Procesrecht  

IEF 10598

Neerwaarts drukkend effect

Rechtbank 's-Gravenhage 30 november 2011 (Gierveld Beheer tegen X c.s. en de maatschap Arnold & Siedsma)

Schadestaatprocedure. Beroepsfouten in grensoverschrijdende octrooi-aanvrage.

Enig bestuurder van Gierveld Beheer [Y] heeft in 1987 een uitvinding gedaan die betrekking heeft op een (type) schaats, een schaatsframe (hierna: het product). In opdracht van [Y] heeft [X] op 11 augustus 1987 een Nederlandse octrooi-aanvrage ingediend voor het product. In 1988 heeft deze een productiemethodiek hiervoor uitgevonden.

In januari/februari 1989 heeft [Y] aan [X] opdracht gegeven om voor 1 maart 1989 in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) een octrooi-aanvrage in te dienen volgens deze Nederlandse aanvrage, verruimd met een aanvrage tot bescherming van de werkwijze. Deze aanvrage is afgewezen, echter na verwijdering van de werkwijze-claims toch geschikt voor octrooiering (US 5046746).

Voor de werkwijze is een aparte divisional ingediend, inmiddels was - onder inroeping van de prioriteit van de Amerikaanse aanvrage - op 16 februari 1990 een Nederlandse octrooi-aanvrage ingediend en verkregen voor product mét werkwijze (NL 9000384). Het Amerikaanse octrooi kan, nu blijkt, niet worden ingeroepen, omdat het Nederlandse octrooi nieuwheidschadelijk is (zie samenvatting rechtbank en hof in de uitspraak).

Gierveld Beheer vordert betaling wegens gemiste licentie-inkomsten als gevolg van beroepsfouten van X. De waarde van het octrooi is lastig vast te stellen. Nu blijkt dat op diverse wijzen conclusies van US 846 omzeild kan worden. Rechtbank verwerpt het verweer dat Gierveld onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren. Wel volgt de rechter Gierveld Beheer dat zij bij pleidooi niet in staat is om te reageren op de bij pleidooi naar voren gebrachte specifieke Amerikaans octrooirechtelijke aspecten die een neerwaarts drukkend effect op de licentie/verkoopprijs zouden hebben gehad vanwege de afwezigheid van haar Amerikaanse octrooideskundige. Gierveld Beheer krijgt gelegenheid zich bij akte uit te laten.

4.6. In de onderhavige schadestaat procedure dient de rechtbank de omvang van de aansprakelijkheid van [X] c.s. vast te stellen, of te wel de omvang van de schade die Gierveld Beheer heeft geleden en die kan worden toegerekend aan [X] c.s. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat – zoals het hof heeft geoordeeld – medio 1994 een rechtsgeldig octrooi zou zijn verleend. Om de schade van Gierveld Beheer te kunnen vaststellen dient de rechtbank te beoordelen wat de (markt)waarde van het octrooi zou zijn geweest. Daarbij speelt een rol wat – materieelrechtelijk – de kracht van het octrooi zou zijn geweest. Een sterk octrooi is immers meer waard dan een zwak octrooi. In dat kader dient de rechtbank dan ook feiten en omstandigheden mee te wegen die van invloed zouden kunnen zijn geweest bij een beoordeling van de waarde van het octrooi in het economisch verkeer, zoals de vraag of de eigenaarspositie problematisch was en of de markt zich zou realiseren dat er serieuze nietigheidsargumenten tegen in te brengen zouden zijn, of dat het octrooi relatief eenvoudig te omzeilen zou zijn geweest. Het gaat hier immers niet om de geldigheid van het octrooi maar om de door derde gemaakte inschatting van die geldigheid en de invloed van die inschatting op de aan het octrooi toe te kennen waarde.

