DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 13757

Gewraakte uitlatingen gedaan in andere context

Hof 's-Hertogenbosch 8 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1002
Mediarecht. Executiegeschil over uitleg verbod tot het doen van bepaalde uitlatingen. Vrijheid van meningsuiting. Hof hof oordeelt dat de uitlatingen in een telefoongesprek met een journalist van De Telegraaf niet vallen onder het verbod van het vonnis uit 2010. Hoewel de gewraakte uitlatingen diskwalificerend zijn, zijn die niet gedaan in de context van het vonnis over de mogelijke (dubbel)rol van appellant als kroongetuige. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.

4.10. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [geïntimeerde] de gewraakte uitlatingen heeft gedaan (hetgeen [geïntimeerde] betwist), vallen deze naar het voorlopig oordeel van het hof niet onder het verbod van het vonnis van 6 december 2010. Hoewel de gewraakte uitlatingen diskwalificerend zijn, zijn die niet gedaan in de context als bedoeld in rechtsoverweging 4.2 van bedoeld vonnis, te weten – kort gezegd – een mogelijke rol van [appellant] als kroongetuige dan wel een mogelijke dubbelrol die [appellant] zou hebben gespeeld. De gewraakte uitlatingen zijn gedaan in een andere context, die tijdens de procedure die resulteerde in het vonnis van 6 december 2010 niet aan de orde was, namelijk de verdediging door [geïntimeerde] tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal (4.1 sub f en g). Anders dan [appellant] betoogt, worden in de processen-verbaal diskwalificerende beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] vermeld. In het proces-verbaal van 8 juli 2009 wordt immers verslag gedaan van een gesprek met [appellant], die zelf betrokken zou zijn geweest bij (onder meer) witwaspraktijken in de onroerend goed sector, terwijl [appellant] volgens het proces-verbaal over [geïntimeerde] zou hebben gezegd ‘dat [geïntimeerde], ondanks dat [appellant] in volledige beperkingen zat, een aantal onroerend goedtransacties waarmee [appellant] bezig was, op verzoek van [appellant], via [geïntimeerde] doorgang konden vinden’. In het ongedateerde proces-verbaal wordt onder meer vermeld ‘Advocaat [geïntimeerde] was op dit moment aan het zorgen dat het beslag op de woningen van [vastgoedhandelaar] zou worden opgeheven. Als beloning zou [geïntimeerde] van [vastgoedhandelaar] een woning krijgen ter waarde van € 500.000,00.’ Naar het voorlopig oordeel van het hof wijzen beide beweringen in de richting van betrokkenheid van [geïntimeerde] bij illegale praktijken in de onroerend goed sector, hetgeen [geïntimeerde] diskwalificeert. Overigens doet niet ter zake of de beweringen van [appellant] door de verbalisanten in de processen-verbaal juist zijn weergegeven, het gaat erom dat [geïntimeerde] door [journalist van De Telegraaf] in het telefoongesprek van 27 december 2012 met de inhoud van deze processen-verbaal werd geconfronteerd en daarop reageerde.
Dat de context van de verdediging door [geïntimeerde] tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal, niet geheel losstaat van de context als bedoeld in 4.2 van het vonnis van 6 december 2010 (de processen-verbaal gingen volgens [appellant] vooraf aan de (mogelijke) kluisverklaringen), laat onverlet dat het verbod naar het voorlopig oordeel van het hof zo moet worden uitgelegd dat de verdediging door [geïntimeerde] tegen bedoelde beschuldigingen tijdens het telefoongesprek op 27 december 2012, hierdoor niet wordt getroffen.
4.11. Voor zover van belang overweegt het hof dat de stellingen van [geïntimeerde] dat (1) het proces-verbaal van 8 juli 2009 en het ongedateerde proces-verbaal op december 2012 (of kort daarna) in handen van de pers zijn gekomen maar niet door [geïntimeerde] zijn verspreid, en (2) het telefoongesprek van 27 december 2012 heeft plaatsgevonden op initiatief van [journalist van De Telegraaf] en niet [geïntimeerde] zelf, voorshands aannemelijk zijn. De inhoud van de processen-verbaal was immers belastend voor zowel [geïntimeerde] (zie de in 4.10 weergegeven citaten) als zijn toenmalige client Joep S., zodat moeilijk voorstelbaar is dat [geïntimeerde] deze onder de pers zou hebben verspreid (stelling 1). Om dezelfde reden is moeilijk voorstelbaar dat [geïntimeerde] op 27 december 2012 zélf contact zou hebben gezocht met [journalist van De Telegraaf] (stelling 2) en daarmee zou hebben geïnitieerd dat de inhoud van voormelde processen-verbaal zou worden opgerakeld in de pers. Dit geldt temeer daar deze processen-verbaal al op 17 december 2012 (of kort daarna) in handen van de pers zijn gekomen. [appellant] heeft de stelling van [geïntimeerde], dat de pers tot 27 december 2009 geen aandacht aan deze processen-verbaal had besteed, onvoldoende gemotiveerd betwist. In het artikel in Dagblad De Limburger/Limburgs Dagblad van 18 december 2012 (prod. 5 bij brief van mr. Marchal aan de voorzieningenrechter van 14 juni 2013) wordt weliswaar ingegaan op het conflict tussen [appellant] en [geïntimeerde], maar niet op (de inhoud van) bedoelde processen-verbaal. Voorshands ervan uitgaande dat door de pers tot 27 december 2012 geen aandacht was besteed aan de processen-verbaal, valt moeilijk voor te stellen dat [geïntimeerde] zelf zou hebben geïnitieerd hierin verandering te brengen.

