DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14221

Geen gedwongen interview gevangene door journalist

Hof Den Haag 23 september 2014, IEF 14221 (Journalist tegen Staat)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting van en recht op vrije nieuwsgaring met betrekking tot gevangene; art. 10 EVRM; art 40 Penitentiaire beginselenwet "Contact met de buitenwereld"; interview door gevangenisdirecteur toegestaan onder inhoudelijke beperkingen en zonder gebruik van audiovisuele media; gevangene heeft daartegen geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld. Civiele vordering van free lance journaliste om dit alsnog toe te laten. Gevangene wil en kan niet meewerken aan een interview waarbij hij opgelegde beperkende voorwaarden overtreedt. Het recht op vrije nieuwsgaring gaat niet zo ver dat een journalist een gevangene kan dwingen met haar te communiceren over verboden onderwerpen of onder niet toegelaten omstandigheden.


1.2
[appellante] is free lance journaliste. Zij wenst [I] te interviewen. Nadat [I] van die wens kennis had genomen, heeft hij haar naam in de p.i. op de bezoekerslijst van 10 februari 2014 laten plaatsen. Dat bezoek is niet doorgegaan, omdat aan de p.i. was gebleken dat [appellante] journaliste is en [I] niet de voor een interview benodigde toestemming van de directeur van de p.i. had gevraagd. Bij brief van 24 februari 2014 heeft de p.i. aan [I] medegedeeld dat om nader aangegeven redenen het voeren met een gesprek met een vertegenwoordiger van de media zich niet verdraagt met de belangen, genoemd in artikel 40, onder b, c en d, van de Penitentiaire beginselenwet (verder: Pbw).

1.5
[appellante] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat deze primair de Staat zal bevelen haar binnen twee dagen na betekening toegang te verlening tot de p.i. om [I] gedurende ten minste drie uur onder vier ogen te kunnen interviewen met alle middelen, waaronder video- en geluidsapparatuur, en subsidiair de Staat zal bevelen haar binnen twee dagen na betekening de mogelijkheid te bieden [I] gedurende ten minste drie uur via Skype of telefonisch te interviewen zonder dat door derden wordt meegeluisterd, met dwangsom en kostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen op de (kort samengevatte) grond dat hij niet kan treden in de beslissing van de beroepscommissie en dat, zolang de uitslag van de procedure bij de beroepscommissie nog niet bekend is, hij geen ruimte heeft voor toewijzing van de vorderingen.

3
Het hof constateert dat de situatie sinds het vonnis van de voorzieningenrechter in eerste aanleg in zoverre is gewijzigd, dat [I] thans toestemming heeft gekregen om mee te werken aan een interview door [appellante] onder beperkende voorwaarden. Bij een oordeel van het hof ter zake van de beslissing van de directeur van de p.i. die door de beklagcommissie is vernietigd, heeft [appellante] in zoverre geen materieel belang meer.

5.
Het hof constateert voorts dat niet is gesteld of gebleken dat [I] is opgekomen tegen de aan hem door de directeur van de p.i. in zijn beslissing van 14 april 2014 opgelegde voorwaarden. Die beslissing is onherroepelijk geworden. Het hof houdt het er op dat [I] daarom niet zal willen en kunnen meewerken aan een interview waarbij hij een of meer van de aan hem opgelegde beperkende voorwaarden overtreedt. Het recht op vrije nieuwsgaring van [appellante] gaat niet zo ver dat zij [I] kan dwingen met haar te communiceren over verboden onderwerpen of onder niet toegelaten omstandigheden. Reeds op die grond is ingrijpen van het hof als voorzieningenrechter niet zinvol. Ook voor zover de grieven zouden slagen, zouden zij niet tot het door [appellante] gewenste resultaat kunnen leiden.

IEF 14175

Onrechtmatig filmen in de Media Markt

Vzr. Rechtbank Amsterdam 5 september 2014, IEF 14175 (Media Markt tegen CCCP Televisie B.V. en KRO-NCRV)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Eigendoms- en gebruiksrecht. CCCP en KRO hebben opnames gemaakt van een ‘sociaal experiment’ waarbij een van haar presentatoren zich heeft voorgedaan als medewerker van Media Markt. Het handelen van CCCP wordt onrechtmatig geacht, mede omdat Media Markt bezwaren maakte tegen het filmen op het moment dat zij hier achter kwam. De vrijheid van meningsuiting wordt beperkt door de eigendoms- of gebruiksrechten van Media Markt van haar winkels. Een winkel is geen publieke ruimte. Het belang van Media Markt dat haar winkels, medewerkers en klanten niet ongewenst en zonder het te weten worden gefilmd en haar belang om zich naar buiten toe te presenteren zoals zij wenst, weegt in dit geval zwaarder.

