake de gestelde niet-nakoming van de schikkingsovereenkomst. Er lijkt derhalve sprake van rauwelijks dagvaarden. [Y] heeft voorts onvoldoende weersproken gesteld dat hij na ontvangst van de dagvaarding het in 2.6. beschreven gebruik heeft gestaakt en dat hij het in 2.7. beschreven gebruik daarvoor al had gestaakt. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor een voorlopige voorziening waarbij [Y] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om de in 2.6. en 2.7. genoemde domeinnamen niet langer te gebruiken. De vordering daartoe zal derhalve worden afgewezen.

4.9. Voor toewijzing van de vordering tot medewerking aan overdracht aan Allround ITC van deze domeinnamen en overige door hem geregistreerde domeinnamen die lijken op een handelsnaam van Allround ITC of een daarmee overeenstemmend teken bevatten, ziet de voorzieningenrechter voorshands evenmin aanleiding. In de schikkingsovereenkomst is opgenomen dat de domeinnamen dienen te worden doorgehaald, danwel na overleg met de wederpartij dienen te worden overgedragen. Partijen hebben ter zitting verklaard dat dit overleg niet heeft plaatsgevonden. Een verplichting voor [Y] om de domeinnamen over te dragen in plaats van de registraties te beëindigen is er dan ook niet. De vordering tot bepaling dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als het verzoek tot overdracht van de domeinnamen op de voet van 3:300 BW, wordt dientengevolge ook afgewezen.

Onrechtmatige daad
4.15. Met Allround ITC c.s. is de voorzieningenrechter van mening dat [Y] met het in 4.14. beschreven samenstel van handelingen stelselmatig een aspect uit de reclame-uitingen van Allround ITC nabootst in haar eigen uitingen naar het publiek. [Y] heeft ter zitting ook niet betwist dat dit bewust zou gebeuren. Er lijkt sprake te zijn van ‘concurrentje pesten’ op een weinig volwassen manier. Deze handelwijze is echter alleen onrechtmatig indien
hierdoor verwarring bij het publiek te duchten is. Een aantal van de uitingen die [Y] nabootst zijn zo algemeen dat die niet snel aan verwarring zullen bijdragen, zoals het gebruik van de termen ‘repair centre’ ‘PC APK’ en ‘PC Check’. Hetzelfde geldt voor het kleurgebruik op de website, nu Allround ITC c.s. niet aannemelijk heeft gemaakt dat het publiek de kleur die zij gebruikt op haar website specifiek met haar onderneming in verband brengt. Met betrekking tot de verhuizing geldt dat [Y] zijn verhuizing pas een half jaar na Allround ITC aankondigde. Door dat tijdsverloop is het de vraag of het die verhuizing zal verwarren met de verhuizing van Allround ITC. De overige uitingen waarop Allround ITC wijst, betreffen telkens slechts één aspect van een reclame-uiting van Allround ITC (alléén de afbeelding van gras, alléén de power button, één zin uit een radiospot). Voorts worden die reclame-uitingen door Allround ITC openbaar gemaakt als afkomstig van ImakeIT Repair Centre en door [Y] als afkomstig van Computer Repair Centre of Laptop Repair Centre. In het licht van deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het voorshands onvoldoende aannemelijk dat er, ondanks de herhaling van de navolging door [Y], door het hiervoor beschreven samenstel van handelingen verwarring baij het publiek te duchten is.
Allround ITC c.s. heeft wel gesteld dat er al daadwerkelijk verwarring heeft plaatsgevonden, doch heeft deze stelling niet nader gemotiveerd of onderbouwd. Dit had in het kader van dit kort geding wel op haar weg gelegen, zeker nu de beschreven handelwijze van [Y] al meer dan een jaar plaatsvindt. Voor nadere bewijslevering is in het kader van dit kort geding geen plaats. De door Allround ITC c.s. ingestelde vorderingen op grond van onrechtmatige daad komen dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er wel op dat [Y] het voorgaande niet dient te beschouwen als een vrijbrief om ook aan allerlei andere uitingen van Allround ITC c.s. aan te gaan haken, omdat hij dan het risico loopt wel onrechtmatig te handelen.

IEF 10433

Geen transmissie door of met de link

Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, LJN BU3223 (Real Networks Inc. tegen X)

In navolging van IEF 10109.Uitgebreid vonnis Auteursrecht. Geen openbaarmaking middels een link. Geen beroep op 26d Aw, omdat X niet als tussenpersoon kan worden beschouwd. Geen onrechtmatige daad, omdat er geen sprake is van structureel en doelbewust downloaden wordt gefaciliteerd. Geen merkinbreuk, onvoldoende gesubstantieerd noch onderbouwd. Proceskosten ex 1019h Rv en de afspraak is gemaakt deze vast te stellen op ¤48.000 dit omvat eveneens de proceskosten onrechtmatige daad volgens het liquidatietarief.

