DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14297

Websitenaam de-zorgfraudulent.nl veranderen dat het woord fraude verdwijnt

Vzr. Rechtbank Gelderland 21 oktober 2014, IEF 14297 (www.de-zorgfraudulent.nl)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Vordering tot verwijdering van website www.de-zorgfraudulent.nl vanwege onrechtmatige inhoud. De weergave op de website in beschrijvende, neutrale bewoordingen van hoe het gedaagde in zijn contacten met eisers is vergaan teneinde publiekelijk aandacht te vragen voor volgens gedaagde bestaande misstand is niet onrechtmatig. Kwalificaties als ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ zijn wel onrechtmatig, het gaat om ernstige beschuldigingen waarvoor niet voldoende bewijs is. De voorzieningenrechter beveelt de naam van de website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en elke betichting van van fraude te verwijderen.

4.7. Het is begrijpelijk dat de gang van zaken de nodige vragen bij [gedaagde] heeft opgeroepen. De gang van zaken zoals die naar voren is gekomen, kan ook niet zonder meer transparant worden genoemd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het niet onrechtmatig worden genoemd dat [gedaagde] op zijn website publiekelijk aandacht vraagt voor hoe het hem in de contacten met [eiser] is vergaan. Er kan een algemeen maatschappelijk belang mee zijn gediend dat anderen van die ervaringen van [gedaagde] met [eiser] kennis nemen. Voor een algemeen gebod de gehele content van zijn website te verwijderen is geen grond. De door hem gebezigde kwalificaties ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ kunnen echter niet door de beugel. Dat zijn ernstige beschuldigingen die impliceren dat [eiser] zich aan strafbare feiten schuldig maken. Daarvoor moet voldoende bewijs voorhanden zijn en dat is er niet. Al de passages waarin [gedaagde] [eiser] op enigerlei wijze beticht van fraude of frauduleuze praktijken of handelingen zal hij moeten verwijderen en verwijderd houden. Ook de passage die onder punt 11 van de dagvaarding is geciteerd (in dit vonnis opgenomen in rechtsoverweging 2.5) gaat te ver omdat daarvoor geen bewijs is. Dergelijke kwalificaties zijn niet nodig om aandacht te vragen voor de in de visie van [gedaagde] bestaande misstand. Zijn ervaringen kan hij ook in beschrijvende, neutrale bewoordingen weergeven. Het voorgaande betekent ook dat [gedaagde] de naam van zijn website moet veranderen. Die naam in relatie tot die van De Zorgconsulent en de verdere inhoud van de website houdt immers ook een beschuldiging van fraude in. Bij gebreke van aanwijzing door [eiser] van andere specifieke passages op de website die in hun visie onrechtmatig zijn, is er voor een verdergaand gebod tot verwijdering geen aanknopingspunt. Een algemeen verbod tot het doen van uitlatingen waarbij de eer en goede naam van [eiser] wordt aangetast, is onvoldoende concreet om toegewezen te kunnen worden.

De voorzieningenrechter,
5.1. beveelt [gedaagde] binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis de naam van zijn website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen en veranderd te houden dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en van zijn website te verwijderen en verwijderd te houden elke betichting van [eiser] van fraude en van het systematisch het geïndiceerde zorggeld naar zich toeschuiven tegenover een zeer beperkt aantal uren zorg en van het dwingen van cliënten te tekenen voor meer dan de geleverde uren,
IEF 14294

Gematigde contractuele boete voor flitsen in promo 'de 25 meest'

Hof Amsterdam 14 september 2014, IEF 14294 (SBS Broadcasting tegen X)
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap. Mediarecht. Contract. Boete. In een aflevering van 'Peter R. de Vries, misdaadverslaggever' over huurmoorden is X getoond; delen van deze aflevering zijn herhaald in (de promo van) 'De 25 meest schokkende verborgen cameraonthullingen'. Partijen hebben een onthoudingsovereenkomst op straffe van een contractuele boete. De rechtbank oordeelde dat korte flitsen voor jubilem "de 25 meest" leidt tot contractuele boete [IEF 12924]. Het hof gaat niet uit dat een ondergrens van het verbod bestaat in de zin dat er daadwerkelijk inbreuk wordt gemaakt op de privacy van X, zoals door SBS bepleit.

Dat het totaal aan beeldmateriaal slechts 1,5 seconden duurt en dat de beelden zonder vermelding van context of naamsvermelding, baat SBS niet. Alleen al de mogelijkheid dat - ook al is dat in kleine kring - de privacybelangen van X c.s. zijn geschaad, is voldoende voor een beroep op het boetebeding. Het hof matigt de boete tot €15.000 gelet op onder meer het ontbreken van aantoonbare schade.