4.2. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De vrijheid van meningsuiting is een belangrijk grondrecht, dat – zoals CCCP terecht heeft gesteld – ook van toepassing is op een amusementsprogramma. Dit recht is echter niet onbeperkt, maar vindt haar begrenzing voor zover rechten van anderen in het geding zijn. In dit geval is dat het eigendoms- of gebruiksrecht van Media Markt van haar winkels. Anders dan CCCP heeft aangevoerd is de voorzieningenrechter van oordeel dat een winkel geen publieke ruimte is. Dat eenieder in beginsel de winkel binnen kan lopen maakt niet dat sprake is van een openbare ruimte. Een winkeleigenaar heeft het recht voorwaarden te stellen aan het gedrag van klanten die haar winkel betreden. Zeer gebruikelijk is bijvoorbeeld dat er in winkels geen etenswaren of drank mag worden genuttigd en ook komt het regelmatig voor dat grote tassen moeten worden ingeleverd bij de ingang. Ook Media Markt stelt voorwaarden aan het betreden van haar winkels. Zij maakt die voorwaarden (huisregels) bekend door middel van verschillende borden bij de ingang, en door middel van een aantal pictogrammen van verboden die in de winkel gelden. De vraag of het verbod op filmen en fotograferen op 29 juli 2014 reeds was opgenomen in de huisregels kan in het midden blijven, nu in ieder geval aannemelijk is dat het pictogram van de camera met streep erdoor op 29 juli 2014 reeds op de deur was bevestigd. [presentator 1] heeft ter zitting verklaard dat hij het pictogram niet heeft gezien, maar dat hij er ook niet op heeft gelet toen hij de winkel binnenging. Van belang is dat het verbod op camera’s voor CCCP (vooraf) kenbaar had kunnen zijn. Ook had CCCP kunnen verwachten dat Media Markt er bezwaar tegen zou hebben dat iemand zich ten onrechte voordoet als een van haar medewerkers en dat haar klanten (met een verborgen camera) worden gefilmd. Bovendien heeft Media Markt in ieder geval toen zij erachter kwam dat er door CCCP werd gefilmd haar bezwaren daartegen kenbaar gemaakt, zodat voor CCCP in ieder geval vanaf dat moment duidelijk is dat Media Markt het maken van cameraopnamen niet toestond in haar winkel. Daarmee wordt het handelen van CCCP naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands in civielrechtelijke zin onrechtmatig geacht jegens Media Markt. Een wettelijke basis voor de beperking van de uitingsvrijheid (als bedoeld in 4.1) is daarmee gegeven. De vraag of er een strafrechtelijk verwijt aan CCCP kan worden gemaakt behoeft geen beantwoording.

4.3. CCCP heeft Media Markt niet (vooraf) om toestemming gevraagd voor het maken van opnamen, en heeft ervoor gekozen om ‘gewoon’ te gaan filmen, daarbij Media Markt voor een voldongen feit plaatsend. De opnamen zijn immers al gemaakt en CCCP beroept zich op haar grondrecht van vrije meningsuiting en op het verbod op voorafgaande toetsing, stellende dat Media Markt maar achteraf in een procedure moet laten beoordelen of het maken van de opnamen onrechtmatig was of niet. CCCP plaatst zichzelf door de eigendoms- en gebruiksrechten van Media Markt eenvoudigweg te negeren op een voorsprong. De voorzieningenrechter acht het niet gerechtvaardigd dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval voorgaat op het eigendoms- of gebruiksrecht van Media Markt. Daarbij speelt een rol het belang van Media Markt dat haar winkels, medewerkers en klanten niet ongewenst en zonder het te weten worden gefilmd en haar belang om zich naar buiten toe te presenteren zoals zij wenst, tegenover het naar het oordeel van de voorzieningenrechter beperkte belang van CCCP bij het uitvoeren van een amusant sociaal experiment. Tevens speelt een rol – in het kader van het noodzakelijkheidsvereiste en de proportionaliteitstoets – dat CCCP haar ‘mening’ op vele andere manieren kenbaar kan maken. Zij had voor haar experiment in de eerste plaats toestemming kunnen vragen aan Media Markt maar zij had ook een andere winkel of plaats kunnen uitkiezen voor haar experiment, zoals zij ook heeft gedaan. Media Markt heeft echter geen andere mogelijkheid om schendingen van haar eigendoms- of gebruiksrecht tegen te gaan dan de manier waarop zij dat nu doet en op 29 juli 2014 heeft gedaan, namelijk door het plaatsen van borden met huisregels en door het inschakelen van beveiligingsmedewerkers in het geval van geconstateerde overtredingen. Het gevorderde verbod op uitzending is in de gegeven omstandigheden dan ook geen disproportionele maatregel en zal daarom worden toegewezen.
IEF 14162

