DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 7062

Aangevraagd en verkregen

LadderklemRechtbank ’s-Gravenhage, 11 september 2008, KG ZA 08-902, V.I.O.B. tegen Van Ophem.

Eerst even voor jezelf lezen.. Stukgelopen samenwerking. Overeenkomst  m.b.t. ‘ladder safety device’-octrooi van eiser, de Toplocker. Gedaagde zou de Toplocker exclusief mogen verkopen en verder ontwikkelen en heeft dat ook gedaan en zelf nieuwe octrooien aangevraagd en verkregen. Overeenkomst ontbonden, eiser stelt dat gedaagde klanten benadert met de mededeling dat hij uitvinder van de Toplocker is en daarop octrooi heeft, afbeeldingen van de Toplocker gebruikt, inbreukmakende domeinnamen bezit en door V.I.O.B. gemaakte en auteursrechtelijk beschermde technische tekeningen van de Toplocker gebruikt in zijn eigen octrooiaanvragen en eveneens in zijn folders. Eiser beroept zich niet op zijn octrooirechten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. 75% werkelijke proceskosten, 25% liquidatietarief.

“4.2. Volgens Van Ophem maakt hij geen aanspraak op het Europees octrooi of de daarin beschreven uitvinding. Van Ophem wijst er op dat hij, volgens afspraak, de Toplocker verder heeft ontwikkeld. Van Ophem heeft, zo stelt hij, een eigen product (de Ladderclip) ontwikkeld en daarvoor Nederlands octrooien aangevraagd en verkregen. Van enige onrechtmatige mededeling is volgens hem geen sprake.

4.3. V.I.O.B. heeft in reactie op dit verweer niet meer aangevoerd dan dat het Van Ophem niet is toegestaan in de markt mee te delen dat hij rechten heeft op de Toplocker. V.I.O.B. heeft niet gemotiveerd dat en waarom haar onder 2.3 afgebeelde Toplocker aan de in de octrooien van Van Ophem beschreven inrichtingen de vereiste nieuwheid en inventiviteit onthouden. V.I.O.B. heeft de Nederlandse octrooien van Van Ophem ook niet opgeëist en bestrijdt niet dat Van Ophem zich met de verdere ontwikkeling van de Toplocker heeft beziggehouden. Daarmee blijft als onvoldoende gemotiveerd weersproken de stelling van Van Ophem, die erop neerkomt dat hij op grond van zijn Nederlandse octrooien rechten kan doen gelden op de doorontwikkeling van de Toplocker, overeind. Van onrechtmatige mededelingen blijkt onvoldoende.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7046

De praktische uitwerking van de regel

Daan de LangeDaan de Lange, Brinkhof: Wat moet de Nederlandse octrooirechter doen bij een GAT/LuK verweer? Gepubliceerd in BIE  6/7, 18 augustus 2008, p. 231 – 233. 

Het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) in de zaak GAT/LuK  heeft ruime aandacht gekregen . Een onderwerp van discussie was met name de vraag naar de praktische uitwerking van de regel die het HvJ formuleerde. Wat moet een rechter die wordt aangezocht te oordelen over inbreuk op een buitenlands (deel van een Europees) octrooi doen wanneer  de vermeende inbreukmaker de geldigheid van het ingeroepen buitenlandse octrooirecht betwist (een ‘GAT/LuK verweer’)?

Op 30 november 2007 heeft de Hoge Raad in Roche/Primus II  een toepassing gegeven aan het oordeel van het HvJ in GAT/LuK. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft in zijn vonnis van 27 februari jl. in de zaak Bettacare/H3 II , aan deze uitleg van de Hoge Raad een uitwerking gegeven. Die uitwerking heeft de rechtbank ’s-Gravenhage recentelijk, bij vonnis van 18 juni jl. in de zaak Fort Vale/Pelican  en bij vonnis van 16 juli jl. in de zaak Bettacare/H3 III  bevestigd. Reden om de uitspraken van de Hoge Raad en de rechtbank kort te bespreken. Voor een goed begrip daarvan is het nuttig eerst de GAT/LuK beslissing van het HvJ kort in herinnering te roepen.

Lees het artikel hier.

IEF 7026

Aan zichzelf heeft verkocht en overgedragen

Vzr. Rechtbank Arnhem ,18 juli 2008, LJN: BE0020, Blue Sense Holding B.V. tegen Gedaagde en Bioway Corporation Pte. Ltd.