Feitenschets: Na een ex parte beschikking (15 februari 2010) waarin de voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat [X] Real Alternative aanbiedt en dat Real Alternative verveelvoudigingen bevat van software waarop auteursrechten van Real Networks rusten en dat [X] door het aanbieden van Real Alternative inbreuk maakt op de auteursrechten van Real Networks. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de gestelde merkinbreuk niet voldoet aan de hoge eisen die ten aanzien van een ex parte bevel moeten worden gesteld aan de aannemelijkheid van de inbreuk. De voorzieningenrecher heeft [X] bevolen de openbaarmaking van Real Alternative te staken onder verbeurte van een dwangsom en heeft Real Networks verlof verleend om conservatoir beslag te leggen onder [X] op alle gegevensdragers waarop Real Alternative zich bevindt en om conservatoir bewijsbeslag tot afgifte te leggen op alle schriftelijke en elektronische documenten waaruit de omvang van de inbreuk blijkt. Voorts heeft de voorzieningenrechter [Z] aangewezen als gerechtelijk bewaarder van de in beslag te nemen gegevensdragers en documenten.

4.11. Aldus dient de rechtbank te beoordelen of [X] met het aanbieden op zijn website https://codecpack.nl van een link naar Real Alternative op de server van Freenet, het bestand Real Alternative heeft openbaar gemaakt dan wel heeft verveelvoudigd.

Primair 45i Aw: 4.29. Naar het oordeel van de rechtbank is van verveelvoudigen door [X] van Real Alternative als bedoeld in artikel 45i Aw geen sprake. Anders dan Real Networks stelt, vond de transmissie van Real Alternative niet plaats door of met de link van [X]. De link van [X] wees de gebruiker de weg naar de server van Freenet waarop Real Alternative stond. De transmissie van Real Alternative vond plaats van de server van Freenet naar de computer van de gebruiker. In die omstandigheden verrichtte [X] geen verveelvoudigingshandelingen.

Subsidiair 26d Aw: 4.34. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep op artikel 26d Aw alleen al omdat [X] niet kan worden beschouwd als een tussenpersoon wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken. [X] bood op zijn website https://codecpack.nl een link aan naar Real Alternative op de server van Freenet. Voor zover het uploaden van Real Alternative op de server van Freenet en het vervolgens downloaden van Real Alternative door derden van de server van Freenet kwalificeert als inbreuk op de auteursrechten van Real Networks, gebeurde dit zonder tussenkomst van de link van [X]. Dat gebruikers het bestand Real Alternative via de link konden vinden, betekent nog niet dat (het aanbieden van) de link in de hiervoor bedoelde zin wordt gebruikt om Real Alternative van de server van Freenet te downloaden. Hoe het verstrekken van informatie over codecs er toe kan leiden dat [X] dient te worden beschouwd als een tussenpersoon in de zin van artikel 26d Aw vermag de rechtbank niet in te zien.

Subsidiair: onrechtmatige daad 
4.41. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [X] niet structureel doelbewust het downloaden van het inbreukmakende Real Alternative heeft gefaciliteerd en dat [X] niet onrechtmatig jegens Real Networks heeft gehandeld.

Merkinbreuk 
4.44. De merkenrechtelijke grondslag van de vorderingen is door Real Networks onvoldoende gesubstantieerd. Real Networks heeft gesteld noch onderbouwd dat sprake is van gebruik door [X] van de tekens REAL, REALPLAYER, REALAUDIO en REALMEDIA in het economisch verkeer hetgeen ingevolge artikel 9 lid 1 GMVo wel is vereist. De vorderingen stranden reeds om die reden.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10429

Zo snel zijn definitief ontwerp klaar

Rechtbank Dordrecht 26 oktober 2011, LJN BU2960 (Finnhouse Houtbouw B.V. tegen gedaagde)

Met gelijktijdige dank aan Ruud Degenaar, DHC advocaten.

In navolging van LJN BU2164 (verkapt) Auteursrecht. Contractrecht. Bewijs. Boetebeding. Na tussenvonnis waarin gedaagde is toegelaten tegenbewijs te leveren dat de (bouw)tekeningen van Finnhouse zijn gebruikt bij de realisatie van de woning van gedaagde en dus geen inbreuk is gemaakt op het auteursrecht conform de Algemene Voorwaarden.

Diverse getuigen zijn gehoord, echter uit deze verklaringen, "bezien in onderling verband, volgt dat de tekening van Finnhouse gebruikt moet zijn omdat anders niet verklaard kan worden hoe [getuige 1] zo snel zijn definitief ontwerp klaar kon hebben."

Aldus slaagt het tegenbewijs niet. Gedaagde heeft in strijd met de contractuele verplichtingen zonder toestemming eiseres tekeningen gebruikt. Boetebeding is van toepassing is verschuldigd, haviltex-formule, boete is juist berekend. Geen matiging. Proceskosten €5.048,25.