De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen

J. van Groenendaal, De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen, IEF 14162
Bijdrage ingezonden door Jurian van Groenendaal, Boekx Advocaten.
Het is even schrikken voor een flink aantal actrices, popsterren en modellen. Een hacker heeft toegang gekregen tot hun iCloud account met daarop persoonlijke foto’s en filmpjes. In deze cloud worden - in beginsel automatisch - kopieën opgeslagen van beelden die met Apple-apparaten zijn gemaakt. En de celebs houden er nogal wat naaktfoto’s en pikante video’s op na. Van onder meer model Kate Upton en actrice Jennifer Lawrence werd dit soort materiaal online gezet. Sommigen ontkenden de authenticiteit van de beelden, maar andere gaven toe dat het om echte foto’s gaat. En er zou nog veel meer gepubliceerd worden. Een lijst met tientallen bekende vrouwen werd gepubliceerd op internetforum 4Chan, waar de hackers hun buit presenteerden.

Voyeurisme
Een schrale troost voor de vrouwen is dat het civielrechtelijk een makkelijke zaak wordt. Het publiceren van foto’s, in de beslotenheid van een privéomgeving genomen, schendt de persoonlijke levenssfeer evident. Al helemaal wanneer er naakt of erotiek in beeld is. Alhoewel het publiek op zichzelf wel informatie mag ontvangen over het privéleven van celebrities, wordt er een grens overschreden wanneer de publicatie niet bijdraagt aan een publiek debat. In de Von Hannover I en II uitspraken heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) het publieke debat als essentieel criterium aangemerkt in de belangenafweging van grondrechten.1 Het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de ene kant en het grondrecht op vrijheid van meningsuiting aan de andere kant. In de Von Hannover II uitspraak is bovendien overwogen dat het louter bevredigen van nieuwsgierigheid geen zwaarwegend belang is. Het gaat natuurlijk om puur voyeurisme wanneer naaktfoto’s worden gestolen en gedeeld. De manier waarop de foto’s zijn verkregen speelt ook een relevante rol. Het is alsof een inbreker door je onderbroekenla gaat, maar dan voor het oog van de hele wereld. Een belangenafweging door de rechter dient onder deze omstandigheden in het voordeel van de celebrities uit te vallen.

Axel Springer en Naomi Campbell
Het openbaar maken van deze naaktfoto’s is in die zin heel anders dan de zaak over een Duitse acteur door Axel Springer.2 De acteur werd voor bezit van cocaïne gearresteerd op een openbaar festival. Dat vond hij ook tot zijn loutere privésfeer behoren. Een dagblad publiceerde over het voorval met de volledige naam van de acteur en zijn foto. Dat was volgens het EHRM toelaatbaar. Zijn bekendheid bij het publiek, de betrouwbaarheid van de feiten (een openbaar aanklager had het voorval bevestigd) en een drugsverleden speelden in de belangenafweging een rol. Naast het feit dat bekende personen ook een voorbeeldfunctie bezitten voor het publiek. Een soortgelijke zaak betrof supermodel Naomi Campbell die werd gefotografeerd buiten een afkickkliniek.3 Het publiceren van de foto’s ging echter te ver volgens het EHRM. Al was het op zichzelf gerechtvaardigd om over het feit dat zij onder behandeling was te berichten. In het oordeel speelde mee dat de met telelens genomen foto’s een negatief effect op haar behandeling zouden kunnen hebben, en ook niets wezenlijks bijdroegen aan de berichtgeving.

Strafbaar
Het stelen van beeldmateriaal uit de cloud en het openbaar maken van dat materiaal heeft ook zeker strafrechtelijke gevolgen. Computervredebreuk, het omzeilen van een beveiliging en het binnendringen van een computer, is een strafbaar feit. Daarvoor zullen de autoriteiten de hackers van de cloud van de celebrities moeten zien te vervolgen. Maar ook al wordt in deze opinie het woord “stelen” herhaaldelijk gebruikt, van diefstal in de zin van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake. Dat is relevant voor iedereen die de foto’s overneemt en openbaar maakt. Zij lopen anders het risico zelf vervolgd te worden voor heling. Volgens de Hoge Raad is diefstal van virtuele items uit een game weliswaar te kwalificeren als diefstal, maar daar ging het om virtuele spullen waarover de eigenaar feitelijk de beschikkingsmacht verloor.4 Dat is bij de foto’s niet het geval. Wel kan het openbaar maken van beeldmateriaal waarvan de verkrijger weet dat het door een misdrijf is verkregen, onrechtmatig zijn.5 SBS mocht geen beelden uitzenden van de gestolen digitale camera van (toen nog) prinses Máxima.

