Merkenrecht  

IEF 1685

Een brug te ver

GvEA, 23 februari 2006, zaak T-194/03.  Il Ponte Finanziaria Spa tegen OHIM / Marine Enterprise Projects.

Omvangrijk en belangrijk arrest over o.a. de begrippen 'seriemerk' en 'defensief merk'. Het Gerecht formuleert eisen waaraan een beroep op een 'seriemerk-argument' (zie onlangs ook McDonalds-McSmart uitspraak, zie hier) moet voldoen.

De Italiaanse onderneming Marine Enterprise Projects dient een Gemeenschapsmerkaanvrage voor het woord/beeldmerk BAINBRIDGE in voor o.a. kleding. Haar landgenoot Il Ponte Finanziaria opponeert en beroept zich op een aantal nationale (woord/beeld)merkinschrijvingen die allen het woord BRIDGE in zich dragen.

Geen van deze merken afzonderlijk stemt echter met BAINBRIDGE overeen, zo oordelen het de oppositieafdeling en de kamer van beroep van het OHIM. Bovendien is een aantal BRIDGE-merken gebruiksplichtig en heeft Il Ponte niet voldoende kunnen aantonen dat deze merken gebruikt zijn. Il Ponte betoogt echter dat de niet gebruikte merken 'defensieve merken' zijn en dat de Italiaanse merkenmet voor dit soort merken geen gebruiksverplichting kent. Il Ponte meent verder dat de BRIDGE merken samen een seriemerk vormen, waarvan BAINBRIDGE door het publiek als een variant kan worden beschouwd. Het Gerecht wijst het beroep van Il Ponte af.

Eerst het begrip 'defensief merk', dan wij in de BMW, maar ook in de GMVo niet kennen. De Italiaanse regeling  definieert „Defensieve" merken als merken die tot doel hebben het hoofdmerk een grotere bescherming tegen verwarringsgevaar te bieden door de houder ervan toe te staan, zich te verzetten tegen de inschrijving van een merk dat op zich niet dermate op het hoofdmerk lijkt dat verwarringsgevaar kan worden vastgesteld. De Italiaanse merkenwet ontheft dergelijke merken zelfs van hun gebruikverplichting: gebruik in de afgelopen vijf jaar behoeft niet te worden aangetoond wanneer de houder van het niet-gebruikte merk tevens houder is van één of meer andere overeenstemmende merken die nog gelden, waarbij ten minste één merk wordt gebruikt ter aanduiding van dezelfde waren of diensten".

Il Ponte stelt dat deze regeling voor haar een 'geldige reden' voor niet-gebruik van de merken in de zin van art. 50 lid 1 sub a van de GMVo oplevert. Het Gerecht is het hier niet mee eens:

46 (...) Aangenomen dient evenwel te worden dat het begrip „geldige redenen" in deze bepalingen verwijst naar redenen die verband houden met het bestaan van belemmeringen voor het gebruik van het merk, of naar situaties waarin het commerciële gebruik ervan, gelet op alle relevante omstandigheden van het concrete geval, te duur zou zijn. Dergelijke belemmeringen kunnen voortvloeien uit een nationale regeling die bijvoorbeeld beperkingen oplegt aan de verkoop van de door het merk aangeduide waren, en een dergelijke regeling kan dan ook worden aangevoerd als geldige reden voor het niet gebruiken van het merk. De houder van een nationale inschrijving die oppositie instelt tegen een gemeenschapsmerkaanvraag, kan zich daarentegen niet aan de krachtens artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 op hem rustende bewijslast onttrekken met een beroep op een nationale bepaling – zoals artikel 42, lid 4, van de Italiaanse merkenwet –, op grond waarvan tekens als merk kunnen worden ingeschreven die niet bestemd zijn om in het economisch verkeer te worden gebruikt gelet op het feit dat zij alleen worden ingeschreven ter defensie van een ander teken dat wel in het economisch verkeer wordt gebruikt. Zoals in punt 46 supra werd geoordeeld, zijn dergelijke inschrijvingen immers niet verenigbaar met de communautaire merkenregeling zoals die voortvloeit uit verordening nr. 40/94, en vormt de erkenning ervan op nationaal niveau geen „geldige reden" in de zin van artikel 43, leden 2 en 3, van deze verordening voor het niet gebruiken van een ouder merk waarop een oppositie tegen een gemeenschapsmerkaanvraag is gebaseerd.
 