3.3.  [gedaagde] is niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs.
[gedaagde] en [getuige 2] (directeur van Finnhouse) verklaren beiden dat de relatie tussen partijen op 14 augustus 2008 is geëindigd. [getuige 1] (die na beëindiging van de relatie met Finnhouse tekeningen voor de woning heeft gemaakt) en [gedaagde] verklaren dat hun eerste contact dateerde van september 2008. [gedaagde] verklaart dat hij de tekeningen van Finnhouse mogelijk aan [getuige 1] heeft laten zien, [getuige 1] verklaart dat hij een tekening van Finnhouse heeft gezien en de echtgenote van [gedaagde] verklaart eveneens dat zij de tekeningen van Finnhouse aan [getuige 1] hebben laten zien. Uit de verklaringen van [getuige 3] (adviseur constructies bij de firma Goudstikker) en [getuige 2] blijkt dat er begin september 2008 een bestektekening is ingeleverd bij Goudstikker. Getuige [getuige 1] verklaart dat hij direct een definitief ontwerp maakt en dat zoiets enkele maanden na het eerste contact klaar is. Uit deze verklaring, bezien in onderling verband, volgt dat de tekening van Finnhouse gebruikt moet zijn omdat anders niet verklaard kan worden hoe [getuige 1] zo snel zijn definitief ontwerp klaar kon hebben. Voorts zijn de overeenkomsten in de vorm van de woning in beide ontwerpen zo groot dat ook daaruit valt af te leiden dat de tekeningen van Finnhouse moeten zijn gebruikt. Dat bij de uiteindelijk gebouwde woning ander bouwmateriaal is gebruikt dan in het ontwerp van Finnhouse is van ondergeschikt belang.

 

3.4.  Nu [gedaagde] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs, komt vast te staan dat de tekeningen van Finnhouse zijn gebruikt bij de realisatie van de woning, dan wel dat de tekeningen van Finnhouse ten grondslag hebben gelegen aan de door [X] opgestelde tekeningen. Daarmee is [gedaagde] in beginsel de boete, zoals vermeld in
artikel 11 sub b van de algemene voorwaarden van Finnhouse, verschuldigd.

3.6.  [gedaagde] stelt dat toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat, omdat
a. een boete van 10% te hoog is voor een consument,
b. hij de tekenkosten al heeft betaald,
c. voor deze tekenkosten een afzonderlijke vergoeding is opgenomen in de kosten van het houtpakket en
d. Finnhouse een ongekend hoge winstmarge rekent.

3.8. (...) [gedaagde] voert nog aan dat, indien al van de totale bouwkosten moet worden uitgegaan, de door hem werkelijk gemaakte bouwkosten uitgangspunt dienen te zijn. Dit standpunt kan niet worden aanvaard. De strekking van het boetebeding is dat Finnhouse niet wil dat de wederpartij haar tekeningen kosteloos aan een ander ter beschikking stelt, zodat een ander minder kosten hoeft te maken en Finnhouse haar kosten er niet uit haalt. [gedaagde] had moeten begrijpen dat juist daarom de door Finnhouse begrote bouwsom uitgangspunt dient te zijn.
De gevorderde boete is juist berekend op € 31.382,70.

Eerdere Finnhouse uitspraak IEF 10103

IEF 10422

De kosten van de rechtspleging

HR 28 oktober 2011, LJN BQ6079 (Eiser tegen Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie h.o.d.n. ZLTO Advies)

Procesrecht. Proceskostenveroordeling. “Doorschuiven” proceskosten vrijwaringszaak naar hoofdzaak. Hoge Raad komt terug van eerdere rechtspraak. Niet langer kan gezegd worden dat billijkheid doorschuiven van kosten eist. Overheidsbeleid is gericht op meer te laten meebetalen in kosten van rechtspleging. Bijvoorbeeld ex 1019h Rv Volledige Proceskosten veroordeling in IE-zaken. Proceskosten waarin gewaarborgde in vrijwaringszaak wordt veroordeeld daarom niet meer ten laste van verliezende eiser in hoofdzaak.

3.5 (...) maar vooral in het overheidsbeleid dat er in toenemende mate op gericht is de rechtzoekende in civiele zaken meer te laten meebetalen aan de kosten van de rechtspleging.
Een en ander klemt temeer in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom, waarin krachtens art. 1019h Rv. veroordeling plaats vindt in de "redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt", welke kostenveroordeling in de regel aanzienlijk hoger uitvalt dan de gebruikelijke kostenveroordeling op de voet van art. 238 en 239 Rv. overeenkomstig een van de liquidatietarieven, die de proceskostenbegroting door de rechter beperken. Die beperking vindt haar grond hierin dat partijen voorafgaande aan een procedure de hoogte van de daarin te maken proceskosten moeten kunnen beoordelen, en "dat het verbod van eigenrichting en de daarmee samenhangende, vrijwel onbeperkte vrijheid een ander in rechte te betrekken en zich in rechte tegen eens anders aanspraken te verdedigen, kan meebrengen dat het gerechtvaardigd is de kosten van het geding, voorzover zij niet ten laste van de overheid blijven, over partijen te verdelen op een wijze waarbij aan overwegingen van procesrisico en procesbeleid mede betekenis wordt toegekend, onder meer om te voorkomen dat de voormelde vrijheid door vrees voor een veroordeling tot omvangrijke proceskosten in gevaar zou worden gebracht" (Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 36).

Tegen de achtergrond van een en ander kan niet langer gezegd worden dat de billijkheid het doorschuiven van de kosten eist. Daarom behoren de proceskosten waarin de gewaarborgde in de vrijwaringszaak wordt veroordeeld niet meer ten laste te worden gebracht van de eiser in de hoofdzaak wiens vordering is afgewezen. De Hoge Raad komt dan ook terug van zijn eerdere rechtspraak op dit punt.