3.6. Het hof is van oordeel dat, voor zover al sprake zou zijn van een dergelijk ondergrens, SBS in dit geval geen beroep daarop toekomt. Daartoe is het volgende redengevend. SBS heeft aangevoerd dat het in dit geval gaat om beelden waarop [A], [B] en [C] weliswaar voorkomen maar niet herkenbaar zijn, dat het totaal aan beeldmateriaal slechts 1,5 seconden duurt en dat deze beelden zonder vermelding van enige context of naamsvermelding werden uitgezonden. Het is niet aannemelijk, zo stelt SBS, dat zij voor een dergelijk gebeurtenis een zo hoge boete zou accepteren. [geïntimeerde] voert echter aan dat[B] wel degelijk herkenbaar in beeld komt. [geïntimeerde] wijst erop dat naar aanleiding van de uitzending van de fragmenten derden richting [geïntimeerde] c.s. hebben gereageerd en dat zij vervolgens hun raadsman hebben verzocht contact op te nemen met SBS. SBS heeft deze gang van zaken niet uitdrukkelijk betwist zodat deze vast staat. Het hof concludeert daaruit dat herkenning van [B] in elk geval voor zekere personen mogelijk is geweest. Daarbij komt dat de beelden weliswaar zonder vermelding van het oorspronkelijke onderwerp of andere context zijn vertoond, maar dat deze wel zijn uitgezonden als promotiemateriaal voor het (bekende) misdaadprogramma waarin deze oorspronkelijk zijn uitgezonden. Een en ander is voldoende voor het oordeel dat de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. door de uitzending in het geding zijn gekomen.
Hieraan doet niet af dat [B], zoals SBS aanvoert, mogelijk alleen voor direct betrokkenen herkenbaar in beeld is gekomen. Alleen al de mogelijkheid dat - ook al is dat in kleine kring - de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. zijn geschaad, is voldoende voor een beroep op het boetebeding. Voor een dergelijk beroep kan naar het oordeel van het hof niet de eis worden gesteld dat sprake is van herkenbaarheid van [B] of van de andere betrokkenen bij het algemene publiek. In dit verband is evenmin van belang dat slechts één van de betrokkenen in beeld is gekomen, alleen al omdat [geïntimeerde] c.s. nu eenmaal familie van elkaar zijn en zij bovendien in de oorspronkelijke uitzending allen in verband met elkaar in beeld komen. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat [B] slechts (daadwerkelijk) aan de hand van stilstaande beelden kan worden herkend, zoals SBS min of meer erkent (memorie van grieven onder 47), dan is dat naar het oordeel van het hof voldoende voor een beroep op het boetebeding. Voor zover dit al het geval is, hebben derden immers in het vertonen van de beelden aanleiding gezien deze (nogmaals) stilstaand te bekijken en vervolgens [geïntimeerde] c.s. daarover in te lichten. Het is ook geenszins op voorhand uit te sluiten dat derden op enig moment met technische hulpmiddelen stilstaande beelden van de promo’s en de bumper zullen bekijken.

3.17. Het beroep van [geïntimeerde] op het boetebeding is aldus gegrond op de herhaalde uitzending van zeer korte fragmenten zonder dat daaraan, behoudens het verband met het misdaadprogramma, enige context wordt gegeven. In de fragmenten is slechts een van de betrokkenen - zeer kort - herkenbaar in beeld geweest. Dit betekent dat het voor de hand ligt dat de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. slechts in beperkte mate zijn aangetast, ook al is het fragment vijf maal herhaald. SBS voert in verband daarmee aan dat de schade voor [geïntimeerde] c.s. beperkt zal zijn geweest. [geïntimeerde] voert omtrent de door [geïntimeerde] c.s. geleden schade alleen in algemene termen aan dat het ondoenlijk is vast te stellen wat de schade is die hoort bij de opmerkingen, intimidatie, bedreigingen, vernielingen en het steeds lastiger vinden van een baan of school na iedere uitzending. Vast staat, zo stelt [geïntimeerde], dat vrijwel geen van de familieleden door de beelden en de herhalingen daarvan in staat is geweest een normaal leven op te bouwen en een betaalde baan te vinden (memorie van antwoord 100). [geïntimeerde] vermeldt echter geen concrete incidenten die zich hebben voorgedaan na de uitzendingen van 16 en 17 december 2010. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat deze zich niet hebben voorgedaan. Wat [geïntimeerde] zelf betreft heeft voorts te gelden dat hij is veroordeeld tot een vrijheidsstraf in verband met de destijds in de uitzendingen aan de orde gestelde huurmoorden. Hij licht niet toe wat de gevolgen daarvan zijn geweest en welke schade daarnaast specifiek het gevolg is van de uitzendingen van SBS, laat staan dat hij concreet toelicht wat de uitzendingen van de promo’s aan de door hem gestelde gevolgen hebben bijgedragen. Dat had gelet op de omstandigheden wel op zijn weg gelegen. Dit klemt te meer omdat hij zelf niet in beeld is geweest in de uitzendingen van 16 en 17 december 2010. SBS wijst voorts terecht erop dat bij de vaststellingsovereenkomst aan [A] en aan [B], overigens tegen finale kwijting, een bedrag van € 1000,- als vergoeding van de schade wegens het op 11 juni 2008 opnieuw uitzenden van de beelden is toegekend. [geïntimeerde] had mede in verband daarmee nader moeten toelichten waaruit de schade door de uitzending van de promo’s concreet bestaat. De schade door de eerdere uitzendingen is wat [A] en [B] aangaat immers afgedaan terwijl, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien dat de fragmenten die thans te zien zijn geweest, na de eerdere in verhouding daarmee langdurige uitzendingen, daaraan hebben toegevoegd. Het hof gaat dan ook met SBS ervan uit dat de schade voor [geïntimeerde] c.s. als gevolg van de uitzendingen van 16 en 17 december 2010 nihil is geweest en dus niet in verhouding staat tot het thans (bovenop het reeds door SBS betaalde bedrag van € 15.000,-) gevorderde bedrag van € 60.000,-.