Ook het seriemerk argument wordt door het Gerecht niet aangenomen, omdat, zo stelt het Gerecht een beroep op een seriemerk alleen opgaat wanneer (a) de merken met gemeenschappelijke kenmerkende elementen gebruikt worden en (b) het aangevallen merk kenmerken bezit waardoor het in verband kan worden gebracht met de serie:

126 "In de eerste plaats moet de houder van een serie oudere inschrijvingen het bewijs leveren dat alle merken die tot de serie behoren, of minstens een aantal merken die een „serie" kunnen vormen, worden gebruikt. Voor het bestaan van gevaar dat het publiek verkeerdelijk denkt dat het aangevraagde merk tot de serie behoort, is immers noodzakelijkerwijs vereist dat de tot deze serie behorende oudere merken op de markt aanwezig zijn. Aangezien de inaanmerkingneming van de omstandigheid dat de oudere merken tot een serie behoren, impliceert dat deze ruimere bescherming zullen genieten dan het geval zou zijn indien zij afzonderlijk werden beschouwd, moet elke een abstracte beoordeling van het verwarringsgevaar die uitsluitend is gebaseerd op het bestaan van een aantal inschrijvingen voor merken die – zoals in casu – hetzelfde onderscheidende bestanddeel hebben, bij gebreke van daadwerkelijk gebruik van deze merken uitgesloten worden geacht. Bij gebreke van het bewijs van een dergelijk gebruik moet het verwarringsgevaar dat eventueel door de intrede van het aangevraagde merk op de markt kan ontstaan, worden beoordeeld door elk ouder merk afzonderlijk te vergelijken met het aangevraagde merk.

127 In de tweede plaats moet het aangevraagde merk niet alleen overeenstemmen met merken die tot de serie behoren, maar ook kenmerken bezitten waardoor het in verband kan worden gebracht met de serie. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer het gemeenschappelijke bestanddeel van de oudere seriemerken in het aangevraagde merk wordt gebruikt op een andere plaats dan die waar dit bestanddeel gewoonlijk in de seriemerken staat, of in het aangevraagde merk een andere semantische inhoud heeft."
 
Gerecht wijst het beroep af. Lees het arrest hier.

IEF 1680

Eerst even voor jezelf lezen

- GvEA, 23 februari 2006, zaak T-194/03.  Il Ponte Finanziaria Spa tegen OHIM / Marine Enterprise Projects.

Oppositiezaak. Over merkenfamilies en seriemerken en gebruik. Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat woordelement ‚Bainbridge’ bevat, oppositie op basis van oudere nationale woordmerken, beeldmerken en driedimensionale merken die woordelement ‚Bridge’ bevatten. Alle merken zijn kledingmerken. Lees het arrest hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage,  23 februari 2006. KG ZA 06-166. Cordis Europa N.V. tegen Schneider Europe Gmbh.

Partijen verschillen van mening of de door Cordis afgelegde rekening en verantwoording omtrent de met octrooi-inbreuk genoten winst juist is of niet. Zo niet, dan heeft Cordis dwangsommen verbeurd (en zou zij die elke dag vermeerderd verbeuren. Zo wel, dan valt er wat dat bevel betreft voor Schneider niets verder te executeren en zijn geen dwangsommen verbeurd. Lees het vonnis hier.

IEF 1675

Nog even snel

Alleen in het Frans: GvEA, 22 februari 2006, zaak T-74/04. Nestlé tegen OHMIM / Quick.  Belgische Fastfood tegen het instantchocolademelk-konijntje.

Oppositiezaak. Aanvraag voor ‘Quicky, een Gemeenschapswoord/beeldmerk. Oppositie op basis van oudere (inter)nationale woord- en beeldmerken ‘Quick’ en Quickies. "

Ensuite, il y a lieu de relever que l’élément figuratif de la marque demandée, à savoir le dessin d’un lapin, pourrait être perçu par le public davantage comme un élément décoratif de l’étiquette des produits désignés que comme le signe indiquant l’origine des produits. En effet, comme la requérante l’a admis lors de l’audience en réponse à une question du Tribunal, l’utilisation d’un animal jovial et animé, par exemple un dinosaure ou un lapin ressemblant à un personnage de dessin animé, est un procédé qui est utilisé par les fabricants de produits alimentaires pour capter un public jeune, notamment les enfants.

Cette utilisation fréquente de différents animaux pour ce type de produits a pour conséquence une banalisation de leur usage et de leur caractère distinctif, lequel, ce faisant, tend à être considérablement diminué.