Manon Thomas
In Nederland hebben we de zaak Manon Thomas gehad. Naaktfoto’s en een filmpje van Thomas werden gestolen door haar buurman, die toegang had gekregen tot haar computer. Die foto’s werden gedeeld via MSN aan een klein groepje personen en het filmpje werd op Youtube gezet. De strafrechtelijke veroordeling door rechtbank en gerechtshof voor inbreuk op het auteursrecht, werd door de Hoge Raad gecasseerd wegens een vormfout.6 De primair ten laste gelegde computervredebreuk en belediging konden niet bewezen worden. Voor de ad informandum aan de dagvaarding toegevoegde feiten met betrekking tot inbreuk op het auteursrecht, had een nieuwe dagvaarding gemaakt moeten worden. Dat was niet gebeurd waardoor het OM niet ontvankelijk werd verklaard. Wel was Thomas toen al succesvol in het verwijderen van de foto’s en het filmpje van internet. Naast de strafrechtelijke relevantie van het auteursrecht in deze zaak, in de praktijk zeldzaam, kon zij het ook gebruiken voor civielrechtelijke vorderingen tot verwijdering natuurlijk.

Secundaire openbaarmakers
Of de hackers ooit gevonden en vervolgd worden valt zeer te betwijfelen. Wat wel gaat gebeuren is dat er een leger advocaten achter alle websites aangaat die de foto’s hebben overgenomen en openbaar (blijven) maken. Dat geldt natuurlijk ook voor Nederlandse partijen die inhaken op het verspreiden van de foto’s. Zij lopen een risico. Al is het de vraag of de foto’s werkelijk van het internet af te halen zijn. In geval van bekende persoonlijkheden gaat het verspreiden van “verboden” beeldmateriaal zo snel dat het niet meer in te dammen is. Het Britse koningshuis ondernam geen actie tegen foto’s van prins Harry die zich naakt in een hotelkamer in Las Vegas vermaakte met een onbekende dame. Wel werd er een procedure gestart tegen openbaarmaking van foto’s van Kate Middleton die topless aan het zonnen was in de tuin van een vakantiehuis. De Franse rechter verbood publicatie van de foto’s maar deze waren inmiddels al zo ver verspreid dat daar geen actie meer tegen werd genomen. Om praktische redenen hoogstwaarschijnlijk. Het aanspreken van honderden partijen in talloze jurisdicties is geen makkelijke klus.

1 EHRM 7 februari 2012, ECLI:NL:XX:2012:BW0603 (Von Hannover II), EHRM 24 september 2004, zaak 59320/00 (Von Hannover I)
2 EHRM 7 februari 2012, zaak 39954/08, (Springer / Duitsland)
3 EHRM 18 januari 2011, zaak 39401/04, (MGN Limited / Verenigd Koninkrijk)
4 HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251 (Runescape)
5 Rb. Amsterdam, 20 april 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT4199 (digitale camera Máxima)
6 HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8695 (Manon Thomas)

mr. Jurian van Groenendaal is advocaat media en intellectuele eigendom bij Boekx Advocaten in Amsterdam.

IEF 14145

Blogspot met een andere TLD niet te bereiken

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 15 juli 2014, IEF 14145 (Google tegen X)
Uitspraak ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof. Executievonnis. Zie het onderliggende vonnis. Google vordert succesvol het verbod van executiemaatregelen. Nu het vonnis met inachtneming van artikel 55 jo. 54 lid 4 Rv en het Haags Betekeningsverdrag niet is betekend, zijn er geen dwangsommen verbeurd. De voorzieningenrechter voegt toe dat Google inmiddels wel aan de veroordelingen voldoet. Dat twee blogs nog wel toegankelijk zijn via een ander (buitenlands) TLD doet niet af aan het feit dat de twee specifieke (.nl-)adressen waarop het eerdere dictum doelt, verwijderd zijn.

Anders is het wanneer het mogelijk is om via een link op de Nederlandse pagina op de buitenlandse blogspot-versie van een pagina te komen waarvan de inhoud kennelijk onrechtmatig is (geoordeeld) jegens X. Google heeft niet eerder een verwijderingsverzoek ontvangen via het daarvoor bestemde webformulier, waardoor deze vordering tot verwijdering in dit kort geding te voorbarig is. Op toekomstige verzoeken van X, mits ingediend via webformulier, dient Google binnen een maand gemotiveerd te reageren.