IEF 10409

De Kaneelstok uit Oosterhout

Vzr. Rechtbank Breda 26 oktober 2011, LJN BU3266 (Cinque Terre B.V. en Oosterhoutse Kaneelstok B.V. tegen Carmel BV en Carmel Candy BV) - ANP persbericht

Met dank aan Tom van Riel, Raetsluy advocaten

Merkenrecht. Nogaproducten en kaneelstokken. Voornemen tot ompakken > is geen merkinbreuk.

Rens Joosen Suikerwerken BV was Benelux-merkenhouder van onder andere Willem Stuvé Nougat (zeer bekend merk, geproduceerd door Belgische fabrikant Carlier) en De Oosterhoutse Kaneelstok (geproduceerd door fabrikant Tom Sweets). Op 9 augustus j.l. is Joosen failliet verklaard.

Gedaagden hebben uit het faillissement van de b.v. Tom Sweets het woordmerk T.O.M. Sweets en machines overgenomen. Belgische fabrikant van Nougat heeft 12 augustus j.l. nougatproducten voorzien van merk Stuvé aan gedaagden verkocht en geleverd, welke weer heeft doorverkocht aan kermisexploitanten.

Na faillissement hebben gedaagden banner met tekst op hun fabriekspand aangebracht met tekst "Tom Sweets De Kaneelstok uit Oosterhout". De banner is geen eerlijk gebruik van herkomstvermelding en levert merkinbreuk op en geeft aanleiding om te vrezen voor nieuwe inbreuk op het merk De Oosterhoutse Kaneelstok".

Ter vermijding van executiegeschillen hebben eiseressen onderschreven dat het toelaatbaar is dat gedaagden de Nougat ontdoen van hun verpakking en nieuw ompakken. Zij handhaven, evenzeer terecht, dat het overstickeren van de verpakking, zodat het oorspronkelijke merk er wel op blijft, wél merkinbreuk oplevert. (r.o. 3.23).

Alle banners moeten worden overgedragen aan eiseressen of derde in afwachting van vonnis in de bodemprocedure (brief is voorgedicteerd in het dictum). Verklaring van een AA-accountant betreft opgaveverplichting. Dwangsom van €5.000 per overtreding met een maximum van €50.000. Gedaagden worden veroordeeld tot proceskosten ex 1019h Rv ad €18.328,66, dit wordt verlaagd tot €6.000 omdat het een eenvoudig kort geding betreft.

3.15. Partijen zijn verdeeld over de vraag of gedaagden merkinbreuk plegen door gebruik van deze aanduiding. En concreet: of gedaagden inbreuk hebben gepleegd door a) de banner, eigendom van gedaagden, (in de feiten visueel aangegeven) te laten gebruiken), in huur, door de kermisexploitanten op hun kraam en door b) dit zichtbaar vanaf de straat aan te brengen op hun pand in Oosterhout.

3.17. Het aangevallen teken is niet gelijk aan het merk. Er is wel sprake van een overeenstemmend teken, gebruikt in het economisch verkeer om in de situatie a) de aandacht te trekken van het kermispubliek. Inbreuk op het merk is er wanneer sprake is van gebruik in het economisch verkeer voor waren van gedaagden en als bij het in aanmerking te nemen publiek verwarring kan ontstaan (art. 2.20 lid aanhef en sub b BVIE), of als gedaagden zonder geldige reden enig ongerechtvaardigd voordeel trekken uit of afbreuk doen aan het onderscheidend vermogen van het merk.

3.19 (...) Gedaagden wisten uit het contact met de curator dat "De Oosterhoutse Kaneelstok" zou doorstarten. De enkele mededeling hiervan zou al voldoende geruststelling zijn geweest. Het dominant te onderkennen belang van gedaagde bij de banner, op dat moment en in die situatie was het aanhaken bij en afbreuk doen aan de naamsbekendheid van het merk dat door het faillissement wat kwetsbaarder was. Dat is geen eerlijk gebruik van herkomst-vermelding. De banner vormde daardoor merkinbreuk.

3.23. Ter vermijding van executiegeschillen wordt op wens van eiseres het navolgende overwogen. Partijen hebben ter zitting besproken of het in voorraad hebben van nougat, voorzien van de verpakking met het merk van eiseressen, merkinbreuk oplevert. Gedaagden hebben gesteld dat zij deze voorraad niet houden om deze, met de merkverpakking, in de handel te brengen. Zij willen deze verpakking geheel verwijderen, een andere verpakking er om doen en dan verkopen. Eiseressen hebben, terecht, onderschreven dat dit toelaatbaar is en dat het in voorraad houden dan geen merkinbreuk oplevert. Zij handhaven, evenzeer terecht, dat het overstickeren van de verpakking, zodat het oorspronkelijke merk er wel op blijft, wél merkinbreuk oplevert.

Lees het vonnis hier (LJN / grosse / opgeschoonde pdf)

IEF 10401

Afweging is immers al gemaakt

Vzr. Rechtbank Rotterdam 25 oktober 2011, LJN BU1436 (Nationale Stichting  tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland tegen MR)

Met dank aan Jurian van Groenendaal, Boekx Advocaten.

Procesrecht. Persrecht. (Nog niet) onrechtmatige publicatie. Inzage in bescheiden (manuscript) om schending van geheimhoudingsbeding te testen en wellicht verbod te (gaan) vorderen.