Ainsi qu’il a été indiqué au point 46 ci-dessus, il est constant que les produits en cause sont identiques ou similaires. Par ailleurs, il résulte des considérations exposées aux points 50 à 52 ci-dessus, qu’il existe des similitudes visuelles entre la marque demandée et la marque antérieure, véhiculées par l’élément commun « quick », ainsi qu’une quasi-identité phonétique. La chambre de recours a donc pu conclure à juste titre qu’il existait un risque concret que le public pertinent puisse se méprendre sur l’origine commerciale des produits.

Ce risque de confusion est accru par le fait que l’OHMI et l’intervenante ont indiqué, sans être contredits sur ce point par la requérante, qu’il était habituel, dans le secteur alimentaire, qu’une même entreprise décide de distinguer ses différentes lignes de produits en utilisant des sous-marques, c’est-à-dire des signes dérivant d’une marque principale et partageant avec elle un élément dominant commun. Lees het arrest hier.

IEF 1670

Een keurmerk is ook (g)een merk

Reactie van Michael Gerrits en Charlotte de Jong (De Gier & Stam Advocaten) op dit eerdere bericht.

“Met interesse hebben wij kennis genomen van het bericht  “Een keurmerk is ook een merk”. Wij willen graag eerst voorop stellen, dat het ons genoegen doet dat er aandacht wordt besteed aan Europese productregelgeving en CE-markering in het bijzonder. Het vraagstuk van Europese productregelgeving en CE-markering vertoont inderdaad in voorkomende gevallen – in meer of mindere mate – raakvlakken met het intellectuele eigendomsrecht.

De titel “Een keurmerk is ook een merk” en de inleidende tekst behorende bij de attendering op de (bestuursrechtelijke) uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 3 februari 2006, zou de (minder embedded) lezer evenwel op het verkeerde been kunnen zetten.

Een CE-markering is uitdrukkelijk geen keurmerk. Het betreft een misvatting, die wij vaker in de praktijk tegenkomen. CE-markering is géén kwaliteits- of veiligheidsmerk en zegt bijgevolg niets over de kwaliteit van een product. De CE-markering is het door de fabrikant zichtbaar aangebrachte teken op het betreffende product, dat aangeeft dat het product voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in de toepasselijke Europese richtlijnen betreffende productregelgeving. Zo moeten producten die vallen onder Europese richtlijnen welke voorzien in CE-markering, voldoen aan de in die richtlijnen opgenomen essentiële eisen met betrekking tot o.a. veiligheid en gezondheid. Zonder het aanbrengen van de verplichte CE-markering mag een product, dat onder de toepasselijke Europese richtlijnen valt, niet worden verkocht.

Een keurmerk houdt daarentegen wel een kwaliteitsoordeel in. Dat betekent dat een koper een product in handen krijgt waarvan hij mag verwachten dat het aan bekende en gerechtvaardigde gebruikerseisen voldoet.”

IEF 1669

Relatieproblemen

Rechtbank Rotterdam, 16 februari 2006, KG ZA 06-12. Rodenburg/Koro tegen Kraaijeveld. Over auteursrechtelijke pretenties, toekomstige merkrechten en ongeoorloofd mededingende ontwerpen. (Met dank aan Hugo van Heemstra, Brinkhof)

Een ‘recycling dresser’ onder de naam Koro en een kluwen van samenwerkende cultuurtechnisch beheerders, onderhoudswerkers, machines, logo's en opvolgende contractspartijen. 

De jarenlange samenwerking tussen Rodenburg / Koro en Kraaijeveld wordt beëindigd. Hoewel in de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat de rechten van het merk na beëindiging eigendom van Koro blijven, vindt Kraaijeveld dat de merken eigenlijk moet worden gedeeld: Koro het woord en Kraaijeveld de beeldelementen. Kraaijeveld stelt namelijk dat haar het auteursrecht toekomt, maar de rechter is het daar niet mee eens. Omdat Koro ten tijde van het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst niets wist van die pretentie mocht zij er redelijkerwijs vanuit gaan dat de genoemde bepaling ook het logo betrof.

Kraaijeveld stelt daarnaast dat de drie aanduidingen Top Drain Recycling Dresser en Field Topmaker geen geldige merken zijn, omdat ze volledig beschrijvend zijn. Volgens de rechtbank zijn de tekens echter niet louter beschrijvend, maar ‘verwijzen ze naar de gebruiksfunctie van de machine en zijn als zodanig geschikt als (zwak) merk.” En voorshands kan met betrekking tot deze merken niet worden geoordeeld dat de partijen bij de overeenkomst hebben bedoeld ook toekomstige merkrechten aan Koro toe te delen. Alle omstandigheden in ogenschouw nemend komt de rechtbank tot de conclusie dat beide partijen de aanduidingen mogen gebruiken.