“Door tegenstrijdig belang bestuurder is de rechtshandeling - de overdracht van de patenten - ten opzichte van de vennootschap nietig. De tenaamstelling van de patenten in het USPTO op naam van Bioway, aan welke vennootschap gedaagde sub 1de patenten vervolgens heeft overgedragen, is als gevolg van de belangenverstrengeling  door gedaagde sub 1 onrechtmatig ten opzichte van Blue Sense”

“4.2.  Blue Sense stelt dat sprake is van een tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:256 BW omdat gedaagde sub 1 als directeur van Blue Sense, zonder medeweten en medewerking van mededirecteur betrokkene, intellectuele eigendomsrechten van Blue Sense aan zichzelf heeft verkocht en overgedragen. Dit leidt tot onbevoegdheid van gedaagde sub 1 om Blue Sense te vertegenwoordigen waardoor de overdracht van de patenten door gedaagde sub 1 aan zichzelf nietig is.

(…) 4.5.  gedaagde sub 1 heeft erkend dat bij de overdracht van de patenten aan hem sprake was van een tegenstrijdig belang. Dit betekent dat Blue Sense bij die overdracht, op grond van artikel 12 lid 8 van de statuten vertegenwoordigd diende te worden door een persoon die daartoe door de algemene vergadering was aangewezen. Een uitdrukkelijk besluit van de algemene vergadering ontbreekt echter. Dat de aanwijzing min of meer informeel zou zijn geschied tijdens een overleg op 1 mei 2006 en dat het wegens ziekte van betrokkene, met medeweten van de aandeelhouders gedaagde sub 1 en betrokkene aan gedaagde sub 1 overlaten van het bestuur van de onderneming gelijkgesteld dient te worden met een besluit van de algemene vergadering, zoals gedaagde sub 1 heeft betoogd, is bij gebreke van een uitdrukkelijke aanwijzing, onvoldoende. Nu gedaagde sub 1 als bestuurder van Blue Sense namens de vennootschap een rechtshandeling heeft verricht waartoe hij vanwege een tegenstrijdig belang niet bevoegd was, is de rechtshandeling - de overdracht van de patenten - ten opzichte van de vennootschap nietig. De tenaamstelling van de patenten in het USPTO op naam van Bioway, aan welke vennootschap gedaagde sub 1 de patenten vervolgens heeft overgedragen, is als gevolg van de belangenverstrengeling door gedaagde sub 1 onrechtmatig ten opzichte van Blue Sense. Bioway geniet geen bescherming als derde te goeder trouw omdat Bioway een vennootschap is waarvan gedaagde sub 1 mededirecteur is en de kennis van gedaagde sub 1 aan de vennootschap is toe te rekenen in die zin dat het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van de overdracht van de patenten aan Bioway haar bekend was of had behoren te zijn zodat de onbevoegdheid van gedaagde sub 1 haar kan worden tegengeworpen.

(…) 4.7.  Blue Sense heeft veroordeling van gedaagden in de werkelijke kosten van rechtsbijstand gevorderd op grond van artikel 1019 h Rv en zich daarbij gebaseerd op de Rijks Octrooiwet ROW. Nu de procedure niet is gebaseerd op de ROW, maar op onrechtmatige daad artikel 6:162 BW en tegenstrijdig belang artikel 2:256 BW is voor een kostenveroordeling ingevolge de ROW geen plaats. gedaagde sub 1 en Bioway zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Blue Sense worden begroot.”

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde sub 1]en Bioway om binnen 2x24 uur na betekening van dit vonnis - al dan niet door tussenkomst van hun Amerikaanse gemachtigden - aan het USPTO een brief (per aangetekende post, per fax en per e-mail) te zenden met de navolgende tekst:

Dear Sirs,

In order to comply with a decision of the President of the District Court of Arnhem dated (datum uitspraak) we hereby request you to rectify the registration of patent numbers 6194198 and 6283309 and to change this registration from Bioway Corporation PTE Ltd. Singapore to Blue Sense Holding B.V., Ede, Netherlands, based on the deed of transfer dated March 24, 2004, as was requested by Blue Sense Holding B.V. to your office and previously temporarily recorded on 02/26/2008 under Reel/frame 020555/0332. Blue Sense Holding B.V. should become the sole assignee tot patent 6283309 and patent 6194198.
The said decision and its sworn english translation are enclosed.