4.19. Teneinde Gierveld Beheer voldoende gelegenheid te bieden om adequaat te kunnen reageren op de stellingen van Rasser tijdens pleidooi, zal de rechtbank Gierveld Beheer in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over:

i. de inventiviteitsredenering van Rasser blijkend uit de opinie Rasser en uit het partijdebat tijdens pleidooi waarbij Rasser voorts heeft gesteld dat niet alleen conclusie 1 van US 846 niet inventief zou zijn maar ook de afhankelijke conclusies van US 846 (waaronder conclusie 13) uiterst zwak zouden zijn geoordeeld, gelet op de combinatie van prior art US 050, DE 210 en NL 023 en voorts dat in de VS nietinventiviteit kan worden aangetoond aan de hand van drie of zelfs meer publicaties (in tegenstelling tot de in Nederland doorgaans gehanteerde inventiviteitstoets); en

ii. de reactie van Rasser tijdens het pleidooi op de stelling van Gierveld Beheer dat zij met het octrooi zou hebben kunnen optreden tegen indirecte inbreuk en tegen inbreuk door het aanbieden of verkopen van het direct verkregen voortbrengsel, waarbij in geen van beide gevallen relevant zou zijn geweest of de werkwijze door één partij zou zijn uitgevoerd. Rasser stelde in reactie hierop dat eerst bewezen zou dienen te worden dat sprake was van directe inbreuk waarvoor nodig zou zijn dat alle stappen van de werkwijze door één producent zouden zijn uitgevoerd, voordat sprake zou kunnen zijn van indirecte inbreuk of aanbieden van het direct verkregen voortbrengsel; en

iii. andere door Rasser naar voren gebrachte punten voor zover die reactie al niet is vervat in eerdere processtukken.

IEF 10595

Niet binnen zijn expertise

Rechtbank Amsterdam 24 november 2011, HA RK 11-157 (X tegen Stegeman en Noordkaap TV Producties B.V.)

Mediarecht. Voorlopig deskundigenonderzoek afgewezen. In de serie Undercover in Nederland - aflevering paardenstallen en verkoopmisleiding. Twee pseudo-kopers van het programma zijn ingezet en maken verborgen camerabeelden, later wordt X (met een reguliere camera) geconfronteerd met de bevindingen en beschuldigingen. De verweerders hebben in verband met de voorwaarde waaronder de uitzending door het Hof werd toegestaan, de stem van X vervormd. Na de uitzending en onderzoek naar de stemvervorming blijkt dat gedeeltelijk geen bewerkt stemgeluid is weergegeven. Er is derhalve, zo stelt X, een dwangsom van €150.000 verbeurd.

Omdat het geen feitelijke vraag is naar de beoordeling van de gebruikte techniek, maar om het uiteindelijke resultaat van de stemvervorming. Het vaststellen van een norm voor het begrip "onherkenbaar" valt niet binnen de expertise van deze deskundige. X wordt veroordeeld in de  proceskosten ad €1.162.

4.2. De rechtbank is, met verweerders, van oordeel dat de vraag die X beantwoord wil zien niet een feitelijke vraag is die op grond van en specifieke expertise beantwoord dient te worden. Een deskundigenonderzoek door een technicus gespecialiseerd in geluidopnamen zou aangewezen kunnen zijn wanneer men iets zou willen weten overde manier waaropeen stemgeluid kan worden vervormd. Bijvoorbeeld ter beantwoording van de vraag of de techniek maximaal is gebruikt om herkenning te voorkomen. n de onderhavige zaak gaat het echter niet om een beoordeling van de gebruikte techniek maar om het uiteindelijke resultaat van de stemvervorming. Naar het oordeel van het hof diende de vervorming zodanig te zijn dat de stem van X onherkenbaar is. Niet valt in te zien dat de door X gewenste deskundige specifieke deskundigheid bezit tot het beoordelen van de herkenbaarheid van de stem van X. Daarbij overweegt de rechtbank tevens dat het vaststellen van een norm voor het begrip "onherkenbaar" niet valt binnen de expertise van deze deskundige. De rechtbank zal het verzoek dientengevolg afwijzen.

IEF 10588

Eigen rechtspersoonlijkheid

Vzr. Rechtbank Haarlem 24 november 2011, KG ZA 11-475 (Alpi Netherlands B.V. tegen Converse Inc.)

Met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper.

Converse-jurisprudentie, in navolging van IEF 10208. Beslagrecht in een merkenrechtprocedure. Rechtspersonenrecht.

