Merkenrecht  

IEF 16809

Conclusie AG: Toevoeging Charlotte aan de term Port doet op ernstige wijze afbreuk aan de BOB Porto/Port

HvJ EU 18 mei 2017, IEF 16809; ECLI:EU:C:2017:394 (EUIPO tegen Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/conclusie-ag-toevoeging-charlotte-aan-de-term-port-doet-op-ernstige-wijze-afbreuk-aan-de-bob-porto-p

Conclusie AG HvJ EU 18 mei 2017, IEF 16809; IEFbe 2182; ECLI:EU:C:2017:394 ; C‑56/16 P (EUIPO tegen Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto) Geografische aanduidingen. Woordmerk ‚Port Charlotte’. Mogelijkheid van erkenning van een aanvullend niveau van bescherming door het nationale recht. BOB voor wijn en een Uniemerk dat volgens de houders van de BOB op ongerechtvaardigde wijze gebruik heeft gemaakt van de kenmerkende geografische naam van de BOB Porto/Port. Het EUIPO heeft eerst het onderscheidende teken „Port Charlotte” ingeschreven als Uniemerk ter aanduiding van whisky, en wijst de door het IVDP ingestelde vordering tot nietigverklaring af. Gerecht EU wijst het beroep van IVDP gedeeltelijk toe; de hogere voorziening geeft blijk van een onjuiste opvatting dat, a) volgens EUIPO, BOB's bescherming ook door nationaal recht wordt geregeld en, b) volgens IVDP, bevestiging dat het merk PORT CHARLOTTE verenigbaar is met BOB Porto/Port. Conclusie AG: vernietig de beslissingen.

IEF 16803

Beschikkingen ingezonden Patty de Leeuwe en Jacqueline Schaap, Visser Schaap & Kreijger.

Ex parte beschikkingen tegen 'opblaasbare loungers' van Blokker, Leen Bakker en Makro

Rechtbank Den Haag 3 mei 2017, IEF 16803; (Fatboy tegen Blokker; Leen Bakker en Makro), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/ex-parte-beschikkingen-tegen-opblaasbare-loungers-van-blokker-leen-bakker-en-makro

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Den Haag 3 mei 2017 (Fatboy tegen Blokker), 9 mei (tegen Leen Bakker) en 18 mei 2017 (tegen Makro), IEF 16803. Merkenrecht. Modellenrecht. Grijsmaking volgens 1019b-d en 1019e Rv. Gestelde inbreuk op merken- en modellenrechten op de LAMZAC THE ORIGINAL door de verkoop van de 'opblaasbare lounger'. Voorzieningenrechter beveelt staking binnen 4 uur na betekening voor aanbieden via Blokker.nl als in de winkelfilialen en verwijdering van afbeelding van de website en in de folder. Op last van een dwangsom van €25 per product of €5000 per dag(deel), met maximum van €250.000. Leen Bakker blijkt een zustervennootschap van Blokker te zijn, het is Fatboy niet bekend of Blokker de voorraden heeft doorgespeeld aan Leen Bakker. Staking binnen 24 uur door Leen Bakker, en 12 uur door Makro met dwangsom van €250 per product of €5000 per dag(deel), met maximum van €250.000.

IEF 16799

Verkoper vervalste parfums mag strafrechtelijk vervolgd worden

Hoge Raad 18 apr 2017, IEF 16799; ECLI:NL:PHR:2017:270 (Namaak merk-parfums), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/verkoper-vervalste-parfums-mag-strafrechtelijk-vervolgd-worden

HR 18 april 2017, IEF 16799; ECLI:NL:HR:2017:700 (Namaak merk-parfums). Strafrecht en merkenrecht. Verdachte heeft op 31 mei 2013 in de gemeente Littenseradiel opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken verkocht en in voorraad gehad, bestaande uit parfums voorzien van onder meer logo's van Armani, Cacharel en Kenzo. De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep bepleit dat het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Volgens de Aanwijzing Intellectuele Eigendomsfraude (2005A022) is het uitgangspunt bij inbreuk op IE-rechten civielrechtelijke handhaving door de rechthebbende zelf. Strafrecht is slechts in bepaalde gevallen inzetbaar, waaronder grootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren. Het Hof verklaart het OM ontvankelijk, de Hoge Raad bevestigt dit.