Yours truly,

Bioway Corporation PTE Ltd.
[voorletter] [gedaagde sub 1], CEO

Lees het vonnis hier.

IEF 7025

Eerst even voor jezelf lezen

Klik voor vergrotingRechtbank ’s-Gravenhage, 28 augustus 2008, KG ZA 08-777, Abbott Cardiovascular Systems Inc. Medtronic B.V. c.s.

Octrooirecht. Stent-vonnis (het was al weer even geleden, maar ze bestaan nog). Geldige divisonal, geen uitbreiding van de materie, geen samenraapsel van maatregelen. Gedeeltelijke behandeling achter gesloten deuren. Inbreukverbod toegewezen. €125.463,45 proceskosten.

“4.79. Dat, zoals Medtronic heeft betoogd, Abbott geen equivalente inbreuk heeft bepleit en om die reden aan dat leerstuk niet wordt toegekomen, wordt voorshands niet gevolgd. Daartoe geldt dat Abbott heeft gesteld dat de Driver stents vallen onder de beschermingsomvang van EP 842. De rechter heeft bij het vaststellen van de beschermingsomvang van een octrooi, zoals hiervoor in r.o. 4.68. is aangegeven, in ieder geval sinds de inwerkingtreding van EPC 2000 per 13 december 2007, op passende wijze rekening te houden met equivalente maatregelen (‘due account shall be taken of any element which is equivalent to an element specified in the claims’), zodat hij die in zijn beoordeling kan betrekken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6589

Woensdag incidentendag

Rechtbank 's-Gravenhage 13 augustus 2008, HA ZA 08-84. European Pallet Association E.V.c.s. tegen Pallet Recycling Baak B.V.

Bevoegdheidsincident in een merkenzaak. "Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op de internationale merkenregistraties met gelding voor de Benelux, geldt dat deze rechtbank op de voet van artikel 4.6 lid 1 BVIE ten aanzien daarvan bevoegdheid toekomt nu EPAL heeft gesteld dat inbreuk op de internationale merken met gelding voor de Benelux mede in dit arrondissement plaats vindt. Baak heeft die stelling weliswaar betwist, doch zulks is slechts van belang voor de toewijsbaarheid van de vorderingen en niet voor de bevoegdheidsvraag waarvoor slechts de in de dagvaarding opgenomen stellingen bepalend zijn."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 13 augustus 2008, HA ZA 08-1053. Delaval Holding A.B. c.s.tegen Reci Prof International B.V.

Incident in een octrooi/merkenzaak. Vordering tot oproeping van derde in vrijwaring.

"Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien de gedaagde in de hoofdzaak stelt krachtens zijn rechtsverhouding tot deze derde het recht te hebben de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Reci Prof stelt de tepelbekerklauwen van Delgado te hebben betrokken. Gelet op die gestelde rechtsverhouding valt niet uit te sluiten dat Reci Prof, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Delgado. Daarom komt de incidentele vordering voor toewijzing in aanmerking. Voor zover de vrijwaring vertraging in de hoofdzaak  meebrengt, kan dat niet leiden tot een ander oordeel. Het bij deze rechtbank van kracht zijnde rolbeleid biedt voldoende waarborgen om onnodige vertraging te voorkomen."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 13 augustus, HA ZA 07-1385. Sisvel tegen Acer Computer B.V. c.s.

Vonnis van 13 augustus 2008 in het incident tot openstelling van het vonnis in incident van 16 april 2008 voor tussentijds hoger beroep.

"Acer verzoekt de rechtbank op grond van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te bepalen dat Acer hoger beroep kan instellen van de in het voornoemde vonnis genomen beslissing tot afwijzing van haar op artikel 843a Rv gebaseerde vordering tot inzage in bepaalde stukken. Artikel 337 lid 2 Rv mist echter toepassing. De beslissing op een op artikel 843a Rv gebaseerde vordering is een eindbeslissing waartegen direct hoger beroep mogelijk is (hof ’s-Gravenhage 25 oktober 2005, NJF 2005, 452). Het verzoek is dus ongegrond en zal worden geweigerd.