6.5. Google heeft (...) uitvoerig gemotiveerd dat internetgebruikers die vanuit Nederland een zoekopdracht uitvoeren die een zoekresultaat op het blogspot.com-domein oplevert, automatisch worden doorgeleid naar dezelfde pagain op het blogspot.nl-domein. Volgens Google kan Blogspot alleen worden bereikt op een buitenlandse TLD door internetgebruikers die de zoekopdracht uitvoeren vanuit het betreffende land of indien de gebruiker handmatig het volledige adres van de pagina intoetst. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding aan te nemen dat de stellingen van Google in dit opzicht onjuist zijn. Uitgaande van de juistheid van deze stellingen betekent een en ander dat de kans zeer klein moet worden geacht dat een willekeurige internetgebruiker in Nederland via Google op een blog met een buitenlands TLD uit komt en op deze manier kennis neemt van onrechtmatige berichtgeving met betrekking tot X.
Dit leidt tot de conclusie dat X moet worden geacht onvoldoende belang te hebben bij zijn vordering. Ook indien het belang van X meer aannemelijk was geweest had dit hem voor wat betreft deze kort gedingprocedure weinig opgeleverd, omdat de Nederlandse kort gedingrechter onbevoegd is een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van blogs die onder het TLD van een ander land worden bereikt. Een dergelijke kwestie valt onder de rechtsmacht van de (desbetreffende) buitenlandse rechter.

6.4. Anders zijn de gevallen waarin het mogelijk is om via een link op de Nederlandse pagina op de buitenlandse blogspot-versie van een pagina te komen waarvan de inhoud kennelijk onrechtmatig is (geoordeeld) jegens X. In deze gevallen dient geoordeelt te worden dat die Nederlandse pagina vanwege de link onrechtmatig is en moet worden verwijderd. Google heeft dit ook erkend en heeft gesteld dat zij bepaalde 'blogspot.nl'-pagina;s om die reden verwijderd heeft.
IEF 14144

Onrechtmatige content over dood van neefje

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 8 mei 2014, IEF 14144 (Dood van neefje)
Vordering tot verwijdering van onrechtmatige content website over de dood van een minderjarige neef van eiser. Eiser heeft gedaagden diverse malen aangeschreven met het verzoek ‘de onrechtmatige content’ van de Website te verwijderen alsmede tot het verstrekken van IP-adressen van de diverse posters op de Website. Vordering wordt toegewezen.

4.9. Gelet op ontoelaatbaar geachte uitingen over [eiser] op de Website, de onderlinge samenhang tussen de uitingen en het totaalbeeld dat door de diverse uitingen op de Website over [eiser] wordt gecreëerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de content van de website over de dood van [minderjarige] -voor zover de uitingen [eiser] betreffen - verwijderd dient te worden, dan wel verwijderd dient te blijven. Daarbij gaat het ook om verwijzingen als SVTET of CO. Onvoldoende is gebleken dat de lezer met deze vermeldingen, voor zover ook daadwerkelijk reeds gebruikt, niet kan begrijpen dat naar [eiser] wordt verwezen. Het onder 3.1 onder a. en b. gevorderde is dan ook in na te melden zin toewijsbaar.
IEF 14122

Verboden foto's op internet te plaatsen

Vzr. Rechtbank Overijssel 13 augustus 2014, IEF 14122 (Foto's op internet)
Mediarecht. Partijen hadden een affectieve relatie en samengewoond. Na aangifte van bedreiging is huisverbod afgegeven, verlengd en wordt een contact- en gebiedsverbod toegewezen, maar niet voor familieleden, vrienden, werkgever en school. Het contactverbod omvat ook contact via (online) middelen en sociale media. Verbod om foto's van eiseres op internet te plaatsen. Er is geen aanleiding voor een sanctie van lijfsdwang, wel wordt een dwangsom opgelegd, zo nodig met de hulp van de sterke arm.

2.7. Nu niets is weersproken door gedaagde staat het gestelde door eiseres vast. In voldoende mate is aannemelijk geworden dat sprake is van een stelselmatig lastig vallen van eiseres door gedaagde, waardoor haar persoonlijke levenssfeer ernstig is aangetast. De door eiseres in het geding gebrachte aangiften d.d. 11 september 2013 en 17 mei 2014 bevatten voldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat sprake is van bedreiging, stalking of anderszins hinderlijk of onbetamelijk gedrag van gedaagde. De gevorderde voorzieningen, inhoudende het opleggen van een contact- en gebiedsverbod en een verbod tot het plaatsen van foto’s van eiseres op internet, zijn derhalve gerechtvaardigd, met dien verstande dat het contactverbod alleen ten aanzien van eiseres geldt. Eiseres kan immers in rechte geen contactverbod voor haar familieleden, vrienden of vriendinnen, haar werkgever en de school van [naam] vorderen. Voorts is in dit kader van belang dat eiseres pro se en niet in een andere hoedanigheid haar vorderingen heeft ingesteld. Dit betekent dat het contactverbod zal worden toegewezen in de vorm dat het gedaagde wordt verboden op enigerlei wijze direct of indirect contact te zoeken met eiseres. Nu gedaagde (ook) wordt verboden om op indirecte wijze contact met eiseres te zoeken, spreekt het voor zich dat gedaagde niet via andere personen dan wel instellingen of instanties in contact met eiseres mag treden. Toewijzing van het contactverbod op voornoemde wijze omvat ook het in het onder 3 van het petitum van de dagvaarding gevorderde, inhoudende dat gedaagde wordt verboden om telefonisch dan wel via SMS, Whatsapp, Twitter, Skype, e-mail, Facebook en andere sociale media platforms contact met eiseres op te nemen. Het is derhalve overbodig om deze vordering afzonderlijk toe te wijzen.