4.12. Het hof laat bij voormeld oordeel dat de gewraakte uitlatingen niet onder het verbod vallen, in het midden of [geïntimeerde] tijdens het telefoongesprek van 27 december 2012 [appellant] een vuile lasteraar heeft genoemd en/of heeft gezegd dat hij ([geïntimeerde]) aangifte wegens laster tegen [geïntimeerde] had gedaan (hetgeen [geïntimeerde] betwist). Nu de door [geïntimeerde] gedane uitlatingen in het kader van zijn verdediging tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal (4.1 sub f en g), hoe dan ook niet door het verbod in het vonnis van 6 december 2010 worden getroffen (4.10), is niet van belang wat precies de inhoud was van de beweringen. Een oordeel van het hof op dit punt was wél nodig geweest wanneer [appellant] (in reconventie) vorderingen zou hebben ingesteld met als grondslag dat - wanneer de gewraakte uitlatingen niet door het verbod zouden worden getroffen - [geïntimeerde] door het doen van deze uitlatingen zou zijn tekortgeschoten danwel onrechtmatig jegens [appellant] zou hebben gehandeld. Dergelijke vorderingen zijn in casu echter niet ingesteld.
IEF 13748

Blurren van documentairebeelden komt zelfbeschikkingsrecht onvoldoende tegemoet

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1817 (Zombie: the Resurrection of Tim Zom)
Mediarecht. Portretrecht. Producent Hazazah Pictures moet de beelden van een geweldincident waarbij een Rotterdams stel als willekeurige voorbijganger tegen haar wil betrokken is geraakt en waarvan zonder haar toestemming beeldopnamen zijn gemaakt uit de documentaire “Zombie: the Resurrection of Tim Zom” halen. Van een herkenbaar portret is geen sprake en associatie is onvoldoende voor een beroep op 21 Aw. Het belang op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van het stel en hun zelfbeschikkingsrecht weegt zwaarder dan het recht van Hazazah op vrijheid van meningsuiting. Met het blurren van de gewraakte beelden is Hazazah volgens de voorzieningenrechter onvoldoende tegemoet gekomen aan de belangen van het stel.