Alpi vordert opheffing van de door Converse gelegde verhaalsbeslagen en een verbod opnieuw conservatoir beslag te leggen. Converse stelt dat Alpi Netherlands het onrechtmatig handelen van Alpi International voortzet en dat zij misbruik maakt van rechtspersonenrecht. Dit laatste wordt door Alpi betwist. Zij wijst daarbij op het hebben van een eigen rechtspersoonlijkheid. Deze betwisting wordt onvoldoende geacht. Ook, zo meent de rechter, is niets aangevoerd waaruit afgeleid kan worden dat beslag onnodig is gelegd. De rechter weigert de voorzieningen en veroordeelt Alpi in de kosten.

4.4. Die gepretendeerde vordering heeft Converse ten aanzien van Alpi Netherlands gegrond op de stelling dat Alpi Netherlands het onrechtmatig handelen van Alpi International voortzet, dat zij misbruik maakt van rechtspersonenrecht c.q. van het identiteitsverschil tussen de beiden vennootschappen en (daarmee) de schuldeisers van Alpi International - waaronder Converse - benadeelt.

4.5. Alpi Netherlands daarentegen heeft volstaan met een blote betwisting van de stelling dat zij merkinbreuk zou plegen. Zij heeft gewezen op de eigen rechtspersoonlijkheid van Alpi Netherlands ten opzicht van Alpi international en ontkend dat zij crediteuren van laatstgenoemde vennootschap benadeelt.

4.6. Dit is niet voldoende voor het oordeel dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering. Meer in het bijzonder acht de voorzieningenrechter Alpi Netherlands er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij gegen misbruik maaakt van het identiteitsverschil tussen haarzelf en Alpi International.

IEF 10582

Regeling over een rectificatie

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 21 september 2011, LJN BU6195 (eiser tegen Amigoe Aruba N.V.)

Als randvermelding. Rectificatie en proceskostenveroordeling. Tussen partijen is een regeling bereikt over een rectificatie in de krant van 16 september 2011, maar niet over proceskosten. Eiser stelt dat, als Amigoe direct had gerectificeerd, de procedure niet nodig was geweest. Achteraf valt niet meer vast te stellen hoe de kwestie zou zijn gelopen indien rectificatie eerder had plaatsgevonden. De hoofdvordering is niet beoordeeld (vanwege de bereikte overeenstemming tijdens de zitting), aldus staat niet vast wie in het ongelijk zou zijn gesteld. De kosten worden gecompenseerd in de zin dat ieder eigen kosten draagt.

3.3 [eiser] stelt daar tegenover dat indien Amigoe direct had gerectificeerd de onderhavige procedure niet nodig was geweest.

3.4 Voor de beoordeling is relevant hetgeen in artikel 63 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba is bepaald. Uit dit artikel volgt (onder meer) dat wie bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld in de kosten wordt verwezen. Uit dit artikel volgt verder dat de rechter de kosten die nodeloos worden gemaakt of veroorzaakt voor rekening kan laten van de partij die ze aanwendde of veroorzaakte. Het gerecht begrijpt dat Amigoe een beroep doet op deze laatste bepaling. In het licht van artikel 63 Rv wordt als volgt overwogen.

3.5 Thans, achteraf, valt niet meer vast te stellen hoe de onderhavige kwestie was verlopen indien Amigoe vóór plaatsing van het artikel van 27 augustus 2011 niet alleen telefonisch had getracht om in contact te komen met de raadsman van [eiser], maar bij hem ook schriftelijk had geïnformeerd naar zijn zienswijze over de tekst van het voorgenomen artikel. Mogelijk had [eiser] dan kenbaar gemaakt hoe het volgens hem wel zat en was de tekst die onderwerp is van dit geschil niet in de Amigoe terecht gekomen. Eveneens valt achteraf niet meer vast te stellen hoe de onderhavige kwestie was verlopen indien de raadsman ná publicatie van het artikel van 27 augustus 2011 desgevraagd te kennen had gegeven wat [eiser] volgens het proces-verbaal van het verhoor bij de politie heeft verklaard. Mogelijk was Amigoe dan (eventueel na raadpleging van haar andere bronnen) vrijwillig overgegaan tot het plaatsen van een correctie of rectificatie. Aldus kan naar het oordeel van het gerecht niet worden vastgesteld of de onderhavige procedure nodeloos is aangespannen, zoals Amigoe betoogt.