3.18. Het Hof let bij haar oordeel tevens op de aard van de overeenkomst. Die houdt geen absoluut verbod in op het herhalen van de beelden. Wat [geïntimeerde] zelf betreft staat het SBS vrij de beelden te herhalen indien deze actualiteitswaarde krijgen omdat zich nieuwe feiten of ontwikkelingen voordoen. In dat geval worden de gezichten van [A], [B] en [C] weliswaar onherkenbaar gemaakt, als zij aan die actualiteitswaarde niet hebben bijgedragen, maar ook wat hen aangaat is geen sprake van een absoluut verbod op het uitzenden van de beelden. Een en ander betekent dat partijen kennelijk niet ervan uit zijn gegaan dat het uitzenden van de beelden onder alle omstandigheden ongeoorloofd is.

3.19. De overeenkomst is gesloten nadat in enkele afleveringen uitgebreid aandacht is besteed aan de huurmoorden en [geïntimeerde] c.s. allen herkenbaar in beeld zijn gekomen. Gelet op de aanleiding om de overeenkomst te sluiten en op de aard van de overeenkomst is te concluderen dat [geïntimeerde] het beding heeft ingeroepen ter zake van een gering te noemen overtreding. [geïntimeerde] bedoelt bovendien, gelet op de omvang van zijn vordering, het beding vijfmaal in te roepen. Het gevolg daarvan, de verschuldigdheid van een bedrag van in totaal € 75.000,-, is gelet op het ontbreken van aantoonbare schade, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen, is naar het oordeel van het hof een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Het hof zal de verbeurde boete matigen tot een bedrag van € 15.000,-. Dit komt overeen met het bedrag dat SBS zou hebben verbeurd bij een eenmalige overtreding van het boetebeding. Het hof acht de onderhavige situatie, een geringe overtreding van het beding welke zich vijfmaal heeft voorgedaan binnen een tijdsbestek van vijf uren, daarmee gelijk te stellen, in elk geval voor wat betreft de gevolgen daarvan voor [geïntimeerde] c.s. Het hof neemt bij zijn oordeel tot deze matiging van de boete tevens in aanmerking dat het boetebeding mede tot doel heeft SBS aan te sporen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en partijen het bedrag dat zij als boete zijn overeengekomen kennelijk passend hebben geacht voor het bereiken van dit doel.

Lees de uitspraak (pdf / HTML)

IEF 14288

Kop Telegraaf publicatie was juist en werd voldoende genuanceerd in het artikel

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 oktober 2014, IEF 14287 (Curaçaose zakenman c.s. Tegen Telegraaf)
Met samenvatting van Wout Olieslagers, Kennedy Van der Laan. Elk jaar vindt op Curaçao, in de Caraïbische Zee, het North Sea Jazz Festival plaats. Dit evenement wordt georganiseerd door een stichting waar een Curaçaose zakenman aan het roer staat, die het festival ook financieel ondersteunt. Op Curaçao is deze zakenman bekend als bankier en eigenaar van een trustfund. In juni 2014 heeft de Nederlandse reisoperator Does, de zakenman ervan beschuldigd dat hij Does in 2012 met de dood zou hebben bedreigd. Later is deze beschuldiging door Does gerectificeerd.

Op 17 september heeft De Telegraaf een artikel gepubliceerd over de beschuldiging van Does, met als kop: “Rijkste man Curaçao beschuldigd van doodsbedreiging“. Daarin werd ook vermeld dat de beschuldiging inmiddels door Does was gerectificeerd. Twee dagen later, nadat De Telegraaf in het bezit was gekomen van de rectificatietekst, volgde een artikel in De Telegraaf waarin uitgebreid werd ingegaan op de rectificatie van Does.

De Curaçaose zakenman vond dat De Telegraaf in het eerste artikel informatie zou hebben verspreid waarvan zij wist dat die lasterlijk was. In kort geding vordert hij  (samen met de stichting die het festival organiseert, en concertpromotor Mojo) onder meer dat De Telegraaf dit artikel verwijdert of rectificeert. In de rectificatie zou De Telegraaf moeten verklaren dat inmiddels vast staat dat de beschuldiging dat hij iemand met de dood zou hebben bedreigd vals is. Ook wordt een verbod gevorderd om nog over de kwestie te berichten, zonder daarbij te vermelden dat de beschuldiging vals en volledig gerectificeerd is.

De Telegraaf erkende dat het oorspronkelijke artikel op een aantal punten onjuist was. Die onjuistheden zijn in de online publicatie hersteld. Ook is de zakenman onvoorwaardelijk toegezegd dat een rectificatie op dezelfde punten zou volgen in de papieren uitgave van de krant als hij dat zou wensen. Als de zaak voor de rechter komt constateert de voorzieningenrechter dat het artikel op die punten onjuist en onzorgvuldig was, maar dat dit inmiddels is rechtgezet. De rechter gaat in de procedure verder uit van het aangepaste artikel.

De rechter is het met De Telegraaf eens dat het feit dat Does de beschuldiging heeft ingetrokken niet betekent dat de beschuldiging ook vals was en dat dit niet kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter zegt verder dat vast staat dat de zakenman er inderdaad van is beschuldigd dat hij een ander met de dood zou hebben bedreigd, zoals de kop vermeldt. Het volstaat dat de lezer er bij verdere lezing van het artikel kennis van neemt dat de beschuldiging is ingetrokken. De rechter bevestigt dat “een kop ongenuanceerder en kernachtiger mag zijn dan het artikel zelf omdat deze bedoeld is om de aandacht van de lezer te trekken. In het artikel kan de lezer vervolgens de gedetailleerde en genuanceerde berichtgeving lezen. De kop moet in samenhang met de rest van het artikel gelezen worden.” En voor zover andere media alleen de kop hebben overgenomen en niet de nuance verderop in het artikel, is dat hun verantwoordelijkheid, en niet die van De Telegraaf.