4.7. [eiseres] verzet zich bovendien op grond van artikel 21 Aw tegen de publicatie van een niet met haar toestemming vervaardigd portret. Voor de beoordeling van deze stelling is van belang dat het in deze procedure gaat om het fragment zoals dat thans in de documentaire is opgenomen en niet om het oorspronkelijke fragment. Hazazah c.s. heeft [eiseres] daarin (in vergaande mate) geblurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is [eiseres] hierdoor niet langer herkenbaar en is geen sprake van een portret in de zin van artikel 21 Aw. [eiseres] kan zich om die reden dan ook niet op haar portretrecht beroepen: associatie is niet genoeg.

4.10. De voorzieningenrechter overweegt in het kader van de te maken belangenafweging als volgt. [eiseres] is als volstrekt willekeurige voorbijganger tegen haar wil betrokken geraakt bij een geweldincident, waarbij zowel [eiser 1] als [eiser 2] zijn geslagen. Het behoeft geen betoog dat dit incident grote impact heeft gehad op [eiseres] Van het incident zijn – zonder toestemming van [eiseres] – beeldopnamen gemaakt. [eiseres] heeft hierop geen enkele invloed gehad en hoefde ook niet te verwachten dat zij tijdens een wandeling en op weg naar familiebezoek zou worden gefilmd. Hazazah c.s. heeft nagelaten omzichtig met de betreffende beeldopnamen om te gaan. Zij stelt de beelden van een derde te hebben ontvangen maar geen navraag te hebben gedaan naar wat er aan de hand was en hoe het met de personen die werden geslagen is afgelopen. [gedaagde 2] heeft ter zitting verklaard dat er op geen enkele andere beeldopname waarover hij beschikte een dergelijk gewelddadig incident voorkwam. Het had op de weg van Hazazah c.s. gelegen om zich vooraf te vergewissen wat er die zondagmiddag precies is gebeurd. Zij had zich moeten realiseren dat het hier hoogstwaarschijnlijk om een werkelijke gebeurtenis met onbekende personen ging en niet om een in scène gezette actie. Door de opnamen – ongeblurd – in de documentaire op te nemen en deze te vertonen op het Rotterdams filmfestival, in de woonplaats van [eiseres], heeft Hazazah c.s. reeds onzorgvuldig jegens [eiseres] gehandeld. Ook heeft zij de gehele documentaire ter beschikking van Pauw en Witteman gesteld zonder de restrictie de gewraakte beelden niet uit te zenden. Hierdoor is [eiseres] geheel onverwacht geconfronteerd met de betreffende beelden en is zij in heel Nederland herkenbaar in beeld geweest. De redactie van Pauw en Witteman heeft de beelden overigens op verzoek van [eiseres] uit de uitzending van 31 januari 2014 gedemonteerd.
[eiseres] is op geen enkele wijze betrokken bij de documentaire en/of [naam 3] en wil daarmee ook niet geassocieerd worden. In het licht van het voorgaande weegt het belang van [eiseres] op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer en haar zelfbeschikkingsrecht naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het recht van Hazazah c.s. op vrijheid van meningsuiting. Dit is slechts anders indien de betreffende beelden van zodanig groot belang zijn dat deze rechten hiervoor moet wijken. Hiervan is echter geen sprake, nu Hazazah c.s. ook op een andere wijze, bijvoorbeeld door het naspelen van de gewraakte beelden, het opvliegende karakter van [naam 3] had kunnen schetsen, zonder daarbij inbreuk te maken op de rechten van [eiseres] De stelling van Hazazah c.s. dat de beelden van groot belang zijn voor de zeggingskracht van de documentaire volgt de voorzieningenrechter dan ook niet, althans is onvoldoende om op grond daarvan de belangen van [eiseres] terzijde te schuiven.