3.6 Doordat tijdens de zitting overeenstemming is bereikt over het onderwerp van de hoofdvordering (het plaatsen van een rectificatie), is die vordering door het gerecht niet beoordeeld, zodat ook niet is komen vast te staan wie in het ongelijk zou zijn gesteld.

3.7 In het voorgaande ziet het gerecht aanleiding de kosten te compenseren als hierna vermeld.

IEF 10575

Het meest precies berekend

Kantonrechter Rechtbank Amsterdam 23 november 2011, CV 10-34956 (mba Cozzmoss BV tegen gedaagde)

Met dank aan Yehudi Moszkowicz, Vissers Moszkowicz.

Eindvonnis na IEF 10305. Auteursrecht. Inbreuk persoonlijkheidsrecht: hyperlink naar het oorspronkelijk bericht voldoet niet aan voorschrift van art. 25 Aw omtrent naamsvermelding. Kantonrechter veroordeelt in dit vonnis gedaagde te betalen €1.591,23 aan schadevergoeding en de proceskosten €2.281,89. Salaris kosten worden gematigd, op grond van de billijkheid.

2. Schadevergoeding en administratiekosten: Tot uitgangspunt worden genomen de kosten die bij overname van het artikel in rekening zouden worden gebracht. Over de kosten daarvan zijn partijen het eens. Gedaagde heeft het meest precies berekend wat hergebruik van de verschillende artikel zou hebben gekost. Dat levert een totaal bedrag op van Eur 1.301,46. Voor verdere verhoging van dit bedrag, uit welke hoofde dan ook, wordt onvoldoende aanleiding gezien naast toekenning van de administratiekosten (eur 289,77 incl. btw). Dat eiseres kosten heeft gemaakt om de inbreuk op het auteursrecht op te sporen is voldoende aannemelijk. De kosten zijn niet onredelijk en komen als schade voor vergoeding in aanmerking.

3. De proceskosten: Rekening houdend met de oorspronkelijke hoofdsom en met hetgeen thans wordt toegewezen is er aanleiding om de kosten op gronden van billijkheid te matigen naar Eur 2.000,- aan salaris.

IEF 10565

Webpagina's op het internet achtergebleven

Vzr. Rechbank Amsterdam 24 november 2011,  KG ZA 11-1567 Pee/TF (HvM tegen JS)

Met dank aan Marc de Boer, Boekx advocaten.

Executiegeschil in navolging van IEF 9671. Op de homepage na, was onder de domeinnaam galeriewijdemeren.com een volledig functionerende website in de lucht gebleven, die op eenvoudige wijze door het gewone publiek kon worden gevonden door te zoeken (op naam van schilders of de galerie) of door de eenvoudige en voor de hand liggende URL www.galeriewijdemeren.com/[naam schilder].html in te typen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de enkele opzegging door de veroordeelde aan zijn provider van de website voldoende is en dat hem niet kan worden verweten dat er daarna nog losse webpagina’s op het internet te vinden zijn. De voorzieningenrechter wijkt daarmee af van de lijn die is uitgezet in twee eerdere uitspraken van dit jaar, te weten voorzieningenrechter rechtbank Amsterdam, IEF 9405 (Geen Stijl / “Majesteit”) en voorzieningenrechter rechtbank Breda, IEF 10147 (Benstout/Dreamgirl). Daar werd getoetst aan het criterium of de informatie na het opgelegde verbod nog op eenvoudige wijze door het gewone publiek kon worden gevonden. Er volgt een afwijkende kostenveroordeling (niet ex 1019h Rv).