2.3. De in het onderhavige vonnis van 20 augustus 2008 (!) opgenomen weigering van het verzoek om tussentijds hoger beroep is daarentegen wel een beslissing waartegen in beginsel slechts met het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld. Voor de goede orde zal de rechtbank daarom op grond van artikel 337 lid 2 Rv bepalen dat van de beslissing tot weigering van het verzoek in dit vonnis tussentijds hoger beroep mogelijk is. De beslissing hangt namelijk zodanig samen met de beslissing in het vonnis van 16 april 2008, dat het niet wenselijk is dat met hoger beroep van de eerstgenoemde beslissing (wel) moet worden gewacht tot het eindvonnis in de hoofdzaak. Zo wordt ook zeker gesteld dat, indien het hof zou oordelen dat artikel 337 lid 2 Rv wel van toepassing is op de beslissing in het vonnis van 16 april 2008 (en het inmiddels ingestelde beroep van Acer daartegen daarom bij gebreke van een rechterlijke beslissing tot openstelling van dat vonnis voor tussentijds hoger beroep niet-ontvankelijk zou verklaren), Acer het hof tijdig kan verzoeken die bepaling alsnog toe te passen."

Lees het vonnis hier.

IEF 6580

Aansluiting bij het basisoctrooi

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 29 juli 2008, AWB 07/3547 OCT95, E.L. du Pont de Nemours and Company tegen Octrooicentrum Nederland (met dank aan Martijn de Lange, Octrooicentrum Nederland).

Eiseres Dupont is rechthebbende op een Europees octrooi voor Fungicide oxazolidinonen. Het Ctb heeft aan Dupont een vergunning verleend voor het in de handel brengen van het gewasbeschermingsmiddel “Tanos”.

Het Octrooicentrum heeft het aangevraagde ABC beperkt tot de samenstelling van werkzamen stoffen genoemd in de handelsvergunning. Dupont meent daarentegen dat aansluiting moet worden gezocht bij het basisoctrooi.

Aan de rechtbank Den Haag (sector bestuursrecht) staat ter beoordeling wat in dit geval als product in de zin van de Verordening (EG) nr. 1610/96 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelt als volgt:

“7. Ingevolge artikel 1, onder 8, en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de Verordening, in onderlinge samenhang bezien, is de omschrijving van de werkzame stof of van de samenstelling van werkzame stoffen van het gewasbeschermingsmiddel in de handelsvergunning bepalend voor het antwoord op deze vraag

8. In de handelsvergunning van 26 juli 2002 is in paragraaf IV de samenstelling van het gewasbeschermingsmiddel vermeld. Daarbij zijn als werkzame stoffen aangeduid: cymoxanil en famoxadone. Hieruit blijkt dat de combinatie van deze twee werkzame stoffen als het in de handelsvergunning geïdentificeerde product moet worden beschouwd.

9. Niet in geschil is dat de handelsvergunning is verleend voor de combinatie van vorengenoemde twee werkzame stoffen. Voor dit product heeft verweerder aan eiseres een ABC verleend. Voor een andere productomschrijving, zoals bijvoorbeeld famoxadone is geen handelsvergunning gevraagd of verkregen.

10. Het betoog van eiseres dat het product niet op basis van de handelsvergunning maar aan de hand van de -ruimere- omschrijving in het octrooi moet worden gedefinieerd. gaat voorbij aan artikel 3 van de Verordening.”

De rechtbank oordeelt voorts dat het beroep van Dupont op het arrest van het HvJ van 16 september 1999, zaak C-392/97 (Farmitalia) niet slaagt. In die zaak heeft het HvJ bepaald dat een ABC ook bescherming biedt in het geval de werkzame stof in een andere – afgeleide – vorm dan omschreven in de vergunning in de handel wordt gebracht. Dat is een wezenlijk andere situatie dan wanneer, zoals in casu, sprake is van twee stoffen met een verschillende werking die tezamen als één product in de handel zijn gebracht.

Ook is de rechtbank niet met Dupont eens dat het Octrooicentrum door de weigering een ABC af te geven met de gevraagde ruime productomschrijving het doel en de strekking van de Verordening zou hebben miskend. Volgens de rechtbank is Dupont met de afgifte van het ABC voor het product famoxadone in combinatie met cymoxanil immers wel degelijk gecompenseerd voor de tijd en inspanningen die gemoeid zijn geweest met het doorlopen van de vergunningsprocedure.

Het beroep van Dupont wordt dan ook ongegrond verklaard

Lees het vonnis hier.