4.11. Hazazah c.s. heeft voorts aangevoerd dat met het blurren van [eiseres] in de gewraakte beelden voldoende tegemoet is gekomen aan de belangen van [eiseres] De voorzieningenrechter volgt dit verweer niet. In de door Hazazah c.s. aangehaalde jurisprudentie zijn de personen in kwestie gelieerd aan de misstand die in de betreffende uitzending aan de kaak wordt gesteld en, voor zover dat niet het geval is, zijn zij van meet af aan onherkenbaar in beeld gebracht. In het onderhavige geval is [eiseres] echter op geen enkele wijze betrokken bij de documentaire en/of [naam 3] en heeft Hazazah c.s. [eiseres] niet vanaf het begin af aan onherkenbaar in beeld gebracht. Er is derhalve geen sprake van een vergelijkbare situatie. Bovendien is niet alleen het recht op privacy van [eiseres] in het geding, maar ook haar zelfbeschikkingsrecht, waaraan door middel van het blurren van [eiseres] in de gewraakte beelden naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende tegemoet wordt gekomen.

IEF 13747

Belang van volledige en integere online archivering door de media prevaleert

Rechtbank Overijssel 9 april 2014, HA ZA 13-559 (eiser tegen Kluwer BV)
Uitspraak ingezonden door Steffen Hagen en Hendrik Struik, CMS. Mediarecht. Onrechtmatige perspublicatie. Voormalig gemeenteraadslid klaagt over een in december 2004 gepubliceerd artikel, dat jegens eiser onrechtmatig zou zijn. Het artikel is vindbaar via het online nieuwsarchief van Binnenlands Bestuur (Kluwer). Eiser zou in eer en goede naam zijn aangetast en schade lijden. Het belang van volledige en integere online archivering door de media prevaleert boven de belangen van eiser. De rechtbank wijst de vorderingen (verwijdering/rectificatie en schadevergoeding) af.

4.9.      Met Kluwer is de rechtbank van oordeel, alles overziend, dat Binnenlands Bestuur in het Artikel slechts (nieuws)feiten heeft gepresenteerd die niet onjuist en/of onnodig en/of nadelig voor [eiser] waren, die passend waren in de context van het Artikel en de daarin aan de kaak gestelde misstand (waarmee een algemeen publiek belang is gemoeid) en die steun vonden in het ten tijde van publicatie beschikbare feitenmateriaal. Van een onrechtmatige publicatie is derhalve geen sprake.
Dat het Artikel thans nog op internet is te vinden in het digitale archief van Binnenlands Bestuur, maakt dit niet anders. Tegenover het belang van [eiser] die jaren na publicatie nog de (negatieve) gevolgen kan ondervinden van het Artikel staat dat de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering door de media. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen of aanpassen van een artikel, dat op zichzelf rechtmatig is, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen (…).
 
4.10.     Alle belangen afwegend is de rechtbank van oordeel dat het belang van [eiser] bij bescherming van zijn eer en goede naam en recht op privacy niet opweegt tegen het recht op vrijheid van meningsuiting aan de zijde van Binnenlands Bestuur (Kluwer).
Gelet op de door de Hoge Raad genoemde criteria zijn ook voor het overige geen aanknopingspunten te vinden die aanleiding geven te concluderen tot onrechtmatigheid.
IEF 13692

Rectificatie in eerstvolgende (digitale) zaterdageditie Leeuwarder Courant

Vzr. Rechtbank Amsterdam 27 maart 2014, KG ZA 14-343 (Aannemingsbedrijf Betsema tegen NDC Mediagroup)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten. Mediarecht. Uitgewerkt vonnis [na kop-staartvonnis]. Eiser vordert met succes rectificatie van de papieren en digitale (betaal)editie van een artikel in de Leeuwarder Courant. De rechtbank Amsterdam is bevoegd, omdat ook Amsterdam kan aangemerkt worden als plaats waar schade (mede) is ingetreden. NDC heeft toegezegd hoor en wederhoor toe te passen, zodat de vordering van inzage voorafgaand aan publicatie wordt afgewezen.