4.3. (...) Het verweer van Schipper dat Van Moerkerken een duidelijk belang had om de betreffende webpagina´s in de lucht te houden omdat deze onder meer een link naar een andere website van Van Moerkerken www.19thcent-paintings.com bevatten en dat dit er dus op duidt dat Van Moerkerken doelbewust deze pagina's op internet heeft laten staan, wordt niet gevolgd. Nergens is uit gebleken dat Van Moerkerken heeft getracht zich aan de veroordeling in het vonnis te onttrekken. Aannemelijk is dat Van Moerkerken heeft gedaan wat op grond van het vonnis van hem mocht worden verwacht. (...) kan ook niet worden geoordeeld dat Van Moerkerken zich schuldig heeft gemaakt aan (...) verbod tot onrechtmatig handelsnaamgebruik. Gelet op het voorgaande is in dit geding niet gebleken dat Van Moerkerken dwangsommen heeft verbeurd en dient de tenuitvoerlegging van het bonnis met betrekking tot de vermeende overtreding voorlopig te worden geschortst totdat in een aanhangig te maken bodemprocedure hier definitief over kan worden beslist. De vordering zal dan ook worden toegewezen als na te melden.

4.4. Het betreft immers niet een zuivere IE zaak, maar een eenvoudig executiegeschil dat zich aan de zijde van de eiser niet onderscheidt van ieder ander executiegeschil buiten het gebied van de intellectuele eigendom. Enig debat op het terrein van de intellectuele eigendom heeft Van Moerkerken niet behoeven te voeren.. Hoewel in de toelichting bij de indicatietarieven in IE/zaken is bepaald dat de toepassing van deze tarieven ook kan plaatsvinden in vervolgprocedures, bijvoorbeeld een executiegeschil, wordt daarom in onderhavige zaak aanleiding gezien het tarief te matigen tot het normale tarief.

Behandelend advocaat: Gedaagde stelt spoedappel in.

IEF 10520

Kunstgrepen De Wenende Madonna

Hof van Beroep Brussel 15 november 2011, Rolnr. 2001AR665 (Erven van A.W. tegen L.R c.s.)

Als randvermelding. België. Kunstgrepen. Overeenkomst opberging schilderijen in gemeenschappelijke kluis. Wilsgebreken. Bedrog. Verkoop. Gevorderd is de teruggave van de schilderijen "De Wenende Madonna", en een "Cabinet Anversois" (Intérieur de château), alsmede verschillende kunstvoorwerpen, bestaande uit Vlaamse primitieven, houten en bronzen beelden, jade, koraal e.d., ter waarde te samen van tevens 1.000.000 BEF of 24.789,35 euro ; onder last van dwangsom (bijna €50.000) [afbeelding betreft slechts ter illustratie]

Bedrog veronderstelt dat één van de partijen bij de contractsluiting kunstgrepen aanwendt (materieel element) en bewust (psychologisch element) de wederpartij doet dwalen, zonder welke kunstgrepen zij klaarblijkelijk het contract niet zou hebben aangegaan. Er is sprake van bedrog wanneer bij het sluiten van een overeenkomst feiten verzwegen werden die zodanig zijn dat, indien de contractpartij er kennis van had gehad, tegen voor deze minder bezwarende voorwaarden zou zijn gecontracteerd.

Er is sprake van misbruik van vertrouwen en "De Wenende Madonna" dient te worden teruggegeven. Schadevergoeding wegens nodeloze kopzorgen wordt uitgesproken en deze morele schade betreft €2.000.

2.7. Bijgevolg staat afdoend vast dat M. R. op het ogenblik van de aankoop wel degelijk meende zich een werk te hebben aangeschaft daterend van de periode van de Vlaamse primitieven en dat W., misbruik makend van het vertrouwen dat R. in hem stelde, een werk versaste, dat blijkbaar van zeer goede kwaliteit was maar van een veel latere periode (19e eeuw of nog jonger ).

Terwijl W. wist (zie verklaring van 15 juni 1979)dat het werk in kwestie, waarvan hij voorheen de exclusieve eigenaar was, niet onder de omschrijving viel, opgenomen in de overeenkomst van 22 april 1977, staat vast dat R. hiervan niet op de hoogte was, zelfs niet kon zijn, gezien de consorten R. thans blijven volhouden dat in 1977 wel degelijk een echte Vlaamse primitieve werd verhandeld, quod non.

De overeenkomst van 22 april 1977 dient dan ook te worden vernietigd op grond van bedrog.