De rechter overweegt dat de zakenman een publiek bekende en invloedrijke man is op het eiland. Dat deze persoon beschuldigd is van het doen van een doodsbedreiging door een voormalige zakenpartner is maatschappelijk relevant. De Telegraaf moet zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend kunnen uitlaten over maatschappelijk relevante kwesties.

De zakenman klaagt nog over een aantal andere punten in het artikel, maar volgens de voorzieningenrechter is het artikel in zijn huidige vorm feitelijk juist en zijn de klachten onterecht. De vorderingen van de zakenman werden afgewezen.

De Telegraaf werd in deze procedure bijgestaan door Jens van den Brink.

IEF 14284

Telegraaf mag mededader bankroof van de eeuw kroongetuige noemen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 22 september 2014, IEF 14284 (X tegen TMG)
Met samenvatting van Fabienne Dohmen, Kennedy Van der Laan. Onderwerp van deze zaak was het in de Telegraaf verschenen artikel “Den Haag spil mega bankroof”. Het artikel bericht over de grootschalige creditcardfraude in 2013 waarbij criminelen in 1 nacht met behulp van vervalste bankpassen 30 miljoen euro buitmaakten in een wereldwijd gecoördineerde actie, van Japan tot Duitsland. Bij deze bankroof was ook een aantal Nederlanders betrokken, die in Duitsland opgepakt en veroordeeld zijn. Het artikel meldt dat een van deze betrokken personen in het Duitse proces als kroongetuige heeft gefungeerd. Deze persoon heeft een verklaring afgelegd waarin hij een aantal mededaders heeft aanwezen. Dankzij zijn verklaring heeft de Duitse justitie deze personen kunnen arresteren. Het artikel meldt dat deze kroongetuige door zijn verklaring een voorwaardelijke celstraf van twee jaar heeft gekregen.

X voert voor de rechter aan dat de publicatie van de Telegraaf onrechtmatig is. De Telegraaf heeft ten onrechte gesteld dat X een ‘kroongetuige’ was en daardoor de onjuiste indruk gewekt dat hij een ‘deal’ met het Duitse openbaar ministerie heeft gesloten in ruil voor strafvermindering. X claimt dat hij naar aanleiding van het artikel in de Telegraaf bedreigd is en heeft moeten onderduiken.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de publicatie in de Telegraaf niet onrechtmatig. Het artikel vindt voldoende steun in de feiten. Dit blijkt uit het ter zitting overgelegde vonnis in de Duitse strafzaak tegen X en uit een verklaring van de Duitse officier van justitie. Daaruit volgt onmiskenbaar dat de verklaring van X  heeft geresulteerd in strafvermindering tot een voorwaardelijke celstraf van twee jaar. Een kroongetuige is volgens de rechter iemand die als voornaamste getuige is aan te merken. De Telegraaf mag X als kroongetuige aanduiden aangezien uit het Duitse vonnis en de verklaring van de officier blijkt dat hij inderdaad een van de voornaamste getuigen was. De dreigende situatie waarin X door zijn eigen handelen nu verkeert kan niet aan de Telegraaf worden verweten.

De Telegraaf heeft voorafgaand aan de publicatie meerdere malen tevergeefs geprobeerd contact op te nemen met de advocaat van X. Die heeft echter ondanks toezeggingen niets meer van zich laten horen. Zodoende behoefde de Telegraaf  er dan ook niet van uit te gaan dat er bijzondere omstandigheden waren waar zij rekening mee behoorde te houden. Verder is van belang dat voor publicatie in de Telegraaf de Duitse media al veelvuldig over deze zaak hadden bericht.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van X af en veroordeelt X in de proceskosten.

De Telegraaf werd in deze procedure bijgestaan door Jens van den Brink.

IEF 14280

Naam, initialen of bijnaam gebruiken is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Overijssel 15 oktober 2014, IEF 14280 ('Poedel' tegen geredetwijfels.nl)
Onrechtmatige publicatie. X is veroordeeld wegens doodslag op Nathalie Weinreder. Poedel, bijnaam van eiser, was bevriend met Nathalie Weinreder. X is veroordeeld wegens doodslag. Gedaagden zijn familie van X, die geloven in zijn onschuld. Zij laten oud-rechercheur nader onderzoek doen en publiceren daarover op www.geredetwijfels.nl. De uitlatingen van gedaagde op de website en het daaraan gekoppelde Facebook-account over de betrokkenheid van eiser bij de dood van Nathalie Weinreder zijn onrechtmatig, voor zover daarin direct wordt verwezen naar eiser door zijn naam, intitialen of zijn bijnaam ‘poedel’ te noemen.