IEF 16798

Uitspraak ingezonden door Radboud Ribbert, Greenberg Traurig en Léon Dijkman, Laura Fresco, HOYNG ROKH MONEGIER.

Spirits cs dienen per land aan te tonen te goeder trouw de wodka-merken te hebben verkregen

Rechtbank Den Haag 17 mei 2017, IEF 16798; ECLI:NL:RBDHA:2017:5223 (FKP cs tegen Spirits cs), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/spirits-cs-dienen-per-land-aan-te-tonen-te-goeder-trouw-de-wodka-merken-te-hebben-verkregen

Rechtbank Den Haag 17 mei 2017, IEF 16798; ECLI:NL:RBDHA:2017:5223 (FKP cs tegen Spirits cs) Merkenrecht. Zie eerder: IEF 14795. De zaak wordt op de rol gezet voor akte. Spirits cs dienen bij per land een uiteenzetting te geven van de toepasselijke rechtsregels op verkrijging te goeder trouw van merken van een niet beschikkingsbevoegde vervreemder.

Merkenrecht. Goederenrecht. Internationaal privaatrecht. Uitspraak in langlopende zaak over iconische Russische wodkamerken. Zie eerder IEF 14795 over aanspraak op Beneluxmerken; thans worden door eiser FKP dertien merken in verschillende EU-lidstaten teruggevorderd. Rechtbank komt niet terug op eerder oordeel omtrent bevoegdheid, hiertegen kan alleen in hoger beroep worden opgekomen (r.ov. 4.8; zie eerder IEF 13888 en IEF 14302); grensoverschrijdende bevoegdheid voor opleggen verbod bestaat ook als dat gevorderd wordt op basis van dertien nationale merken (r.ov. 4.198). Rechtbank honoreert FKP's beroep op gezag van gewijsde van de uitspraken over de Beneluxmerken, maar enkel in de procedure tegen Spirits International (r.ov. 4.14 en 4.15; zie eerder IEF 13355). Ten aanzien van de andere Spiritsvennootschappen stelt de rechtbank opnieuw vast dat er geen rechtsgeldige transformatie heeft plaatsgevonden van VVO (rechtsvoorganger FKP) naar VAO (rechtsvoorganger Spirits) (r.ov. 4.44-4.87). Vraag of Spirits de merken te goeder trouw heeft verkregen wordt beheerst door het nationale recht van het land voor het grondgebied waarvoor de merkenrechtelijke bescherming wordt ingeroepen (lex loci protectionis; r.ov. 4.94). Rechtbank vraagt partijen om per land een uiteenzetting te geven over toepasselijke regels op verkrijging te goeder trouw van een niet beschikkingsbevoegde vervreemder (r.ov. 4.100). Oordeel omtrent inbreuk, schade en doorhaling merken aangehouden; partijen dienen zich eerst nader uit te laten over de inhoud van de relevante rechtsstelsels (r.ov. 4.218 e.v.).

IEF 16797

Uitspraak ingezonden door Kirian Claeyé, Altius.