Arbeidsovereenkomst tussen Holland Casino en MR met wederzijds goedvinden beëindigd. Oud-medewerker wordt verzocht inzage te geven in bescheiden, in dit geval manuscript van te publiceren boek, waarmee zij kan bewijzen dat MR door publicatie in strijd met de overeengekomen geheimhoudingsbedingen zal handelen. De afweging tussen enerzijds de vrije meningsuiting en anderzijds de daaraan inherente mogelijkheid dat die tot schade (al dan niet bestaand in reputatieschade) bij anderen leidt is immers in het EVRM (artikel 10) en de Grondwet (artikel 7) al gemaakt. Inzage vooraf is een indirecte belemmering, omdat daarna mogelijk vervolgstappen genomen worden. Bij het einde van dienstverband is hier niets over expliciet opgenomen in de vaststellingsovereenkomst. Vorderingen worden afgewezen.

4.6.4. (...) De afweging tussen enerzijds de vrije meningsuiting en anderzijds de daaraan inherente mogelijkheid dat die tot schade (al dan niet bestaand in reputatieschade) bij anderen leidt is immers in het EVRM (artikel 10) en de Grondwet (artikel 7) al gemaakt.
Deze keuze houdt, in elk geval voor wat betreft artikel 7 Grondwet, expliciet in dat niemand tevoren toestemming nodig heeft om zijn mening - in druk - openbaar te maken. Hoewel artikel 10 EVRM toetsing vooraf niet zonder meer uitsluit blijkt uit de jurispruden-tie dat daarvoor slechts zeer beperkt ruimte bestaat. De achterliggende gedachte is dat het "chilling effect" moet worden voorkomen; de wetenschap dat een tekst tevoren zal worden bekeken leidt tot een maatschappelijk ongewenst geachte terughoudendheid bij de schrijver.

4.6.1. Het geheimhoudingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst is naar voorlopig oordeel in de plaats gekomen van dat uit de arbeidsovereenkomst (2.1), zodat nu alleen het beding uit de vaststellingovereenkomst van belang is.

4.6.2. De door Holland Casino gevorderde inzage in de drukproef/het manuscript van een door een ex-werknemer uit te geven boek acht Holland Casino noodzakelijk om te onderzoeken of zij op grond van het geheimhoudingsbeding daadwerkelijk een publicatieverbod wil vragen. De vraag, of de dreigende schending van dat beding (in combinatie met de weigering van MR toe te zeggen dat hij het beding niet zal schenden, zijn uitgever te noemen en het manuscript ter inzage te geven) voldoende rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv oplevert. zoals Holland Casino stelt, wordt door de voorzieningenrechter ontkennend beantwoord.

4.6.5. Daaraan doet niet af dat kennisname vooraf op zich geen verplichte toestemming voor publicatie en ook geen direct belemmering van de vrijheid van meningsuiting inhoudt; die kennisname wordt immers in dit geval louter gevraagd om volgende stappen, die wel een dergelijke belemmering inhouden, mogelijk te maken. Indirect strekt de inzage dus wel tot belemmering van de vrijheid van meningsuiting. Om die reden bestaat in beginsel, behoudens andersluidende afspraken, geen verplichting tot inzage vooraf. Hoewel denkbaar is dat er zo zwaarwegende belangen in het geding zijn dat er in een zeer uitzonderlijk geval toch ruimte is voor het verplichten van een schrijver om zijn manuscript van tevoren aan een ander te laten lezen is hetgeen Holland Casino in dit verband heeft gesteld daartoe volstrekt onvoldoende. Zij heeft immer slechts in zeer algemene bewoordingen gewag gemaakt van reputatieschade.

4.6.6. Daaraan doet evenmin af dat (...) in beginsel bij het einde van het dienstverband inzage vooraf kan toezeggen en daaran ook (behoudens zeer bijzondere omstandigheden) gebonden is. Dat vereist echter een expliciete contractuele bepaling van de strekking dat de (ex)werkgever voor publicatie inzage zal krijgen in door de (ex)werknemer te publiceren werk. (...)

Lees het vonnis hier (grosse / LJN / pdf)

IEF 10387

Steunband, kleefband en positionneur

Hof 's-Gravenhage 18 oktober 2011, KG ZA 10-1057 (Indorato-Servicos & Gestao LDA Funchal en Great Lengths International tegen Euro Hair c.s. en Balmain Hair c.s.)

In navolging van IEF 9182 (Vzr.) en IEF 8835 (Rb). Octrooirecht. Indorato Servicos is houdster van EP 1 411 789 werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van haarextensies. Geen inbreuk door Balmain Hair op het door de in EP omschreven vallende beschermingsomvang, er kan dus voorbij worden gegaan aan het nietigheidsverweer.