IEF 6575

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Amsterdam, 9 juli 2008, LJN: , Novartis Vaccines And Diagnostics Limited tegen Solvay Pharmaceuticals B.V.

De rechtbank komt tot het oordeel dat Novartis, merkhoudster van het teken FLUVIRIN, met een geslaagd beroep op artikel 2.28 lid 3 sub a juncto artikel 2.3 sub b BVIE de nietigheid van het teken FLURALIN kan inroepen. Het gaat om soortgelijke waren en de merken stemmen volgens de rechtbank zowel auditief, visueel als begripsmatig met elkaar overeen. Ook verwarringsgevaar omtrent de herkomst van het product wordt aangenomen en als onbetwist staat vast dat het merk FLUVIRIN in rangorde prioriteit geniet boven het teken FLURALIN.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 29 juli 2008, AWB 07/4532 OCT95, Systemate Group B.V. tegen Octrooicentrum Nederland(met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade)

ROW 1995. Weigering verstrekking gratis nieuwheidsrapport bij octrooiaanvrage (ingediend als afgesplitst gedeelte eerdere octrooiaanvrage). Weigering is wel een besluit in de zin van de Awb.

Lees de uitspraak hier.

IEF 6522

Slechts veiligstellen

Rechtbank Maastricht 29 juli 2008, KG ZA 08-276, Medtronic B.V. c.s tegen Abbott Cardiovascular Inc en Voogt (Met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh)

Kort geding. Bewijsbeslag. Het bewijsbeslag dient primair om bewijs dat dient ter onderbouwing van de stelling dat inbreuk is gemaakt op een intellectueel eigendomsrecht, veilig te stellen en niet om dat te vergaren.

Abbott heeft een bewijsbeslag doen leggen onder Medtronic met betrekking tot een beweerdelijk octrooi-inbreuk. Met het beslag beoogde Abbott bewijs ten aanzien van de omvang van de inbreuk en het distributienetwerk van de inbreukmakende producten te verzamelen en veilig te stellen.

Tegen de beslaglegging heeft Medtronic zich verzet op grond van artikel 1019e lid 3 Rv. In het vonnis van 20 juni 2008 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat Medtronic een beroep op artikel 1019e Rv niet toekomt. “2.3 (…) De oorspronkelijke toestemming dient volgens de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 20 juni 2008 aldus te worden begrepen, dat Medtronic ook na de beslaglegging en de beschrijving in de gelegenheid moet zijn zich succesvol tegen de effectuering van de tenuitvoerlegging van de maatregel te verzetten. Op grond daarvan heeft de voorzieningenrechter beslist dat het verlof (…) tot het treffen van maatregelen ter bescherming van bewijs dat er door Medtronic een inbreuk op het octrooirecht van Abbott met nummer EP1068842 is gemaakt of dreigt te worden gemaakt, aldus moet worden verstaan, dat dit verlof behalve door de voorwaarde dat het octrooi met voormeld nummer aan Abbott zal zijn verleend, eveneens wordt beperkt door de voorwaarde dat de in conservatoir beslag genomen voorwerpen niet worden uitgeleverd aan Abbott en dat de inhoud van de bedrijfsinformatie van Medtronic met, op welke wijze dan ook, aan Abbott bekend wordt gemaakt dan nadat eerst Medtronic in de gelegenheid zal zijn gesteld zich tegen deze uitlevering van voorwerpen of het aan Abbott bekend maken van deze informatie in rechte te verzetten. De beslaglegging is daarop door Voogt voortgezet en voltooid.”

In het onderhavige kort geding moet de vraag worden beantwoord of Abbott als beslaglegger direct na de beslaglegging op informatie ook automatisch inzage heeft in die informatie en, zo nee, vanaf welk moment daarna wel.

 

De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag als volgt: “3.3 (…) uit de tekst van artikel 1019b Rv, dat het onderhavige zogenaamde bewijsbeslag regelt, alsmede uit de parlementaire
geschiedenis en uit de tekst van de Richtlijn 2004/48/EG, waarop voormeld artikel is gebaseerd, volgt dat het bedoelde beslag primair dient om bewijs, dat dient ter onderbouwing van de stelling dat inbreuk is gemaakt op een  ntellectueel-eigendomsrecht, veilig te stellen en niet om dat te vergaren.”