4.9. NDC Mediagroep c.s. heeft in de eerste plaats betoogd dat het artikel in de Leeuwarder Courant van 8 maart 2014 niet onrechtmatig is jegens Betsema c.s., omdat de door Betsema c.s. gestelde beschuldigingen aan zijn adres in het betreffende artikel niet zijn geuit.

Deze zienswijze volgt de voorzieningenrechter niet. Betsema c.s. heeft terecht betoogd dat in het artikel van 8 maart 2014 op zijn minst de suggestie wordt gewekt dat hij zijn rekeningen niet betaalt en dat hij in verband kan worden gebracht met het uitbuiten van werklieden, cao-ontduiking en schijnconstructies, waarbij met name kan worden verwezen naar de onder 2.10 aangehaalde passages. Weliswaar staat in het artikel niet letterlijk dat Betsema c.s. zich aan deze gedragingen schuldig maakt, maar Betsema c.s. heeft terecht betoogd dat aannemelijk is dat de gemiddelde lezer, die met gemiddelde aandacht en zonder nadere informatie te verkrijgen het artikel leest, de in het artikel geuite beschuldigingen op hem zal betrekken. B wordt immers - al in het begin van het artikel, kort na de kop 'Einde aan uitbuiting' - als enige met naam en toenaam genoemd en ook één van zijn projecten, het Raadhuispleinproject, wordt vervolgens in een negatieve context genoemd. De stelling van NDX Mediagroep c.s. dat de gemiddelde lezer van de Leeuwarder Courant, anders dan de gemiddelde (Parool)lezer, nog precies weet wat er in het artikel van 15 februari 2014 stond en derhalve de tekst van het artikel van 8 maart 2014 anders zal opvatten dan de gemiddelde (Parool)lezer, acht de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk. Uitgangspunt is derhalve dat de publicatie Betsema c.s. in verband brengt met ernstige beschuldigingen van uitbuiting en fraude. Voorts is aannemelijk - NDC Mediagroep c.s. heeft dat op zichzelf ook niet betwist - dat dat reputatieschade tot gevolg kan hebben. Betsema c.s. heeft bij een eventuele rectificatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook een voldoende spoedeisend belang.

IEF 13727

Gezien de grote hoeveelheid feiten ontstaat er een beeld

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 april 2014, IEF 13727 (X tegen Vereniging Avro Tros)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Nils Winthagen, Van Kaam. Mediarecht. X vordert verbod om beeld-/geluidsmateriaal openbaar te maken, subsidiair vervagen van gezicht en postuur in het programma Opgelicht?!.  Gezien de grote hoeveelheid feiten ontstaat een beeld van X als iemand die aankopen doet en bestelling plaatst zonder daarvoor te betalen. X is voldoende in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven. De vorderingen worden afgewezen.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat Tros een grote hoeveelheid feiten naar voren heeft gebracht op basis waarvan een beeld ontstaan van X als iemand die aankopen doet en bestellingen plaatst zonder daarvoor te betalen en die daardoor anderen in financiële zin dupeert. X is voorts - in het kader van hoor en wederhoor - voldoende in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op de zaken die Tros hem heeft voorgehouden, ook nog na de confrontatie met de cameraploeg op 26 februari 2014. Nu X de door Tros gestelde feiten niet of onvoldoende heeft weersproken en gelet op het door Tros gestelde doel en strekking van het programma dient de belangenafweging in het voordeel van Tros uit te vallen, zodat de vorderingen van X zullen worden afgewezen. Wel heeft Tros ter zitting de toezegging gedaan dat in de uitzending niet de huidige woonplaats van X zal worden vermeld en dat X tot vrijdag 4 april 2014 om 12:00 uur de gelegenheid krijg om nader te reageren op hetgeen Tros hem in deze procedure heeft voorgehouden en met name op de inhoud van de door Tros overlegde producties.