Hof veroordeelt Indorata in de proceskosten ex 1019h Rv ad €53.360,91 en daaronder inbegrepen de nakosten. Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten

14. De postionneur van de Balmain-inrchting wordt aan het hoofdhaar vastgezet. De 'steunband'/folie van Balmain bevindt zich in de positionneur en wordt daardoor omsloten. Indien al zou moet worden aangenomen dat de 'steunband' van Balmain een kleefkant heeft, zoals Indorate stelt maar Balmain betwist dan kan die - naar Indorata onderkent in punt 12 van het appelexploit - in ieder geval niet de functie hebben om de steunband aan het hoofdhaar te fixeren, maar hooguit de functie om de extensies aan de steunband te bevestigen. Het Balmain-systeem heeft dus geen 'kleefkant' als omschreven in conclusie 14 van EP 789

15. De voorzieningenrechter is tot hetzelfde oordeel gekomen op basis van een enigszins andere redenering. Aan de vaststelling dat de kleefband tevens de hoofdhaarfixeerfunctie heeft, heeft zij de gevolgtrekking verbonden dat de steunband over een groter oppervlak dan ter plaatse van de haarextensies klevend moet zijn. Aan deze eis is, aldus de voorzieningenrechter, in het Balmain-systeem niet voldaan. In ha a r 'conclusie van eis' in hoger beroep (onder 10 en 14) heeft Indorata betoogd dat op de steunband van het Balmain-systeem een coating aanwezig is die kleverig wordt bij een temperatuur van 170 oe en dat deze kleefkant zich, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, wel degelijk uitstrekt buiten de contactpunten tussen de steunband en de uiteinden van de haarextensies. Balmain heeft betwist dat haar coating een kleefmiddel is (punt 45 MvAlMvG-inc). In haar systeem worden, zo stelt BalmaÎn, de haarextensies aan de steunband geplakt door' middel van lijm die op de bevestigingsmiddelen is aangebracht, en niet door kleefstof aan de steunband. Wat hier verder van zij, genoemde nieuwe stelling van Indorata in haar 'conclusie van e i s ' in hoger beroep kan haar niet baten omdat daarmee onaangetast blijft dat in het Balmain-systeen de steunband met (beweerde) kleefkant door de positionneur wordt omsloten, zodat die kleefkant niet de functie vervult (of kan vervullen) om de steunband aan het hoofdhaar vast te zetten.

19. AI het voorgaande brengt met zich dat het systeem van Balmain niet onder de beschenningsomvang van conclusie L4 van EP 789 valt, en evenmin onder de beschermingsomvang van de daarvan afhankelijke conclusies 15, 16, 19,21 en/of 23. Derhalve zijn de vorderingen van Indorata niet toewijsbaar en kunnen haar grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Aan de beoordeling van het incidenteel appel komt het hof niet toe nu dit is door Balmain is ingesteld onder de niet vervulde voorwaarde dat een of meer van de grieven van Indorarata slagen

IEF 10385

Verkapt appèl

Vzr. Rechtbank ´s-Hertogenbosch 21 oktober 2011, KG ZA 11-674 (China Commodities International B.V. tegen Van Spaendonck)

Met dank aan Marjolein Driessen, Legaltree.

In navolging van IEF 10177. Executievonnis inzake modelrecht rondom tennisoefenwand 99874-0001. In feite beoogd CCI een inhoudelijke herbeoordeling, dat komt neer op een verkapt appèl en dat gaat het bestek van een executiegeschil te buiten. Er is geen sprake van kennelijke feitelijke en juridische misslag, dus vorderingen worden afgewezen. CCI wordt veroordeelt in de proceskosten. Kennelijke schrijffouten worden beoordeeld in een afzonderlijke beschikking.

4.3. Voorop gesteld zij dat het enkele feit dat een vonnis een feitelijke of juridische onjuistheid bevat, niet beteket dat de tenuitvoerlegging daarvan tot misbruik van bevoegdheid leidt. Daarvoor is vereist dat door de misslag iedere grond  aan de veroordeling onbreekt en dat dit ook voor de executant duidelijk is. daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. CCI heeft een zevental feitelijk danwel juridische misslagen aangevoerd. Een deel daarvan betreft in feite inhoudelijk bezwaren teggen het oordeel van de voorzieningenrechter. Voor beoordeling van dergelijke bezwaren bestaat in een executiegeschil geen ruimte, omdat daarmee sprake zou zijn van een verkapt appèl. (...)

4.4. Dan is er nog de in de ogen van CCi meest cruciale misslag, namelijk dat de voorzieningenrechter heeft verzuimd in te gaan op het kernverweer van CCI. Dat is volgens CCI haar verweer dat aan  het model van Tri-tennis Wand geen bescherming toekomst op grond van artikel 8 van de [GeMoV] omdat deze volledig technisch bepaald is.(...) Door de voorzieningenrechter wordt vervolgens niet expliciet ingegaan op de technische bepaaldheid. De voorzieningenrechter overweegt in 4.8 echter wel dat dient te worden uitgegaan van een geldig ingeschreven gemeensschapsmodel (...) Daarmee is impliciet het beroep op artikel 8 GeMoV verworpen.

IEF 10379

Beginsel van behoorlijk procesrecht

Rechtbank Breda 19 oktober 2011, HA ZA 09-169 (Converse Inc en Kesbo Sport BV tegen ASPO Waalwijk c.s. en Diesel)

Met dank aan Gino van Roeyen, BANNING advocaten

Merkenrecht en invoeren, aanbieden althans in voorraad houden van counterfeit Converse. Geheimhouding (processuele houding) vs. beginsel van behoorlijk procesrecht. Kijkje in de keuken van de echtheidskenmerken.