4.5. [gedaagde 1 c.s.] heeft het door [eiser] gestelde gemotiveerd betwist. Haar standpunt kan worden samengevat als volgt. [gedaagde 1 c.s.] is ervan overtuigd dat
[X] niet de dader is. Zij wil de waarheid boven tafel krijgen en gebruikt de website om de zaak onder de aandacht van het publiek en mogelijke deskundigen te brengen in de hoop dat de zaak dusdoende zoveel aandacht trekt dat de weg wordt geopend tot herziening van het inmiddels onherroepelijke arrest van het Hof waarbij [X] als dader is veroordeeld. [eiser] wordt niet bij naam genoemd op de website, zodat van enig onrechtmatig handelen jegens [eiser] geen sprake kan zijn. Ook wordt hij niet beschuldigd op de website. Op de website wordt alleen gesproken over ‘de andere potentiële verdachte’ en ‘de andere niet uit gerechercheerde potentiële verdachte’. Bovendien zoekt [eiser] zelf de media op. Zo plaatst hij op zijn eigen Facebook-account berichten over de zaak, heeft hij de website ‘geliked’ op zijn eigen Facebook-account en heeft hij zelfs een interview bij RTL Boulevard gegeven over de zaak, aldus [gedaagde 1 c.s.]. De vorderingen zijn, tot slot, te onbepaald en werken - voor wat betreft de gevorderde dwangsom - misbruik in de hand.

4.10.
Daarnaast zijn de uitlatingen op een stellige wijze ingekleed en valt niet uit te sluiten dat derden - ook al zijn de uitlatingen gedaan door familie van de veroordeelde - daaraan enig gezag (kunnen) toekennen. Zo staat er onder meer op de website: “Op de website www.geredetwijfels.nl zal ik aantonen door gebruik te maken van originele politie verhoren dat er meer ligt tegen de andere potentiële verdachte, zal ik aantonen dat hij zowel gelegenheid, motief en bovenal dader kennis heeft.”

4.14.
Dat [eiser] ook zelf de publiciteit heeft gezocht door onder meer een interview gegeven in het programma RTL Boulevard over de dood van Nathalie Weinreder en de website www.geredetwijfels.nl op zijn eigen Facebook-account te ‘liken’, is - in het licht van de stellingen van [eiser] - wellicht opmerkelijk, maar maakt het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin anders.

4.15.
De uitlatingen van [gedaagde 1 c.s.] op de website en het daaraan gekoppelde Facebook-account over de betrokkenheid van [eiser] bij de dood van Nathalie Weinreder zijn onrechtmatig jegens [eiser], voor zover daarin direct wordt verwezen naar [eiser] door zijn naam dan wel de afkorting ‘[initiaal]’, dan wel zijn bijnaam ‘poedel’ te noemen.

De voorzieningenrechter
5.1. bepaalt dat [gedaagde 1 c.s.] uit al haar publieke uitlatingen waarin de naam ‘[voor- en achternaam]’, ‘[eiser]’, ‘[initiaal]’, ‘poedel’ dan wel ‘Poedel’ voorkomt of wordt gebezigd op de website www.geredetwijfels.nl en het hieraan gelinkte Facebook-account, voornoemde benamingen of aanduidingen dient te verwijderen en te staken en verwijderd en gestaakt te houden, zo ook in de toekomst, op straffe van een dwangsom van € 500,= (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat zij hiermee, nadat vijf dagen na betekening van dit vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 50.000,= (vijftigduizend euro),
IEF 14260

Journalistiek onderzoek kennelijk beperkt gebleven

Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2014, IEF 14260  (Zaman Vandaag)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. De website nuhr.be verwees door naar websites met pornografische inhoud. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het enkel doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. Gedaagde stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat slechts sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken. Een journalist dient tevoren na te gaan of zijn informatie juist is, het onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link; dat is te weinig. De publicatie van het artikel is onrechtmatig jegens eisers.

De bewijslastverdeling ter zake van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd verschilt naar gelang van de aard van de verplichting op overtreding waarvan de dwangsom is gesteld: betreft het een verplichting om te geven of te doen, dan moet degene jegens wie de veroordeling is uitgesproken bewijzen dat hij aan zijn verplichting heeft voldaan; betreft het echter een verplichting om niet te doen, dan zal de executant, als in een bodemprocedure wordt getwist over de vraag of de dwangsommen zijn verbeurd, moeten bewijzen dat de geëxecuteerde het verbod heeft overtreden.