Geen vermelding van ompakker of heretiketteerder, maakt inbreuk op merkenrechten MSD

Belgische gerechten 27 apr 2017, IEF 16797; (MSD tegen PI Pharma), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/geen-vermelding-van-ompakker-of-heretiketteerder-maakt-inbreuk-op-merkenrechten-msd

Voorz. NL Rechtbank van KH Brussel 27 april 2017, IEF 16797; IEFbe 2175 (MSD tegen PI Pharma) BMS (Bristol-Myers Squibb)-voorwaarden [C-427/93, C-429/93 en C-436/93] Ompakken geneesmiddelen. Merkenrecht. De voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van koophandel te Brussel bevestigt in de eerste plaats de schending van de derde BMS-voorwaarde. De voorzitter past daarbij het arrest van het Hof van Justitie inzake Orifarm (C-400/09) toe en bevestigt dat ofwel de daadwerkelijke ompakker/heretiketteerder moeten worden vermeld, ofwel de entiteit die daarvoor de verantwoordelijkheid draagt. Het volstaat niet dat één van deze entiteiten louter wordt vermeld (bijvoorbeeld voorafgegaan door “ingevoerd door”); er dient wel degelijk ook vermelding te worden gemaakt van “omgepakt door”. Ook een bevestiging vanwege het FAGG dat de term “omgepakt door” mag worden weggelaten, vormt geen rechtvaardiging om één van de BMS-voorwaarden te negeren.

 

IEF 16795

Aanvraag beeldmerk AIR HOLE FACE MASKS YOU IDIOT te kwader trouw

Gerecht EU (voorheen GvEA) 16 mei 2017, IEF 16795; ECLI:EU:T:2017:335 (Airhole Facemasks tegen EUIPO), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/aanvraag-beeldmerk-air-hole-face-masks-you-idiot-te-kwader-trouw

Gerecht EU 16 mei 2017, IEF 16795;  IEFbe 2174; ECLI:EU:T:2017:335 (Airhole Facemasks tegen EUIPO) Uniebeeldmerk AIR HOLE FACE MASKS YOU IDIOT. Nietigheidsprocedure. Kwade trouw. Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 – Wijzigingsbevoegdheid. De nietigheidsafdeling heeft het betwiste merk in zijn geheel nietig verklaard en sindustrysurf verwezen in de kosten. In het bijzonder heeft de nietigheidsafdeling geoordeeld dat sindustrysurf bij de indiening van de aanvraag van het betwiste merk te kwader trouw was. Sindustrysurf beschikte niet over een legitieme reden om het betwiste merk op haar eigen naam aan te vrage. De kamer van beroep heeft ten onrechte heeft besloten dat zij niet te kwader trouw was. De beslissing wordt vernietigd en het beroep van sindustrysurf wordt verworpen.

 

IEF 16792

Beeldmerk BRUUT met uitroepteken die uitmondt in sierlijke onderstreping, is duidelijk verschillend

Rechtbank Overijssel 9 mei 2017, IEF 16792; ECLI:NL:RBOVE:2017:2004 (Investeq hodn Bruut Zwolle tegen X hodn BRUUT Event), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/beeldmerk-bruut-met-uitroepteken-die-uitmondt-in-sierlijke-onderstreping-is-duidelijk-verschillend

Vzr. Rechtbank Overijssel 9 mei 2017, IEF 16792; ECLI:NL:RBOVE:2017:2004 (Investeq hodn Bruut Zwolle tegen X hodn BRUUT Event) Beroep op artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE en artikel 5 Handelnaamwet slaagt niet. Investeq, moeder van BRUUT, heeft het woordmerk BRUUT gekocht van Id.ea en verkoopt eigen champagne. X organiseert urban/afrohouse dancefeesten en deponeert een beeldmerk BRUUT! Het teken BRUUT! bevat weliswaar het woordmerk, maar hierachter staat een uitroepteken vermeld met daaromheen een krul die uitmondt in een sierlijke onderstreping. Er zijn dus duidelijke verschillen tussen het merk en het teken. Merk en teken zijn niet identiek. Geen sprake van soortgelijke waren of diensten en geen verwarringsgevaar. Eiser voert de naam sinds 2015, maar X gebruikt deze sinds 2012 en heeft dus een oudere handelsnaam, maar geen oudere rechten van plaatselijke betekenis ex artikel 2.23 lid 2 BVIE.