Volgens de voorzieningenrechter gaat het aldus bij het bewijsbeslag slechts om het veiligstellen van bewijs. “3.7 (…) Dat is iets anders dan het hebben van toegang tot dat bewijs. Medtronic stelt terecht dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de mogelijkheid tot het leggen van bewijsbeslag, welk recht is geregeld is in artikel 1019b e.v. Rv, dat is gebaseerd op artikel 7 van de meergenoemde richtlijn enerzijds, en vervolgens het verkrijgen tot toegang tot dat bewijs, hetgeen is geregeld in artikel 1019a jo. 843a Rv, welk eerste artikel is gebaseerd op artikel 6 van de richtlijn. Indien de beslaglegger op de voet van artikel 1019b Rv bewijs heeft veilig gesteld, is het vervolgens aan de beslaglegger om inzage in dat bewijs te vorderen op grond van artikel 843a Rv; het inzagerecht volgt immers niet automatisch uit het recht om beslag te mogen leggen op het bewijs.”

Het beroep van Abbott op de totstandkominggeschiedenis van de Handhavingsrichtlijn, de vergelijking met het voorlopig getuigen- en deskundigenverhoor en artikel 15 lid 4 van de Deurwaarderswet worden door de voorzieningenrechter verworpen.

Na te hebben overwogen dat de stelling van Medtronic dat de vordering tot inzage alleen bij de bodemrechter kan worden ingesteld die ten gronde oordeelt over de vraag of er sprake is van inbreuk geen steun vindt in het recht, oordeelt de voorzieningenrechter met betrekking tot het reconventionele beroep van Abbott op artikel 1019a jo. 843a RV als volgt:

“3.14. Bij de beantwoordmg van de vraag of Abbott een recht op inzage heeft in het bewijs is doorslaggevend of Abbott daarbij een rechtmatig belang heeft. Daartoe is niet noodzakelijk dat al in rechte is vastgesteld dat er sprake is van een inbreuk door Medtronic op het bedoelde intellectuele-eigendomsrecht van Abbott. Overlegging van redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal om de (inbreuk)vorderingen te onderbouwen mag voldoende worden geacht. Het is dan ook heel wel denkbaar dat een dergelijke vordering bij spoedeisend belang aan een voorzieningenrechter wordt voorgelegd.

3.15. Uit de onderbouwing door Abbott van het inleidende verzoek tot de beslaglegging blijkt echter dat zij met dat beslag geen bewijs wenst te vergaren omtrent de vraag of Medtronic inbreuk heeft gemaakt op het intellectuele-eigendomsrecht van Abbott, maar dat zij met dat beslag informatie omtrent de omvang van de inbreuk en het distributienetwerk van de beweerdelijk inbreukmakende producten wenst te verzamelen en veilig te stellen, om zo een feitelijke onderbouwing te kunnen geven aan de inbreukvordering die Abbott wil instellen, en inmiddels heeft ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage. De omvang van de inbreuk komt in het kader van de begroting van de schade als gevolg van de inbreuk echter pas aan de orde indien is vastgesteld dat er een inbreuk heeft plaatsgevonden. De vraag of er een inbreuk heeft plaatsgevonden ligt, zoals gesteld, thans voor bij de rechtbank 's-Gravenhage. Abbott heeft derhalve ook thans geen spoedeisend rechtmatig belang bij haar vordering tot vrijgave van het bewijsbeslag.”

De vorderingen van Abbott in reconventie worden afgewezen. Medtronic wordt in conventie in het gelijkgesteld.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 6500

Over de vraag of zij aanhouding wenst

thek.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 16 juli 2008, HA ZA 07-41, Bettacare Ltd tegen H3 Products B.V. c.s

Octrooirecht. Eindvonnis na tussenvonnis van 27 februari 2008 (IEF 4429). Grensoverschrijdende vorderingen. De ‘Zwitserse methode’ (indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid een nietigheidsvordering aanhangig te maken (i.c. in Duitsland), is de rechtbank volgens de bevoegd en beoordeelt de vordering inhoudelijk) wordt door de rechtbank niet gehanteerd. Inbreuk in Nederland, aanhouding voor Duitland.