2.9. Voor het opleggen van de sanctie van lijfsdwang wordt thans geen aanleiding gezien, nu niet, dan wel onvoldoende, is gebleken dat een andere prikkel tot nakoming geen, dan wel onvoldoende effect zal sorteren. De gevorderde lijfsdwang zal dan ook worden afgewezen.

2.10. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot naleving van de te geven beslissing, is aangewezen. De door eiseres gevorderde dwangsom is niet onredelijk, met dien verstande dat de op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van
€ 25.000,--.

2.11. Eiseres zal tevens worden gemachtigd om dit vonnis zo nodig met behulp van de sterkte arm ten uitvoer te leggen.
IEF 14111

Toch voldoende gelegenheid tot wederhoor

Hof Amsterdam 5 augustus 2014, IEF 14111 (Parool tegen Waterfront c.s.)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Hoger beroep. Mediarecht. De voorzieningenrechter [IEF 13566] had Het Parool in kort geding geboden de openbaarmaking van een artikel op te schorten, of in tweeën te knippen en deels op te schorten. Het Parool had terecht aangenomen dat zij verplicht was gelegenheid voor wederhoor te bieden. Hoewel de reactietermijn van 24 uur in de regel voldoende is, bood het in dit geval geen reële mogelijkheid om te reageren. Het Parool heeft onvoldoende belang, omdat het hoger beroep geen verandering kan brengen in de bestaande feitelijke situatie (dat het artikel al gepubliceerd is). Het Parool heeft Waterfront c.s. wel voldoende gelegenheid geboden tot het geven van weerwoord.

3.8. Het voorgaande brengt mee- hoezeer het hof ook van oordeel is dat Het Parool op het tijdstip van de behandeling van het geding in eerste aanleg aan Waterfront c.s. reeds voldoende gelegenheid had geboden tot het geven van weerwoord - dat het door Het Parool ingestelde hoger beroep wegens gebrek aan belang moet worden verworpen (niet - zoals Waterfront c.s. vorderen - : dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard). Nu de genoemde bereidheid aan de zijde van Waterfront c.s. tot vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg van het Parool eerst ter zitting in hoger beroep is uitgesproken, bestaat aanleiding Waterfront c.s. te verwijzen in de kosten van het hoger beroep.
IEF 14074

Tegen spreekkoren met het woord Jood

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 25 juli 2014, IEF 14073 (Stichting Bestrijding Antisemitisme tegen KNVB)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: De Stichting Bestrijding Antisemitisme heeft het kort geding dat het had aangespannen tegen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) verloren. De stichting eiste dat de KNVB, wanneer in een stadion spreekkoren met het woord Jood voorkomen, ‘adequate maatregelen’ moet nemen, zoals het stilleggen van een wedstrijd. Volgens de stichting is het gebruik van het woord Jood in spreekkoren antisemitisch. De rechter kon over die vraag binnen de beperkte kaders van een kort geding geen goed oordeel geven.

4.4. Partijen zijn het niet eens over de vraag of de spreekkoren zoals die geklonken hebben op 20 april 2014, in objectieve zin als antisemitisch zijn aan te merken en op die grond tot ingrijpen van de wedstrijdorganisator dienen te leiden (waarschuwen door de stadionspeaker/stilleggen van de wedstrijd/staken van de wedstrijd). Naar de voorzieningenrechter verstaat, op grond van de in zoverre eensluidende stellingen van partijen, zijn zij het er wel over eens dat - ook als die spreekkoren in objectieve zin niet als antisemitisch zijn aan te merken - zij wel in subjectieve zin door aanhoorders als antisemitisch en kwetsend kunnen worden ervaren en dat dat rechtvaardigt dat die spreekkoren worden teruggedrongen. Naar KNVB voldoende aannemelijk heeft gemaakt, is in dat verband overleg noodzakelijk met alle betrokken (voetbal-, supporters- en veiligheidsinstanties en Joodse organisaties), opdat bij degenen die die bedoelde spreekkoren aanheffen bewustheid wordt gecreëerd omtrent het karakter daarvan en om in verband daarmee te kunnen komen tot een passend beleid ter terugdringing van die spreekkoren en tot adequate maatregelen daartoe die handhaafbaar zijn. KNVB heeft ter zitting aangeboden in dat overleg het voortouw te nemen.