In't kort: Kesbo niet ontvankelijk: licentie betwist en geen zelfstandig belang. Aspo stelt goede trouw (schriftelijke verklaringen omtrent originaliteit van de schoenen geleverd door Diesel en Duitse advocaat). Uitdrukkelijk beroep op Stüssy-arrest dat beginselen van Europees recht, vrij verkeer van goederen met zich meebrengt dat merkhouder moet worden belast met bewijs dat de producten buiten de door hem/met toestemming in verkeer zijn gebracht. Geoorloofde parallelimport en uitputtingsverweer ex 2.23 lid 3 BVIE (r.o. 4.5).

Authenticiteitskenmerken zijn strikt bedrijfsgeheim en staan in het rapport slechts in algemene, vage bewoordingen omschreven. Aspo stelt dat Converse zaak lastig maakt door onafhankelijk onderzoek te weigeren. Zeer casuïstische uitspraak. Het staat vrij echtheidskenmerken niet prijs te geven, met hier (verwezenlijkt) risico dat geen goed verweer gevoerd kan worden conform het beginsel van behoorlijk procesrecht. Proceskostenveroordeling voor Converse aan de zijde van Aspo €1.790 en Diesel €8.506,10.

4.1. Kesbo niet ontvankelijk aangezien de door Converse aan Kesbo verleende licentie door Aspo en Diesel wordt betwist en door Converse niet is onderbouwd en de stelling van Aspo en Dieseel dat Kesbo bij de ingestelde vordering geen zelfstandig belang heeft door Converse niet is weersproken.

4.20. De rechtbank merkt op het dat Converse vrij staat de door haar gehanteerde echtheidskenmerken - waarme, volgens Converse, haar deskundigen in staat zijn counterfeit schoenen van originele schoenen te onderscheiden - niet prijs te geven. Dit heeft echter tot gevolg dat Aspo en Dieseel, naar zij terecht stellen, niet in staat zijn om daartegen verweer te voeren. Het beginsel van behoorlijk procesrecht brengt mee dat eiser de gedaagde in staat moet stellen behoorlijk verweer te voeren. Converse loopt met haar processuele houding dan ook het risico dat de rechtbank tot het oordeel komt dat Converse haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Dat risico heeft zich in onderhavige geval verwezenlijkt.

De rechtbank neemt daarbij niet alleen in aanmerking dat Converse geen inzicht geeft in de door haar gehanteerde echtheidskenmerken, maar ook dat deze echtheidskenmerken volgens Converse kunnen variëren afhankelijk van het type schoen, de maat schoen, het tijdstip van productie (de kenmerken worden van tijd tot tijd gewijzigd) en de fabriek waarin de schoen is geproduceerd, waardoor de juistheid van de stelling van Converse dat op grond van bepaalde echtheidskenmerken kan worden vastgesteld dat een schoen counterfeit is, alleen kan worden geverifieerd door de schoen te vergelijken met een schoen van hetzelfde type en dezelfde maat, gemaakt in dezelfde periode en in dezelfde fabriek. Volgens Converse is een dergelijke vergelijking niet meer mogelijk, omdat deze schoenen niet meer voorhanden zijn. Converse heeft bij pleidooi dan ook niet meer kunnen doen, dan de schoenen van de onderzochte partij met elkaar vergelijken. De daarbij door Converse geconstateerde afwijkingen, waaronder de afmeting van de sockliners in één paar schoenen, hebben met name betrekking op kwaliteitsverschillen. Kwaliteitsverschillen kunnen echter niet als deugdelijke onderbouwing van de gestelde counterfeit worden beschouwd. Converse heeft immers zelf aangegeven dat de originele Converse producten niet 100% foutloos zijn en dat daarvoor een AQL-limit wordt gehanteerd, waarbij een vastgelegde hoeveelheid fouten worden geaccepteerd.

4.21. Converse heeft geen inlichtingen willen verstrekken die het mogelijk maken om de schoenen door een onafhankelijk deskundige te laten onderzoeken. Nu zij daardoor niet in staat is om haar stelling aan de hand van een onafhankelijk deskundigenrapport te onderbouwen, mag van Converse worden verwacht dat zij haar stelling op een dusdanige manier opbouwt, dat Aspo en Dieseel in staat zijn om daartegen deugdelijk verweer te voeren. Converse had dan ook, ter voldoening aan haar stelplicht, concrete informatie dienen te verschaffen over de echtheidskenmerken op grond waarvan originele Converse schoenen van counterfeit schoenen kunnen worden onderscheiden. Converse had ook haar stelling op andere wijze, bijvoorbeeld aan de hand van haar administratie, kunnen onderbouwen. Zij stelt immer dat zij aan de hand van de productiecodes en andere informatie op tonglabels kan nagaan of onder de desbetreffende nummers daadwerkelijk een productieorder is uitgevoerd. (...)

4.23. De conclusie luidt dat Converse heeft aangegeven dat er twee methodes zijn om te bewijzen dat sprake is van counterfeit: via de productcodes die verwijzen naar de details van de bijbehorende orders in hun eigen administratie en via echtheidskenmerken. Converse heeft van de mogelijkheid om aan de hand van haar eigen administratie te onderbouwen dat sprake is van counterfeit geen gebruik gemaakt. Converse beroept zich slechts op het ontbreken van echtheidskenmerken, maar geeft over die kenmerken zodanig summiere informatie dat zij daarmee niet aan haar stelplicht heeft voldaan.