Bettacare vordert tegen H3 c.s. een inbreukverbod met nevenvorderingen voor Nederland en Duitsland op grond van het Europese octrooi (voor traphekjes voor kinderen) van Bettacare. In reconventie vordert H3 onder andere een verklaring voor recht dat het Nederlandse en Duitse deel van het octrooi nietig is. In het tussenvonnis heeft de rechtbank de inbreukzaak aangehouden en Bettacare in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of Bettacare aanhouding wenst totdat over de geldigheid van de buitenlandse delen van het octrooi is beslist.

Bettacare heeft na het tussenvonnis verzocht, op voorwaarde dat voor Nederland een eindvonnis wordt gewezen, primair dat H3 een termijn wordt gesteld om een nietigheidsprocedure te starten bij de Duitse rechter en subsidiair, dat het vonnis voor wat betreft Duitsland wordt aangehouden totdat een oordeel over de geldigheid van het Duitse deel van het octrooi is verkregen van de Duitse rechter.

De rechtbank wijst de inbreukvorderingen en de meeste nevenvorderingen voor Nederland toe, onder verwijzing naar haar overwegingen uit het tussenarrest. De rechtbank wijst het primaire verzoek van Bettacare om H3 een termijn te stellen voor het aanhangig maken van een Duitse nietigheidsprocedure af. De ‘Zwitserse methode’ is geen Nederlandse methode en dit primaire verzoek gaat bovendien voorbij aan het doel van de aanhouding, het enkele aangeven of Bettacare aanhouding wenste of niet).

Gelet op de subsidiaire vordering van Bettacare houdt de rechtbank de zaak wel aan voor wat betreft het Duitse deel van het octrooi. De rechtbank verwijst de zaak naar de parkeerrol. “De meest gerede partij kan de zaak opnieuw opbrengen wanneer een onherroepelijk oordeel van de bevoegde Duitse rechter inzake de geldigheid van het Duitse deel van EP 951 is verkregen. Het voorgaande gaat niet op voor de op de overige buitenlandse delen van EP 951 gebaseerde vorderingen. Bettacare wenst ten aanzien van die delen kennelijk geen aanhouding. In lijn met HR 30 november 2007, LJN BA9608 (Roche/Primus) zal de rechtbank de vorderingen in zoverre afwijzen.”(r.o. 2.5).

Lees het vonnis hier.

IEF 6499

De vervaardigingsfictie

sisvl.gif

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 juli 2008, KG ZA 08-617, Sosecal Industria E Comercio Ltda tegen Societa Italiana Lo Sviluppo Dell' Elettronica

Octrooirecht. Opheffingskortgeding mislukt, omdat kortgedingrechter beargumenteerd aanneemt dat de vervaardigingsfictie onder de AntiPiraterijVerondering (APV) voor octrooiinbreuk geldt, ondanks het arrest Montex/Diesel.

Sisvel is subslicentiehouder op diverse MP3-octrooien, met volmacht om op te treden in rechte, waaronder begrepen het doen van verzoeken tot douane-optreden op grond van de vigerende APV. Op 17 januari 2008 heeft de douane een partij van 6000 MP4-spelers met MP3-functionaliteit tegengehouden op grond van een verzoek van Sisvel. De spelers werder door KLM vervoerd vanuit Shenzhen, China naar Sao Paolo, Brazilië (of verder naar Venuzuela, zoals Sosecal stelt). De douanestatus van de goederen is die van douane entrepot. Het betreffen derhalve niet-communautaire goederen. De Chinese afzender/exporteur is Hangno International o. Ltd (Hangno) en Sosecal is geadresseerde. Op 14 februari 2008 heeft Sisvel conservatoir beslag tot afgifte doen leggen op deze zending spelers. Sisvel is een bodemprocedure gestart met als inzet afstand van de beslagen spelers ter vernietiging onder douanetoezicht. Op 16 april 2008 is deze vordering door rechtbank 's-Gravenhage bij verstek toegewezen. In afwachting van dit opheffingskortgeding, is Sisvel bereid geweest niet tot tenuitvoerlegging van dit verstekvonnis over te gaan.

Partijen zijn inhoudelijk verdeeld over de vraag of dient te worden uitgegaan van de zogenoemde "vervaardigingsfictie". De vervaardigingsfictie houdt in dat bij wijze van fictie ervan wordt uitgegaan dat de MP4-spelers in Nederland zijn vervaardigd en men zich vervolgens afvraagt of deze inrichtingen naar Nederlands octrooirecht inbreuk maken op de octrooien. Volgens Sosecal is dat in ieder geval na de arresten Class International en Montex/Diesel van het Hof van Justitie te Luxemburg niet (meer) het geval.