4.5. Daarbij is voorts aannemelijk dat in dat overleg een belangrijke rol voor Ajax zelf is weggelegd, omdat KNVB slechts twee wedstrijden per jaar organiseert, omdat Ajax voor het verloop van al haar thuiswedstrijden zelf verantwoordelijk is, maar vooral omdat het voortduren van de bedoelde spreekkoren mede is gebaseerd op het gebruik van de woorden “Jood” en “Joden” (als geuzennaam) door de Ajaxsupporters zelf en Ajax geacht moet worden op die praktijk aanmerkelijke invloed uit te kunnen oefenen. Dat Stichting BAN, naar zij heeft gesteld, al in 2011 met Ajax afspraken heeft gemaakt, maakt dat niet anders, nu niet ter discussie staat dat Ajax - net als KNVB dus - ook niet optreedt tegen de bedoelde spreekkoren of tegen het gebruik door haar supporters van de naam “Jood” en Stichting BAN niet heeft toegelicht welke afspraken zij met Ajax heeft gemaakt en waarom zij op grond daarvan Ajax sindsdien niet meer aanspreekt.

4.6. Op grond van dit een en ander is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit kort geding een te beperkt kader biedt om reeds thans - door toewijzing van het gevorderde - vooruit te kunnen lopen op het oordeel dat in een eventueel bodemgeschil omtrent deze kwestie zou worden gewezen, zowel wat de vraag betreft of (en in welke mate) de bedoelde spreekkoren als antisemitisch en kwetsend zijn aan te merken, als wat de daarmee samenhangende vraag betreft met welke feitelijke maatregelen aan de terugdringing ervan gewerkt dient te worden en de vraag welke maatregelen daartoe (thans en/of in de nabije toekomst) handhaafbaar zijn.

4.7. In het voordeel van KNVB speelt daarbij voorts een rol dat KNVB ter zitting heeft aangevoerd – en voldoende aannemelijk gemaakt - dat er aan toewijzing van de door Stichting BAN gevraagde voorzieningen onbeheersbare veiligheidsrisico’s zitten, omdat de verwachting is dat van (de handhaving van) een plotseling algeheel verbod op het gebruik van het woord “Jood” zo kort vóór de wedstrijd een zeer escalerend effect zal uitgaan. Daarnaast heeft zij toegelicht dat het voor haar niet mogelijk is om de gevorderde maatregelen voor 3 augustus 2014 te treffen en (met het oog op de handhaafbaarheid) voldoende openbaar te maken. Dit betekent dan ook dat de gevolgen (voor KNVB, maar ook in breder verband) bij oplegging van het gevorderde gebod te ingrijpend zijn om daartoe thans over te gaan, zo daar overigens reeds aanleiding toe zou bestaan.

IEF 14065

Stemmingmakerij rondom servicenummers verboden

Hof Den Haag 22 juli 2014, IEF 14065 (Belfabriek tegen MTTM c.s.)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Het benaderen van groot aantal servicenummerhouders met een folder en ander materiaal, zoals een webpagina, is stemmingmakerij tegen MTTM waarbij wordt geprofiteerd van onrust bij 0800/0900-gebruikers (STAP NU OVER, HOE NU VERDER). Van altuïsme is geen sprake, omdat neutral informatie over (verifieerbare) juiste feiten ontbreekt. Het vonnis in kort geding waarin verboden en geboden zijn gegeven [IEF 13415] wordt door het hof bekrachtigt.