2.8. De vernietiging van de overeenkomst van 22 april 1997 brengt met zich mee dat geïntimeerden gehouden zijn het schilderij " De Wenende Madonna " - dat thans in handen is van de gerechtsdeurwaarder - terug te geven aan de consorten W. en dat deze laatste partij gehouden is tot teruggave van het " cabinet Anversois " of bij gebreke hiervan tot betaling van de tegenwaarde van 1.000.000 BEF en tot teruggave van de diverse kunstvoorwerpen, vermeld in deze overeenkomst, of bij gebreke hiervan tot betaling van de tegenwaarde van 1.000.000 BEF.

2.9 (...) Er kan niet ontkend worden dat de hele hetze rond het schilderij " De Wenende Madonna " voor de consorten R. heel wat nodeloze kopzorgen met zich meebracht. De morele schade die zij uit dien hoofde geleden hebben, wordt in alle redelijkheid, ex aequo et bono geraamd op 2.000 euro . 

Dictum
Het hof verklaart de hogere beroepen gegrond in de hierna volgende mate. 
Verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk en gegrond in de hierna volgende mate. 
Bevestigt het bestreden vonnis (zaak 92.371 en 22.245) in zoverre hierin: 
- de overeenkomst van 22 april 1977 vernietigd werd ten nadele van W.; 
- de consorten W. veroordeeld worden tot teruggave van een "Cabinet Anversois" (Intérieur de château) ter waarde van 1.000.000 BEF of 24.789,35 euro alsmede verschillende kunstvoorwerpen, bestaande uit schilderijen, houten en bronzen beelden, jade, koraal e.d., ter waarde te samen van tevens 1.000.000 BEF of 24.789,35 euro ; 
- gezegd wordt voor recht dat geïntimeerden gehouden zijn het schilderij "Wenende Madonna", thans in bewaring bij gerechtsdeurwaarder Libbrecht, terug te geven aan appellanten; 
- de gerechtskosten begroot worden. Hervormend voor het overige,

Lees het arrest hier (Juridat en pdf)

IEF 10556

Geschorst en voortgeprocedeerd

Rolrechter Rechtbank Breda 23 november 2011, LJN BU5671 (Converse/ Kesbo tegen Sporttrading c.s.)

Rolrechtprocedure. Merkenrecht. Faillissement. Schadevergoeding en winstafdrachtvorderingen die bij de curator worden ingediend. Converse vordert verbod op inbreuk, met nevenvorderingen. Converse stelt zich op het standpunt dat de vorderingen niet verifieerbaar zijn, zodat er in conventie kan worden voortgeprocedeerd, terwijl de curator van mening is dat de vorderingen van Converse wél verifieerbaar zijn, zodat de procedure in conventie van rechtswege is geschorst.

De rolrechter is, anders dan de curator, van oordeel dat de vorderingen van Converse niet strekken tot nakoming uit de boedel van een vóór de faillietverklaring ontstane verbintenis. Schorsing voor wat betreft schadevergoeding en winstafdrachtvordering. Betreft de overige vorderingen wordt voortgeprocedeerd zowel in conventie als reconventie.

 

Gezien echter de verwevenheid met de vorderingen in reconventie tot – kort gezegd – opheffing van de beslagen en veroordeling tot schadevergoeding wegens onrechtmatig gelegde beslagen, is de curator van mening dat in conventie voortgeprocedeerd kan worden over de onder VIII gevorderde verklaring voor recht dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de merkrechten van Converse.

De rolrechter is, anders dan de curator, van oordeel dat de vorderingen van Converse niet strekken tot nakoming uit de boedel van een vóór de faillietverklaring ontstane verbintenis. Aan de vorderingen van Converse ligt de stelling ten grondslag dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op haar merkrecht. In geval van merkinbreuk komt een merkhouder op grond van het BVIE een aantal acties toe ter bescherming van zijn merkrecht. Converse is als merkhouder voor deze bescherming onder meer aangewezen op de door gedaagden als inbreukmakers te verstrekken gegevens en te verrichten handelingen. Aangezien de vermeende merkinbreuk is verricht door gedaagden vóór datum faillissement, behoren de daaruit voortvloeiende verplichtingen tot de boedel. Converse heeft dan ook een aanspraak op de boedel als bedoeld in artikel 25 Fw. De curator is, net zoals de failliete vennootschappen, gehouden om deze verplichtingen ten laste van de boedel na te komen. Het is bij voortzetting van de procedure aan de rechter om te bepalen of, gelet op de inmiddels uitgesproken faillissementen, de vorderingen kunnen worden toegewezen, of daaraan een dwangsom kan worden verbonden en of de curator gehouden is de handelingen te verrichten op kosten van de boedel, zoals Converse vordert, dan wel dat Converse gehouden is de door de curator te maken kosten te vergoeden.