Omdat volgens de overeenkomst ook de rechten op het ontwerp aan Koro toekomen, kan Koro zich er met een beroep op ‘ongeoorloofde mededinging’ wel tegen verzetten dat Kraaijeveld machines op de markt brengt die er hetzelfde uitzien. De grensoverschrijdende merkenrechtelijke vorderingen van Koro ten aanzien van Frankrijk, Duitsland, het Verneigd Koninkrijk , Autralie en de VS worden eveneens toegewezen. Lees het vonnis hier.

IEF 1667

Parallelle publicaties

- Tanguy de Haan (Advocaat NautaDutilh Brussel):  ‘Welk publiek percipieert nu een merk voor pralines?’ (RABG, 2005 issue, p. 1864.)

Hof van beroep te Gent vs. Cour d’appel de Paris. Arresten inzake merken voor pralines hebben niet altijd dezelfde smaak … In het hierboven gepubliceerde arrest van het Hof van beroep te Gent, heeft de houder van het merk LEONIDAS zich niet kunnen verzetten tegen het gebruik van het merk BELIDAS voor identieke producten, met name pralines. Tussen dezelfde partijen oordeelde het Hof van beroep te Parijs1 amper twee maanden later in de tegenovergestelde zin : in Frankrijk sticht het gebruik van het merk BELIDAS blijkbaar wél verwarringsgevaar in hoofde van de consument met het ouder bekende merk LEONIDAS. Lees hier meer.

- Prof. mr. D.J.G. Visser: ’Picaro geen inbreuk op merk Picasso voor auto’s.’ (BIE 2006, p. 71).

 (…) Mijn inschatting is dat de betrokken rechters in casu niet snel tot inbreuk op de ‘sub c’ grond tot merkinbreuk zouden concluderen. Zij zullen vermoedelijk van oordeel zijn dat het merk Picasso zelf (helemaal) niet bekend is, maar dat slechts de beroemde schilder van die naam bekend is. Zij lijken ook van mening dat als ergens afbreuk aan gedaan wordt of ongerechtvaardigd voordeel uit wordt getrokken, het de reputatie en de nagedachtenis is van een beroemde schilder en dat het primair de erven van Picasso zelf zijn die zich daaraan schuldig maken.” Lees hier meer.

- Prof. mr. D.J.G. Visser: ‘Wetsvoorstel implementatie handhavingsrichtlijn.’ (AMI 2006/1, p. 17).

Eind november 2005 is het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese richtlijn m.b.t. de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten  naar de Tweede Kamer gestuurd.  Naast een aantal wijzigingen in een groot aantal IE-wetten wordt er in het derde boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering een nieuwe titel  ingevoerd. Daarmee komt er een apart intellectuele eigendomsprocesrecht.  Het meest fascinerend (met name voor advocaten) is het voorgestelde art. 1019h Rv dat ruimere proceskostenveroordelingen in IE-zaken mogelijk maakt.  Dit kan heel interessant worden, maar is volledig afhankelijk van hoe de rechterlijke macht dit gaat invullen. Lees hier meer.

IEF 1661

Procedure

Voor wat het waard is, over een kwartier,om 14.30 uur bespreekt de De Eerste-Kamercommissie voor Economische Zaken de procedure met betrekking tot het wetsvoorstel Goedkeuring Benelux-verdrag inzake intellectuele eigendom (30.403)

In een procedurevergadering wordt door een Kamercommissie bepaald op welke manier het voorbereidend onderzoek zal plaats vinden, hoe de verdere voorbereiding zal verlopen en wanneer de plenaire behandeling kan plaatsvinden.

IEF 1660

Litigieuze spijkerbroek (2)

Hoge Raad, 17 februari 2006, Conclusie AG Verkade in C05/71HR, Benetton Group SpA tegen G-Star International B.V. Arrest is bepaald op 16 juni. Lees het arrest van het hof hier. (Met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird)

Heel kort: De hoofdmoot van de discussie gaat over de "wezenlijke waarde van de waar" en daarbinnen met name over de vraag of inburgering mogelijk is. Met betrekking tot cumulatie van merkenrecht en auteursrecht zegt Verkade dat de regel uit Dior / Evora geldt voor parallelimport, maar niet zomaar daarbuiten kan worden toegepast. Ook interessant zijn de overwegingen over middel XIII. Het verweer dat winstafdracht niet voor het eerst in de schadestaatprocedure gevorderd kan worden, wordt vaak gevoerd. Verkade verwerpt dat zonder veel omhaal. Lees de 36 pagina's tellende conclusie hier.