IEF 16786

Bewezen voorgebruik van ARUBA-merk in Aruba tot 2006

Antilliaanse Gerechten 25 apr 2017, IEF 16786; ECLI:NL:OGHACMB:2017:36 (Arubags & More tegen geïntimeerde), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/bewezen-voorgebruik-van-aruba-merk-in-aruba-tot-2006

Gemeenschappelijk HvJ Aruba e.a. 25 april 2017, IEF 16786; ECLI:NL:OGHACMB:2017:36 (Arubags & More tegen geïntimeerde) Aruba. Merkinbreuk. Geding na verwijzing. Bewijswaardering. Het Hof heeft Arubags opgedragen tegenbewijs te leveren [19 aug 2014; ECLI:NL:OGHACMB:2014:118, vergelijk ook HR; IEF 13505] tegen de stelling dat geïntimeerde degene is die het eerst van het omschreven merk gebruik heeft gemaakt. Er zijn 5 getuigenverklaringen ingebracht. Het Hof acht het bewezen dat geïntimeerde ten laatste 2006 het merk in Aruba heeft gebruikt op tassen en dat Arubags vanaf ten vroegste 2007 het merk heeft gebruikt in Aruba. Geïntimeerde kan zich beroepen op voorgebruik als omschreven in artikel 2 lid 1 Merkenverordening. Het Gerecht van Eerste Aanleg heeft de vorderingen van Arubags terecht afgewezen en veroordeelt haar in de kosten Afl. 6.000,00 aan gemachtigdesalaris.

IEF 16783

'Blend of shades of green' geen onderscheidend vermogen voor windmolens

Gerecht EU (voorheen GvEA) 3 mei 2017, IEF 16783; ECLI:EU:T2017:295 (Enercon tegen EUIPO), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/blend-of-shades-of-green-geen-onderscheidend-vermogen-voor-windmolens

Gerecht EU 3 mei 2017, ECLI:EU:T2017:295, IEF 16783; IEFbe 2169 (Enercon tegen EUIPO) Uniemerkenrecht. Teken dat bestaat uit overlappende kleuren groen voor windmolens wordt geweigerd voor inschrijving op absolute gronden vanwege ontberen van onderscheidend vermogen. Slechts in uitzonderlijke gevallen, hebben kleur geen onderscheidend vermogen, maar kunnen dat wel krijgen als resultaat van het gebruik van de kleuren in relatie tot goederen of diensten uit de merkaanvraag. Deze 'blend of several shades of green' heeft geen onderscheidend vermogen (verkregen door gebruik).

IEF 16785

Vragen aan HvJ EU over verlopen nationale merken en gebruik van een Uniemerk dat daarop is gebaseerd

HvJ EU 23 mrt 2017, IEF 16785; C-148/17 (Peek & Cloppenburg), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/vragen-aan-hvj-eu-over-verlopen-nationale-merken-en-gebruik-van-een-uniemerk-dat-daarop-is-gebaseerd

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 23 februari 2017, IEF 16785; IEFbe 2171; C-148/17 (Peek & Cloppenburg) Merkenrecht. Het Duitse BGH vraagt uitleg van artikel 14 Vo 2008/95/EC en 34 lid 2 Uniemerkenrichtlijn. Verzoekster Peek en Cloppenburg Hamburg en verweerster Peek en Cloppenburg Düsseldorf zijn ondernemingen in de kledingsector. Zij zijn juridisch en economisch onafhankelijk van elkaar. Verzoekster is houdster van het woord- en beeldmerk PuC met voorrang uit het jaar 1953 voor kleding en verweerster voor woordmerk PUC uit 1978 en 1982 ook voor kleding. Verzoekster vraagt verweerster op 18-11-2004 om vrijwillige doorhaling van haar DUI woordmerken PUC wegens verval en als daar geen gehoor aan wordt gegeven start zij 11-02-2005 een procedure tot doorhaling, een zaak die in juli 2005 in der minne wordt geschikt: de twee woordmerken worden na afstand door verweerster doorgehaald. Verweerster beschikt ook over een op 06-04-2001 ingeschreven Uniewoordmerk PUC voor kleding. Dit merk roept voor het toepassingsgebied van DUI de anciënniteit van de twee doorgehaalde nationale merken van verweerster in. Verzoekster stapt op 12-03-2010 weer naar de rechter en vordert dat verweerster niet langer de anciënniteit van de doorgehaalde nationale merken kan inroepen. Zij stelt dat de nationale merken vóór doorhaling reeds vatbaar waren voor verval en dat de merken hadden kunnen worden doorgehaald op grond van verzoeksters oudere merkrechten. Zowel de lagere als de appelrechter stellen verzoekster in het gelijk. De zaak ligt nu voor in ‘Revision’ bij de verwijzende rechter. 