4.5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser1] de eigenaar van de website nuhr.be is. [gedaagde] heeft haar verweer dat [eiser2] – als enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser1] – de facto als eigenaar van de website nuhr.be kan worden aangemerkt, na weerspreking daarvan door [eisers] niet langer gehandhaafd. Dat in het artikel van 7 augustus [eiser2] als eigenaar van de website wordt genoemd is dus feitelijk onjuist. Ditzelfde geldt voor het artikel van 9 augustus, waarin staat dat [eiser2] de domeinnaam heeft gekocht. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat met die onjuiste vermelding [eiser2] in persoon wordt beschuldigd van gedrag dat in brede kringen als laakbaar wordt geacht. Een bedrijf en haar directeur kunnen niet op een dergelijke wijze worden vereenzelvigd.
In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] weersproken dat op de website slechts werd doorverwezen naar websites met pornografische inhoud. Ter comparitie heeft zij dat verweer echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat op de website alleen werd doorgelinkt. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het – enkel – doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. [gedaagde] stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat – slechts – sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken.
In het algemeen dient een journalist tevoren na te gaan of zijn informatie juist is. Dat onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat dat te weinig is. Ter comparitie heeft de heer [persoon1] namens [gedaagde] verklaard dat zij wist dat Nuhr een concurrent is van [eiser1]. Gelet op de ernst van de beschuldiging en de bron van het persbericht lag het op de weg van [gedaagde] om [eisers] om een reactie te vragen. Het niet vragen om een reactie is in strijd met hetgeen een zorgvuldig handelend vakgenoot betaamt. De Leidraad voor de Journalistiek geeft wat dat betreft inzicht in de in de branche heersende opvattingen. Dat een en ander is gedaan c.q. nagelaten door een stagiair, komt voor risico van [gedaagde]. Ook de Raad voor de Journalistiek heeft geconcludeerd dat de (hoofd)redactie van Zaman Vandaag Journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld.
[gedaagde] heeft ter comparitie aangevoerd dat het artikel van 7 augustus 2013 hoofdzakelijk bestaat uit quotes uit het persbericht. [gedaagde] heeft het persbericht dat aan haar artikel van 7 augustus ten grondslag ligt echter niet overgelegd, zodat dit niet kan worden geverifieerd. De rechtbank zal dit verweer derhalve als niet onderbouwd passeren.
De stelling van [gedaagde] dat tussen Nuhr.nl en [eiser1] een procedure heeft gelopen wegens onrechtmatigheden van [eiser1] is door [gedaagde] evenmin onderbouwd en wordt daarom eveneens door de rechtbank gepasseerd.
4.6.
Gelet op de hiervoor onder 4.5 genoemde omstandigheden, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] door publicatie van het artikel van 7 augustus 2013 onrechtmatig jegens [eiser1] en [eiser2] heeft gehandeld. De rechtbank rekent [gedaagde] daarbij met name aan dat zij geen wederhoor heeft toegepast voorafgaande aan de plaatsing van het artikel. [gedaagde] is derhalve gehouden de ten gevolge van deze publicatie door [eiser1] en [eiser2] geleden schade te vergoeden.
Nu zijn naam in het artikel van 7 augustus niet wordt genoemd is van onrechtmatig handelen jegens [eiser3] door publicatie van dit artikel naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot vergoeding van schade voortvloeiende uit dit artikel ten aanzien van [eiser3] te zijner tijd zal worden afgewezen.

IEF 14241

Vragen aan HvJ EU over video's op een subdomein van elektronische krant

Prejudiciële vragen aan HvJ EU, 26 juni 2014, IEF 14241, zaak C-347/14 (Tiroler Tageszeitung Online) - dossier
Mediarecht. Verzoekster exploiteert een elektronische krant (Tiroler Tageszeitung Online). Op deze website kunnen via een link naar een subdomein ook video’s worden opgeroepen, in totaal meer dan 300. Deze video’s betreffen korte filmpjes bijvoorbeeld over Lokale gebeurtenissen en evenementen, sportberichten, filmtrailers, knutselhandleidingen voor kinderen, straatinterviews over actuele onderwerpen, of door de redactie geselecteerde video’s van lezers die al dan niet verband houden met het geschrevene.

De Oostenrijkse communicatieautoriteit, KommAustria, verweerster, stelt bij besluit van 9 oktober 2012 vast dat dit subdomein een audiovisuele dienstverlening betreft die valt onder de wettelijke meldingsplicht. Zij ziet geen onderscheid met bijvoorbeeld televisieprogramma’s waarmee om hetzelfde publiek wordt geijverd als voor de video’s. Zij acht de aangeboden dienst op zichzelf staand en niet slechts als aanvulling op de aangeboden teksten. Het betreft een aparte afdeling „Video”, waarin een catalogus van programma’s in de zin van RL 2010/13 met een op zichzelf staand aanbod met als hoofddoel de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie.
Verzoekster gaat in beroep bij het competente onafhankelijke arbitrageorgaan maar dat wordt (op dezelfde gronden) afgewezen. Verzoekster gaat in beroep bij de verwijzende rechter. Zij betwist dat het hier om een zelfstandige dienst gaat, maar slechts om ondersteuning en aanvulling van haar website (de online krant). Het aanbod kan bovendien niet vergeleken worden met televisie-uitzendingen omdat het slechts om korte videofilms betreft.

Volgens de verwijzende Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof is het onomstreden dat verzoekster een dienst in de zin van VWEU artikelen 56 en 57 aanbiedt (mogelijkheid tot het bekijken van programma’s op verzoek). De vraag is echter of deze korte videofilms onder de definitie van programma in artikel 1, lid 1, sub b van RL 2010/13 vallen en welke betekenis moet worden toegekend aan het criterium van de vergelijkbaarheid naar vorm en inhoud met televisie-uitzendingen. Daarnaast moet worden onderzocht of het hoofddoel van het aanbieden van deze video’s in het kader van een elektronische versie van een krant los van het aanbod van de online-krant als geheel mag worden beoordeeld. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Moet artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat de vorm en de inhoud van een te beoordelen dienst kunnen worden geacht vergelijkbaar te zijn met televisie-uitzendingen indien dergelijke diensten ook door televisieomroepdiensten worden aangeboden die als massamedia kunnen worden beschouwd en bestemd zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek?
2. Moet artikel 1, lid 1, sub a-i, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling van het hoofddoel van een aangeboden dienst in de elektronische versies van kranten kan worden uitgegaan van een onderdeel waarin hoofdzakelijk een verzameling korte video’s ter beschikking wordt gesteld, die in andere onderdelen van de website van dit elektronische medium alleen ter aanvulling van schriftelijke bijdragen van de online-krant dienen?
IEF 14234

Deugdelijke rectificatie nodig vanwege te verhullende bewoordingen

Vzr. Rechtbank Rotterdam 10 september 2014, IEF 14234 (eiser tegen Gemeente Schiedam)
Mediarecht. Vordering van de voormalig burgemeester van de gemeente Schiedam tot rectificatie door de gemeente Schiedam toegewezen. Middels een persverklaring heeft de Gemeente helderheid willen verschaffen over het stopzetten van het wachtgeld van oud-burgemeester. Voor zover er al in de persberichten te lezen valt dat er wél erkend wordt dat er een fout is begaan, is dat op een al te verhullende wijze geschied. Er wordt met succes een deugdelijke rectificatie gevorderd.