IEF 10364

Hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming

HvJ EU 18 oktober 2011, zaak C-406/09 (Realchemie tegen Bayer CropScience AG)

In navolging van IEF 8276 (HR) en IEF 9580 (Concl. A-G) en commentaar IEF 9579 .

Proceskosten. HvJ EU wijkt af van de conclusie van A-G Mengozzi. Verordening (EG) nr. 44/2001 Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen. De uitleg van het Begrip ‚burgerlijke en handelszaken’ inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissing waarbij geldboete wordt opgelegd. Richtlijn 2004/48/EG Intellectuele eigendomsrechten. Inbreuk op IE-rechten in exequaturprocedure, maatregelen, procedures en rechtsmiddelen en daaraan verbonden gerechtskosten.

Vragen

1) Moet het begrip ‚burgerlijke en handelszaken’ in artikel 1 [van verordening nr. 44/2001] aldus worden uitgelegd dat deze verordening ook van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die een veroordeling tot betaling van ‚Ordnungsgeld’ op grond van § 890 ZPO inhoudt?
2) Moet artikel 14 van [richtlijn 2004/48] aldus worden uitgelegd dat zij ook van toepassing is op een exequaturprocedure met betrekking tot
a) een in een andere lidstaat gegeven beslissing over een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht;
b) een in een andere lidstaat gegeven beslissing waarbij een dwangsom dan wel boete is opgelegd wegens overtreding van een verbod tot inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht;
c) in een andere lidstaat gegeven kostenbeslissingen die voortbouwen op de sub a en b genoemde beslissingen?

Het Hof (Grote Kamer) verklaart voor recht

1)      Het begrip „burgerlijke en handelszaken” in artikel 1 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet in die zin worden uitgelegd dat deze verordening van toepassing is op de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing van een rechterlijke instantie die een veroordeling tot betaling van een geldboete bevat teneinde een op het gebied van burgerlijke en handelszaken gegeven rechterlijke beslissing te doen nakomen. (zie r.o. 35-44)

2)      De kosten die zijn verbonden aan een in een lidstaat ingeleide exequaturprocedure waarin wordt verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die in een andere lidstaat is gegeven in het kader van een procedure tot handhaving van een intellectuele-eigendomsrecht, vallen onder artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. (zie r.o. 45-50)

In citaten

42      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt weliswaar dat de bij de beschikking van het Landgericht Düsseldorf uit hoofde van § 890 ZPO aan Realchemie opgelegde geldboete in geval van tenuitvoerlegging niet moet worden betaald aan een particulier maar aan de Duitse Staat, dat de geldboete niet wordt geïnd door een particulier of in diens naam, maar van overheidswege, en dat de daadwerkelijke inning wordt verricht door de autoriteiten van het Duitse gerecht. Deze bijzondere aspecten van de Duitse executieprocedure kunnen echter niet worden geacht beslissend te zijn voor de aard van het recht van tenuitvoerlegging. De aard van dat recht is immers afhankelijk van de aard van het subjectieve recht waarvan de schending de grond voor het gelasten van de tenuitvoerlegging vormt, te weten in casu het recht van Bayer op exclusieve exploitatie van de door haar octrooi beschermde uitvinding, dat zonder twijfel tot de burgerlijke en handelszaken in de zin van artikel 1 van verordening nr. 44/2001 valt.

43      Wat ten slotte de door de Nederlandse regering opgeworpen vraag betreft, volgens welke procedurevoorschriften de nationale rechter de beslissingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn ten uitvoer moet leggen, moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter op dit punt geen vragen heeft gesteld. Daarop hoeft bijgevolg niet te worden beslist.

44      Gelet op het voorgaande dient dus op de eerste vraag te worden geantwoord dat het begrip „burgerlijke en handelszaken” in artikel 1 van verordening nr. 44/2001 in die zin moet worden uitgelegd dat deze verordening van toepassing is op de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing van een rechterlijke instantie die een veroordeling tot betaling van een geldboete bevat teneinde een op het gebied van burgerlijke en handelszaken gegeven rechterlijke beslissing te doen nakomen.

(...)

48      Wat artikel 14 van richtlijn 2004/48 betreft, deze bepaling bedoelt het niveau van de bescherming van de intellectuele eigendom te versterken door te voorkomen dat een benadeelde partij ervan zou worden weerhouden om ter waarborging van zijn rechten een gerechtelijke procedure in te stellen.

49      Een uitlegging van deze bepaling in die zin dat zij tevens van toepassing is op een exequaturprocedure en op beslissingen omtrent de daaraan verbonden kosten, is dus in overeenstemming zowel met het algemene doel van richtlijn 2004/48, te weten de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten teneinde een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming van de intellectuele eigendom in de interne markt te waarborgen, als met het specifieke doel van deze bepaling, te weten te voorkomen dat een benadeelde partij ervan zou worden weerhouden om ter waarborging van zijn intellectuele-eigendomsrechten een gerechtelijke procedure in te stellen. Overeenkomstig die doelen moet in het algemeen de pleger van de inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten alle financiële gevolgen van zijn handelwijze dragen.