Voor de verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) hangt de beslissing af van nadere uitleg van artikel 14 van RL 2008/95 en artikel 34.2 van Vo. 207/2009. Volgens het DUI merkenrecht kan vervallenverklaring van een merk alleen worden vastgesteld indien de voorwaarden voor doorhaling reeds waren vervuld op het tijdstip waarop het merk werd doorgehaald wegens niet vernieuwen van de beschermingsperiode of na afstand. Maar de DUI wetgever heeft een tweede vereiste gesteld: het nationale merk moet reeds op het tijdstip van doorhaling in het register met succes door middel van een vordering tot doorhaling wegens onvoldoende gebruik zijn aangevochten. Derhalve vereist de vaststelling van de vervallenverklaring van een merk waarvoor een daaraan gelijk Uniemerk de anciënniteit inroept, een beoordeling van de voorwaarden voor vervallenverklaring op twee verschillende tijdstippen. Dienovereenkomstig worden aan het slagen van een vordering tot vaststelling van de vervallenverklaring van een doorgehaald nationaal merk waarvan de anciënniteit door een Uniemerk wordt ingeroepen, hogere eisen gesteld dan aan het slagen van een vordering tot doorhaling op grond van de DUI merkenwet. Hij vraagt zich echter af of deze regeling verenigbaar is met EU-recht. 

In tegenstelling tot het oordeel van de appelrechter is de verwijzende rechter van mening dat door het beëindigen van de doorhalingsprocedure zonder rechterlijke beslissing de blokkerende werking van de Merkenwet is geëindigd zodat in beginsel de nationale merken weer rechtsinstandhoudend hadden kunnen worden gebruikt. Maar of dat zo is is afhankelijk van de vraag welk rechtsgevolg het inroepen van de anciënniteit van het oudere nationale merk door het Uniemerk volgens artikel 34.2 van Vo. 207/2009 heeft. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Is het verenigbaar met artikel 14 van richtlijn 2008/95/EG dat de nietigheid of vervallenverklaring van een nationaal merk dat de basis vormt voor het inroepen van de anciënniteit van een Uniemerk en waarvan de houder afstand heeft gedaan of dat hij heeft laten vervallen, achteraf alleen kan worden vastgesteld indien aan de voorwaarden voor nietigheid of vervallenverklaring is voldaan niet alleen op het tijdstip waarop van het merk afstand wordt gedaan of waarop het merk vervalt, maar ook op het tijdstip van de rechterlijke beslissing waarbij de nietigheid of de vervallenverklaring wordt vastgesteld?

2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, heeft het inroepen van de anciënniteit overeenkomstig artikel 34, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 als rechtsgevolg dat het nationale merkrecht vervalt en niet meer rechtsinstandhoudend kan worden gebruikt, of blijft het nationale merk op grond van het Unierecht gehandhaafd, ook wanneer het niet meer in het register van de betrokken lidstaat is opgenomen, zodat het merk nog steeds rechtsinstandhoudend kan en moet worden gebruikt?