Naast de vorderingen die strekken tot handhaving van haar merkrecht, heeft Converse nog vorderingen ingesteld tot schadevergoeding en winstafdracht. Aangezien door onrechtmatig handelen een verbintenis tot schadevergoeding ontstaat, is met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding en winstafdracht wél sprake van een vordering tot nakoming van een verbintenis, zodat ter zake deze vorderingen de procedure van rechtswege is geschorst.

Dictum: Rolrechter
constateert dat het geding ten aanzien van gedaagden sub 1, 2, 4 en 5 ex art. 29 Fw is geschorst met betrekking tot de vorderingen onder VII (schadevergoeding) en VIII (voor zover deze ziet op winstafdracht) en
bepaalt dat met betrekking tot de overige vorderingen wordt voortgeprocedeerd en verwijst de zaak naar de rol van 4 januari 2012 voor conclusie van repliek in conventie.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10548

e-Curia, elekronische processtukken indienen

Uit 't perscommuniqué nr. 125/11. Het Hof van Justitie van de Europese Unie neemt een applicatie met de naam „e-Curia” in gebruik, waarmee de processtukken uitsluitend langs elektronische weg kunnen worden neergelegd en in ontvangst genomen.

e-Curia is een nieuwe kosteloze dienst, die bestemd is voor de vertegenwoordigers van partijen voor de drie rechterlijke instanties waaruit het Hof van Justitie van de Europese Unie bestaat. Vanaf nu kunnen alle processtukken met behulp van deze beveiligde applicatie langs elektronische weg met de griffies van de rechterlijke instanties worden uitgewisseld. De advocaten en de gemachtigden van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie die van deze applicatie gebruik maken, zullen de processtukken niet langer in „papieren” formaat hoeven toe te zenden en zullen ook worden vrijgesteld van de verplichting om voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van deze stukken over te leggen.

Met de applicatie e-Curia wordt uitdrukking gegeven aan de wens van de instelling om het potentieel van de informatietechnologie zoveel mogelijk te gebruiken, om zo haar rendement in het belang van de justitiabele te verhogen.

Om van e-Curia gebruik te kunnen maken, kunnen belanghebbenden verzoeken om een account aan te maken met behulp van het formulier voor het verzoek om toegang: https://curia.europa.eu/e-Curia .

IEF 10509

Geen concrete afgeronde uitvinding

Rechtbank 's-Gravenhage 16 november 2011, HA ZA 09-2546 (Stork Prints B.V. tegen Fti en Peter X)

Octrooirecht. Afgelopen arbeidsovereenkomst. Geheimhoudingsbeding. Stork drijft een onderneming in onder meer textiele en grafische druk en rotatiezeefdruksystemen. Daarnaast ontwerpt en vervaardigt Stork diverse (metaal)producten voor specifieke toepassingen, waaronder die gericht op de medische markt. Voorheen was Stork genaamd Stork Screens B.V., intern ook wel afgekort tot “SSH”. X is in oktober 1988 bij Stork in dienst gekomen, in de beëindigingsregeling is zijn non-concurrentiebeding vervallen verklaard, er geldt nog wel een geheimhoudingsbepaling.

Nu in NL 364 en de EP 090-aanvrage volgens Stork dezelfde uitvinding is belichaamd als de door Stork bedoelde uitvinding uit 2000, eist zij in conventie NL 364 en de EP 090-aanvrage (gedeeltelijk) op, daarbij tevens aanvoerend dat X zijn geheimhoudingsovereenkomst met Stork heeft geschonden, die dient te worden nagekomen en op grond waarvan zij aanspraak maakt op contractueel verbeurde boete ten
belope van € 5.000,-.