4.11.
[eiseres 1] heeft mitsdien recht op rectificatie, op kosten van de gemeente Schiedam. De gemeente Schiedam stelt zich op het standpunt dat zij al deugdelijk heeft gerectificeerd. De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt niet:
- de gemeente Schiedam schrijft dat de informatie waar zij zich baseert niet “meer” actueel was. Deze informatie is echter nooit actueel geweest. Er is nooit sprake geweest van stopzetting van de uitkering. Voorts wordt hier ook de onterechte suggestie gewekt dat wél sprake is geweest van stopzetting van de uitkering maar dat deze inmiddels is teruggedraaid. Zo deze suggestie niet bij iedere lezer wordt gewekt, dan is aannemelijk dat dit toch wel bij een relevant deel van de lezers is.
- de gemeente Schiedam schrijft ook dat het haar bleek, zulks “in afwijking van eerdere rapportage” dat van stopzetting van de uitkering geen sprake was. Er is echter nooit sprake geweest van andersluidende rapportage. Aan de gemeenschap Schiedam is nooit gerapporteerd dat de uitkering was stopgezet. Slechts de mogelijkheid van het stopzetten van de uitkering is onderwerp van het gesprek op 10 februari 2014 geweest tussen de burgemeester van Schiedam en een medewerker van Loyalis. Hier wordt de onterechte suggestie gewekt dat de gemeente Schiedam onjuiste informatie van een derde heeft ontvangen.

4.12.
Voor zover er al in de persberichten valt te lezen dat er wél erkend wordt dat er een fout is begaan, is dat op een al te verhullende wijze geschied. Zo staat er in het tweede persbericht dat daarmee wordt beoogd om meer helderheid te verschaffen. Als er al valt te lezen dat de gemeente Schiedam een fout heeft gemaakt dan is deze weggemoffeld tussen bewoordingen die deze erkenning tegenspreken. Met deze halfslachtigheid hoeft [eiseres 1] geen genoegen te nemen. Voor de gemeente Schiedam was voorzienbaar dat een aantal lezers zich op basis van de onjuiste berichtgeving van de gemeente Schiedam en / of de aandacht die deze onjuiste berichtgeving zou krijgen in de pers, ongezouten en ongefundeerde meningen zouden gaan verkondigen over de persoon van [eiseres 1] op bijvoorbeeld internetfora en/ of rechtstreeks tegen [eiseres 1].

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt de gemeente Schiedam om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis:

A) een rectificatie te plaatsen op de internetsite www.schiedam.nl, in zwarte leesbare tekst, in lettertypegrootte 12, zonder bijschrift en zonder toevoeging, en die rectificatie daar gedurende tenminste veertien dagen geplaatst te houden,
B) een persbericht te verspreiden aan dezelfde media als aan wie de persberichten van 27 juni 2014 (productie 4 bij deze dagvaarding) en 30 juni 2014 (productie 8 bij deze dagvaarding) zijn verspreid, in zwarte leesbare tekst, in lettertypegrootte 12, zonder bijschrift en zonder toevoeging en in dezelfde opmaak als voornoemde persberichten van 24 juni 2014 en 30 juni 2014,
“RECTIFICATIE ‘kwestie ex-burgemeester [eiseres 1]’
In de maand juni 2014 heeft de burgemeester van de gemeente Schiedam medegedeeld, en de gemeente Schiedam bevestigd, dat de uitkering van het wachtgeld aan oud-burgemeester [eiseres 1] [eiseres 1] is stopgezet. Voor deze stellingen bestaat echter geen steun in de feiten. Het wachtgeld waarop [eiseres 1] [eiseres 1] recht heeft is tot heden nimmer stopgezet en evenmin is gebleken dat [eiseres 1] [eiseres 1] zich niet zou hebben gehouden aan de verplichtingen die verbonden zijn aan haar recht op wachtgeld.
Voorts zijn op 27 juni 2014 en 1 juli 2014 persberichten van de gemeente Schiedam uitgebracht waarin de onjuiste indruk is gewekt dat de gemeente beschikte over informatie dat het wachtgeld was stopgezet en dat stopzetting aan de orde is geweest.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft de gemeente Schiedam veroordeeld tot het rectificeren van deze, deels, niet onderbouwde, onduidelijke en onjuiste berichtgeving.
Hoogachtend,
de Gemeente Schiedam.’ ”

IEF 14233

Prejudiciële vragen over zendtijd sponsorlogo's bij opgedeeld beeldscherm en zwarte seconden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 27 juni 2014, IEF 14233, zaak C-314/14 (Sanoma en Nelonen Media)
Mediarecht. De Finse Telecomtoezichthouder (verweerster) heeft verzoekster berispt wegens overtreding van de voorschriften inzake maximaal toegestane reclamezendtijd. Het geschil gaat over de zendtijd voor het tonen van sponsorlogo’s. Verzoekster maakt gebruik van de techniek van het opgedeelde beeldscherm waarop tijdens programma-aftiteling ook reclameleaders worden getoond hetgeen volgens verweerster niet de juiste plaats is. Daarnaast moeten volgens verweerster ook de ‘zwarte seconden’ tussen de reclamespots en die tussen voorafgaand programma en reclame worden meegeteld.