IEF 1652

Geen kwade Trouw op Aruba

Hoge Raad, 17 februari 2006, LJN: AT6021. Souza Cruz S.A. tegen Tabacalera Del Este S.A. Arubaans merkenrecht.

Bestaat onder de MA, de Merkenverordening van Aruba de mogelijkheid de merkinschrijving nietig te laten verklaren op grond van (depot te) kwader trouw?

Nee, die bestaat niet. De MA kent de nietigheidsgrond "kwade trouw" niet, de concordantie brengt mee dat onder de MA moet worden uitgegaan van een gesloten stelsel van nietigheidsgronden en de verschillende wetsfamilies waartoe de MA, de Benelux-Merkenwet en de Antilliaanse Merkenlandsverordening 1995 behoren, zoals uiteengezet in de beide conclusies van de Advocaat-Generaal, verzetten zich er tegen dat de in de Benelux-Merkenwet voorkomende nietigheidsgrond "kwade trouw" in de MA zou worden ingelezen.

Het tweede onderdeel heeft als uitgangspunt dat het hof zou hebben vastgesteld dat op Aruba symbolische leveranties door Souza Cruz  zouden hebben plaatsgevonden teneinde door eerste gebruik op Aruba het recht op dat merk te verkrijgen en door verder gebruik binnen de daarvoor gestelde termijn van drie jaar dat recht te handhaven.

Het onderdeel klaagt vervolgens dat het hof op grond van deze feiten tot de conclusie had moeten komen dat (althans behoort in cassatie ervan uitgegaan te worden dat) Souza Cruz merkgerechtigde met betrekking tot het merk PALERMO in Aruba was. Het recht tot uitsluitend gebruik van een merk, betoogt het onderdeel, wordt in Aruba verkregen door een eerste gebruik ook wanneer het gaat om een ("symbolisch") gebruik dat alleen erop gericht is een recht te creëren. Hetzelfde geldt met betrekking tot het gebruiksvereiste, neergelegd in art. 2 lid 1 MA: een (symbolisch) gebruik alleen teneinde het recht in stand te houden is voldoende."

Het onderdeel kan volgens de Hoge Raad bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.

Het onderdeel slaagt voor zover het ten betoge strekt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een slechts symbolisch gebruik, dat alleen erop gericht is een recht te verkrijgen, onder art. 2 lid 1 MA geen merkrecht in Aruba kan doen ontstaan, met navenante gevolgen voor de nietigverklaringsprocedure onder art. 10 MA. Opmerking verdient hierbij dat de Hoge Raad aan gebruik van het merk in de zin van art. 3 van de Mw 1893 geen andere eis stelde dan dat het merk wordt gebezigd ter onderscheiding van iemands fabrieks- of handelswaren van die van anderen en daarvoor in dat geval voldoende was een tweetal verkopen in een periode van drie jaren van telkens vijf pakjes sigaretten aan vijftien detaillisten (vgl. HR 14 mei 1964, NJ 1965, 287)."

Lees hier het arrest (met gratis lezenswaardig Verkade-album).

IEF 1651

Curieuze merken (2)

"In reactie op het bericht curieuze merken van 15 februari jl. (zie hier) bericht ik u graag dat deze registratie is verricht door mijn legendarische voormalig kantoorgenoot Cor van Leeuwen waarbij is gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid tot beschijving van het merk.  Voor het geven van een antwoord op uw vraag is die omschrijving van belang.

Het onderscheidend element bestaat uit een gedeeltelijke lei waarop het krijtachtig geschreven woord "snjcksrlrd" de soort der waar vervangt.

Omdat Albert Heijn destijds een groot aantal varianten op het betreffende beeldmerk gebruikte, is getracht om al die verschillende versies onder te brengen in één beeldmerkdepot. Daarmee wordt beoogd de beschermingsomvang zo ruim mogelijk te houden en zou er geen noodzaak zijn om alle afzonderlijke varianten te registreren. Dit levert uiteraard een kosten voordeel op aan de zijde van de cliënte.

Het lijkt mij alleszins verdedigbaar dat het gebruik door derden van een gelijkend beeldmerk kan worden bestreden met een beroep om de onderhavige inschrijving. Immers voor de vraag naar overeenstemming van een conflicterend merk is het niet noodzakelijk dat de soort der waar leesbaar zou zijn weergegeven.

Wel is het mijns inziens relevant om voor dergelijke registraties om de vijf jaar een herhalingsdepot te verrichten zodat er geen discussie ontstaat over de gebruiksplicht van de registratie.

Met vriendelijke groet, Hein-Piet van Boxel, Novagraaf."