In HR 19 maart 2004, LJN AO 0903 (Philips/Princo) is omtrent de oude APV (Vo.
3295/94) uitgemaakt dat de vervaardigingsfictie opgeld doet. In Rb 's-Gravenhage 13 juli 2005, rolnr. 02-2947 (Philips/Princo c.s.) is vervolgens uitgemaakt dat hetzelfde geldt voor de nieuwe APV. Ook in Vzr. Rb 's-Gravenhage 24 maart 2006, IEF 1823 (BenQ Europe/Sisvel en de Staat) is de vervaardigingsfictie onder de vigeur van de nieuwe APV toegepast. Ter zitting in de onderhavige zaak is er op gewezen dat hetzelfde geldt voor een tweetal beslissingen van de Italiaanse rechtbank te Bari in oktober 2005 en januari 2006. Al deze rechtspraak dateert van voor het Montex/Diesel-arrest.

Onder 4.10 overweegt de rechtbank het volgende. "Uitgangspunt is dat de prejudiciële vragen die door het Bundesgerichtshof zijn gesteld in Montex/Diesel (prod. 6 Sisvel) geen betrekking hadden op art. 6(2)(b) Vo. 3295/94 (waarop de vaste rechtspraak van toepasselijkheid van de vervaardigingsfictie onder de APV is gestoeld), omdat daarop in die procedure geen beroep was gedaan. (…) Het betreft, voorshands geoordeeld, een loutere beoordeling van de voorgelegde merkenrechtelijke vragen, zodat het arrest niet raakt aan de mogelijkheden om op te treden tegen doorvoer op basis van de APV. De vervaardigingsfictie uit de APV is in dat arrest dan ook niet aan de orde geweest. (…) De (oude of nieuwe) APV heeft niet het aantal voorbehouden handelingen van het betreffende ingeroepen absolute (merken)recht uitgebreid. De APV breidt derhalve niet de merkinbreukcriteria uit. Daarmee wil echter niet gezegd zijn dat niet op grond van de APV kan worden opgetreden tegen nagemaakte producten, waar dat op grond van het merkenrecht niet zou kunnen. Dat is iets heel anders. (…) Voorshands oordelend (kan) niet de conclusie worden getrokken dat in Montex/Diesel de vraag zou zijn beantwoord omtrent doorvoer van goederen onder extern douanevervoer in het algemeen, zoals Sosecal bepleit. Het Hof heeft ook geen indicatie gegeven dat zij met dit arrest afbreuk heeft willen doen aan de eerdere uitspraken inzake Rolex en Polo/Lauren (waarin is uiteengezet dat de  (oude) APV in stelling kan worden gebracht om doorvoer van namaakgoederen aan te pakken), hetgeen bij een zo majeure wijziging als door Sosecal bepleit wel in de rede zou hebben gelegen."

Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om van een vaste lijn in de rechtspraak af te wijken. Er wordt voorshands onvoldoende concrete aanwijzing gezien in dit arrest dat sprake zou zijn van een trendbreuk die de bodemrechter zal doen besluiten dat de vervaardigingsfictie niet langer kan worden toegepast.

De octrooiinbreuk in Nederland zelf is door Sosecal niet voldoende serieus bestreden. De rechter wijst de vordering tot opheffing van het door Sisvel gelegde beslag, en de gerelateerde vorderingen, daarom af en veroordeelt Sosecal in de kosten van deze procedure.

Lees het vonnis hier.

Een voetnoot in de uitspraak verwijst naar commentaren op IEForum: noten van Eijsvogels, Some remarks on Montex Holdings Ltd./Diesel SpA, IEF 2968 van 24 november 2006 www.ie-forum.nl en van Puts, Noot Enkele bedenkingen bij het Montex-arrest, RDC 2007/7, pp. 664 e.v. (vgl. m.n. nr. 17 over de vervaardigingsfictie en de betekenis in dit verband van r.o. 40 van het arrest in gelijke zin als in 4.8 overwogen). en V.d. Wal en V. Schaik, Zet het arrest Montex/Diesel de deur open voor een ongebreidelde transitohandel van nagemaakte merkgoederen? Of toch niet …, IEF 3000 van 4 december 2006 op www.ie-forum.nl.