Verzoekster zou dan ook de toegestane reclamezendtijd met 7 seconden per uitzenduur overtreden (toegestaan is 12 minuten per uitzenduur). Verzoekster vraagt de bestuursrechter om vernietiging van het besluit maar dat wordt afgewezen. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Verzoekster stelt dat het in de branche gebruikelijk is dat sponsorlogo’s ook op andere tijdstippen worden uitgezonden dan aan het begin of aan het einde van een gesponsorde uitzending of in het kader van een reclameonderbreking tijdens het programma. Daarom mag het sponsorlogo niet als reclamezendtijd worden meegerekend. Dit is onder meer ook de praktijk in Nederland. De door haar gehanteerde split-screen-techniek voldoet aan de wettelijke eisen (scheiding reclame van andere programma’s). Aan reclameleaders worden geen andere eisen gesteld dan dat het om een akoestisch of optisch middel moet gaan. De ‘zwarte seconden’ zijn geen zendtijd in de zin van RL 2010/13 en worden ook buiten Finland volgens haar niet als zodanig meegerekend. Verweerster bestrijdt dit. In ‘zwarte seconden’ kan geen programma worden uitgezonden zodat deze tot de reclametijd moeten worden gerekend. Ook in Zweden, Noorwegen en IJsland worden de „zwarte seconden” tot de reclamezendtijd gerekend. In Duitsland, Nederland, België, Litouwen en Roemenië wordt voor zover haar bekend geen gebruik van „zwarte seconden” gemaakt.

De verwijzende Finse bestuursrechter besluit het HvJ EU vragen te stellen aangezien het hem niet bekend is of het Hof al eerder een standpunt heeft ingenomen over de vraag naar het gebruik van een opgedeeld beeldscherm als reclameleader. Ook voor het al dan niet meerekenen van ‘zwarte seconden’ heeft hij nadere uitleg nodig van RL 2010/13. Hij formuleert de volgende vragen:

1. Moet artikel 19, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat dit zich ertegen dat de nationale wettelijke bepalingen zo worden uitgelegd dat de opdeling van het beeldscherm niet wordt aangemerkt als reclameleader die zorgt voor een scheiding tussen het audiovisuele programma en de televisiereclame, daarbij in aanmerking nemend dat een deel van het beeld is voorbehouden voor de programma-aftiteling en een ander deel voor de voorbeschouwing van de daaropvolgende uitzendingen op het kanaal van een omroep door middel van een programmaoverzicht, terwijl noch in het gedeelde beeldscherm nog daarna een akoestisch of optisch middel wordt uitgezonden dat uitdrukkelijk het begin van een reclame-onderbreking markeert?

2. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet artikel 23, lid 2, van deze richtlijn dan in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat sponsorlogo’s die in het kader van andere gesponsorde programma’s worden uitgezonden, worden aangemerkt als „reclamespot” in de zin van artikel 23, lid 1, van de richtlijn, die voor de maximaal toegelaten reclamezendtijd moet worden meegerekend?

3. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet het begrip „reclamespot” in artikel 23, lid 1, van deze richtlijn in samenhang met het zinsdeel „mag het aandeel [...] per klokuur niet meer dan 20 % bedragen” ter omschrijving van de maximaal toegelaten reclamezendtijd, in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat de „zwarte seconden” tussen afzonderlijke reclamespots en aan het einde van een reclame-onderbreking tot de reclamezendtijd worden gerekend?

 

IEF 14230

Wetsvoorstel bronbescherming journalisten naar Tweede Kamer

Mediarecht. Persbericht: Het recht van journalisten om hun bron te beschermen, wordt wettelijk vastgelegd. De regeling erkent de bijzondere positie van journalisten in het publieke debat, maar geeft geen onbeperkt verschoningsrecht. Dit blijkt uit een wetsvoorstel van minister Opstelten dat bij de Tweede Kamer is ingediend (nader rapport). In de praktijk komt het erop neer dat journalisten als getuige in een strafzaak geen vragen hoeven te beantwoorden over de identiteit van hun bron. Normaal gesproken is een getuige verplicht te antwoorden. Maar het maatschappelijk belang dat personen zich zonder vrees voor vervolging met informatie tot journalisten moeten kunnen wenden, weegt in het algemeen zwaarder.

De rechter bepaalt uiteindelijk of het beroep op bronbescherming terecht was. Er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen waardoor openbaring van die bron noodzakelijk is met het oog op bijvoorbeeld de nationale veiligheid en het voorkomen en beëindigen van ernstige strafbare feiten.

Bronbescherming in strafzaken blijft niet strikt beperkt tot degenen die zich geheel beroepsmatig of alleen tegen betaling met nieuwsgaring bezighouden, maar geldt straks ook voor publicisten die schrijven over (politieke) of actuele aangelegenheden. Dit sluit aan bij het veranderende karakter van de vrije nieuwsgaring en het medialandschap in de afgelopen jaren. Het publieke debat speelt zich niet meer alleen af in kranten of op televisie en radio. In de civielrechtelijke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de schrijver voor de inhoud van de publicatie komt geen verandering.

Verder is het gebruik van dwangmiddelen tegen journalisten en publicisten in een strafzaak aan striktere regels gebonden. Dit betekent dat het doorzoeken en in beslag nemen van voorwerpen en geschriften op het kantoor van bijvoorbeeld een redactie van een krant of weekblad alleen mogelijk is na toestemming en in aanwezigheid van een rechter-commissaris en niet meer op gezag van de officier van justitie.