Echter de documentatie (waaronder een No-Go memo) maakt duidelijk dat er nog geen concrete afgeronde uitvinding was gedaan, maar sprake van een voor-ontwikkelingsfase die op essentiële technische punten nog neit gereed was (r.o. 4.2). Er is ook geen schending van geheimhoudingsovereenkomst, omdat onvoldoende duidelijk is welke elementen nu precies al bekende kennis van derden en niet Stork betreft. Het idee om metaalschuim voor botimplantaten toe te passen was niet van Stork, maar al bekend. Proceskostenveroordeling in conventie Stork: €1.808 salaris advocaat en voorschotten €328; in reconventie €9.000 salaris advocaat.

Heeft Stork de in NL 363 en EP 090 belichaamde uitvinding gedaan in 2000?

4.2. Stork stelt dat de in het opgeëiste octrooi en de opgeëiste octrooiaanvrage belichaamde uitvinding integraal danwel in hoofdzaak besloten ligt in de Stork documentatie die in 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 is weergeven. Dat wordt verworpen. Deze Stork documentatie maakt duidelijk dat er nog geen concrete afgeronde uitvinding was gedaan, maar daarentegen sprake was van een voor-ontwikkelingsfase die op essentiële technische punten nog niet gereed was. Anders gezegd: Er diende zich bij NBD een potentiële ontwikkeling aan – die vanwege een “no-go” beslissing van het Stork management niet is doorgezet – waarvan men verwachtingen had, maar die nog niet was uitgekristalliseerd in een concrete uitvinding.

4.6. Als onbestreden staat ook vast dat in 2000 product of afgeronde werkwijze of zelfs maar een prototype beschikbaar was.

4.10. Ten slotte heeft Stork onvoldoende steekhoudend ontzenuwd dat de in NL 364 en de EP 090-aanvrage neergelegde uitvinding gelet op de conclusies in het licht van de figuren en de beschrijvingen veel meer omvat dan hetgeen Stork claimt te hebben uitgevonden of door haar ex werknemers heeft doen uitvinden op grond van de meerbesproken Stork documentatie. De Fti octrooi(aanvrag)en zien op de wijze van fixatie van de prothese aan de schuimtoplaag en de geometrie die deze schuimtoplaag zou moeten hebben en daar is weinig concreets van terug te zien in de Stork documentatie. Stork heeft haar in subsidiaire sleutel gevorderde gedeeltelijke opeisings- en mede-uitvindingsvorderingen niet inhoudelijk toegelicht in dit verband, zodat ook dat niet kan worden toegewezen.

Schending geheimhoudingsovereenkomst?

4.12. Terecht voert Fti c.s. aan dat – voor zover thans van belang – iets rechtens pas als bedrijfsvertrouwelijke know-how is aan te merken als dat voorwerp kan zijn van een contractuele geheimhoudingsplicht, dat wil zeggen: indien de betreffende kennis niet al uit andere bron (zonder schending van geldige geheimhoudingsverbintenissen) tot het publieke domein is gaan behoren en/of indien de betreffende kennis niet zelfstandig door derden aan betrokkenen kenbaar is gemaakt. Het moet geheim zijn. Uit de hiervoor besproken Stork documentatie wordt onvoldoende duidelijk welke elementen nu precies al bekende kennis van derden en niet Stork betreft, zoals BioCom, Amerikaanse concurrent, samenwerkende orthopeden, en als zodanig zonder schending van geldige geheimhoudingsverplichtingen aan Fti c.s. ter kennis kon worden gebracht, en welke elementen zijn aan te merken als bedrijfsvertrouwelijke Stork know-how. Die vereiste duidelijkheid heeft Stork ten processe niet gebracht, zodat alleen al daarop haar op schending van geheimhouding gegronde vorderingen in conventie moeten afstuiten. Daarbij dient verdisconteerd te worden dat het idee om metaalschuim voor botimplantaten toe te passen niet van Stork afkomstig was, maar al bekend was en niet voldoende concreet is gesteld of anderszins is gebleken dat X bedrijfsvertrouwelijke Stork know-how moet hebben gebruikt bij de (veel meer omvattende) octrooiaanvragen van Fti.