9. Naar het voorlopig oordeel van het hof is het benaderen van een groot aantal houders van servicenummers met een folder met een inhoud zoals hiervoor onder 2.5 weergegeven, onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW . Dit spreekt te meer als men daarbij de webpagina www.bel fabriek.nl/ mttm - problemen (zie hiervoor onder 2.6) betrekt. Het hof is voorshands van oordeel dat er, door de aaneenschakeling van beweerde feiten en/of suggesties en de context waarin een en ander is geplaatst, in genoemde stukken sprake is van stemmingmakerij tegen MTTM, waarbij Belfabriek tracht te profiteren van de onrust c.q. onzekerheid die daardoor bij 0800/0900 gebruikers (ook bij gemiddeld geïnformeerde en oplettende ondernemers) is/kon ontstaan. Dat gebruikers van servicenummers mogelijk anderszins al op de hoogte waren van de financiële problemen bij/van MTTM c.s. doet aan het voorgaande niet af, nu uit niets blijkt dat die informatie zodanig volledig was dat de gebruikers als hier bedoeld redelijkerwijs in staat waren voldoende afstand te nemen van de “stemmingmakerij” als hiervoor aangeduid.
Van een soort van altruïsme aan de kant van Belfabriek is, naar het het hof voorkomt, geen sprake, neutrale informatie over (verifieerbaar) juiste feiten ontbreekt. Van de kant van Belfabriek is ter comparitie nog wel betoogd dat de folder (zie sub 2.5) goed bedoeld is en geen commerciële bedoelingen had, hetgeen moet blijken uit het feit dat klanten ook weer terug konden als ze (van MTTM c.s.) naar Belfabriek waren overgestapt, maar deze uitleg overtuigt het hof niet, met name gelet op de groot opgezette tekst “Stap nu over” en “Hoe nu verder”. Ook het feit dat er naar aanleiding van de berichten van Belfabriek klanten van MTTM c.s. naar Belfabriek zijn overgestapt met gebruikmaking van het door Belfabriek toegezonden standaardopzegformulier wijst voorshands op het commerciële karakter van genoemde uitlatingen en het effect daarvan op het gedrag van gebruikers. Daarbij wijst het hof in dit verband ook nog op de e-mails van Belfabriek die zichtbaar waren onder de tekst van het opzeggingsformulier dat MTTM c.s. heeft ontvangen (zie prod. 18 bij akte overlegging nadere producties)****????
De onrechtmatigheid van de uitlatingen spreekt ook dan des te meer, als daarbij eveneens het persbericht (van 2 april 2013) van Massxess betrokken wordt, in welk persbericht wordt aangegeven dat de aankiesbaarheid van MTTM servicenummers veilig is gesteld. Er was geen enkele aanwijsbare reden dat die mededeling onjuist zou zijn. In die mededeling heeft Belfabriek echter geen aanleiding gezien haar webpagina zoals hiervoor aangehaald, te wijzigen, in tegendeel, Belfabriek heeft ook omtrent de betrouwbaarheid van genoemd persbericht twijfel gezaaid, zoals valt af te leiden uit de boven geciteerde update van donderdag 4 april.

Het moge zo zijn dat Belfabriek haar webpagina uiteindelijk heeft aangepast, maar dat is echter pas gebeurd op 7 april 2013 (op zijn vroegst) en die wijziging doet verder aan de onrechtmatigheid van hetgeen daarvoor gebeurd is in elk geval niet af. De stelling van Belfabriek dat MTTM c.s. en Zakelijke Telefonie Nederland B.V. met elkaar te vereenzelvigen zijn, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Als niet dan wel onvoldoende (gemotiveerd) weersproken staat immers vast dat dit verschillende rechtspersonen zijn en dat zij ieder een eigen vorm van dienstverlening hebben (servicenummersdienstverlening respectievelijk vaste telefoniediensten).

10. In het voorgaande vindt het hof op zich grond voor toewijzing van een verbod en gebod zoals door MTTM gevorderd en ook door de voorzieningenrechter is toegewezen. Dat Belfabriek de gewraakte uitlatingen inmiddels heeft verwijderd, doet aan het belang dat MTTM bij toewijzing van de vorderingen heeft, niet af.

IEF 14051

Utrechtse burgemeester mocht zich kritisch uitlaten over misstand Zandpad

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 18 juli 2014, IEF 14051 (X/Y Vastgoed tegen Gemeente Utrecht)
Mediarecht. Publicaties. De Utrechtse burgemeester mocht zich in het openbaar kritisch uitlaten over misstanden aan het Zandpad in Utrecht. Twee exploitanten van boten (X en Y vastgoed) uit de voormalige prostitutiezone spanden een kort geding tegen de burgemeester aan omdat hij hen in een kranteninterview ten onrechte in verband gebracht zou hebben met mensenhandel.

4.2. [eiseressen] stelt dat de onder 2.4. geciteerde uitlating van [gedaagde 1] in het interview (hierna: de uitlating) onrechtmatig jegens haar is en dat zij en haar bestuurders [A] en [B] als gevolg hiervan ernstig in hun eer en goede naam zijn aangetast. Volgens [eiseressen] duidt [gedaagde 1] met zijn uitlating in het interview op wat het college in de brieven van 28 maart 2013 heeft geschreven. In deze brieven staat onder meer:
“Met regelmaat worden op het Zandpad controles uitgevoerd. Deze controles hebben tot doel er zorg voor te dragen dat de voorwaarden voor de vergunning en de (algemene) bepalingen uit de APV worden nageleefd, hebben bijvoorbeeld ook tot doel om mensenhandel tegen te gaan.”
en:
“In de handhavingsstrategie is al aangegeven dat tijdens het strafrechtelijk onderzoek in 2008 aan het licht kwam dat jarenlang, op omvangrijke schaal en op gruwelijke wijze, mensenhandel voorkwam in de prostitutiesector. Ook op het Zandpad.”

4.7. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiseressen] en haar bestuurders in het bewuste interview niet bij naam worden genoemd en dat de beschuldiging van mensenhandel in het interview ook niet valt. Er is daarom onvoldoende feitelijke grondslag voor toewijzing van de vordering tot rectificatie.

Op andere blogs:
Media Report