Op andere blogs:
MediaReport Tros mag oplichter herkenbaar in beeld brengen

IEF 13710

Geen rectificatie van verwijderd boetebesluit

Rechtbank Rotterdam 17 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:1889 (verzoekster tegen AFM)
Mediarecht. Verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening inhoudende dat AFM de op het boetebesluit betrekking hebbende samenvatting en verwijzingen daarnaar van haar website verwijdert en een rectificatie plaatst vanwege vernietiging van de boete. Inmiddels is het boetebesluit verwijderd van de website van AFM. Geen spoedeisend belang.

IEF 13708

Gebruik Infographic valt onder journalistieke vrijheid

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 maart 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1615 (Jones Lang Lasalle tegen PropertyNL)
Auteursrecht. Mediarecht. Afwijzing. Gedaagden hebben van de journalistieke vrijheid gebruik gemaakt door een Infographic van Jones Lang Lasalle in magazine LOCUS te zetten. Wie informatie aanlevert aan een journalist zal er rekening mee moeten houden dat de journalist daarvan gebruikt wat hem nuttig voorkomt. Met de aanlevering van twee Infographics is impliciet een licentie gegeven voor gebruik in een redactioneel artikel. Dit kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Dat Jones Lang Lasalle de toestemming tot publicatie van de eerste Infographic heeft ingetrokken door toezending van de tweede, hoefde PropertyNL gezien de e-mailwisseling die daarop volgde, niet te begrijpen.

4.2. Wie informatie aanlevert aan een journalist zal er rekening mee moeten houden dat de journalist daarvan gebruikt wat hem in het kader van zijn artikel nuttig voorkomt en dat bijvoorbeeld eerdere en latere informatie gecombineerd kan worden. Dat is de journalistieke vrijheid van de journalist. Gedaagden hebben van deze vrijheid gebruik gemaakt door een Infographic met huurdersnamen én logo’s in LOCUS te zetten. Dit kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Men kan weliswaar bedingen dat informatie alleen op een bepaalde manier gebruikt mag worden, maar dat zal men dan wel heel expliciet moeten doen en dat is in deze zaak niet gebeurd. Hoewel Jones Lang Lasalle misschien wel de verwachting had dat alleen de laatste Infographic zou worden gebruikt, was die verwachting niet gerechtvaardigd. Uit de bij de feiten onder 2.6 vermelde e-mailwisseling en hetgeen is overwogen onder 4.2 volgt dat hierover geen duidelijke afspraken zijn gemaakt.

4.3. Jones Lang Lasalle heeft nog betoogd dat[persoon 1] in haar e-mail van 14 februari 2014 te kennen heeft gegeven dat zij het artikel voor publicatie heel graag nog wil zien ter controle op feitelijke onjuistheden. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van Jones Lang Lasalle dat voor Propertynl duidelijk moet zijn geweest dat daar ook de Infographic onder viel. Niet kan echter worden aangenomen dat uit de e-mail van 14 februari 2014 volgt dat voorwaarde voor publicatie was dat achteraf nog controle moest plaatsvinden. Nu daar geen duidelijke afspraken over zijn gemaakt en Wallisch in dezelfde e-mail nog aan Jones Lang Lasalle heeft gevraagd om te laten weten of gezien het korte tijdsbestek een controle nog zou lukken, kon Jones Lang Lasalle er niet zomaar vanuit gaan dat zij nog de gelegenheid zou krijgen om het artikel te controleren. Haar is niet expliciet meegedeeld dat het artikel nog aan haar zou worden voorgelegd. Dat de publicatie afhankelijk is gesteld van de goedkeuring van Jones Lang Lasalle is niet gebleken.

4.5. Jones Lang Lasalle heeft zich ook op haar auteursrecht beroepen. Niet is betwist dat Jones Lang Lasalle het auteursrecht heeft op zowel de eerste versie als de tweede versie van de Infographic die zij bij Propertynl heeft aangeleverd. Beide versies zijn aangeleverd met het doel dat deze zouden dienen om gebruikt te worden in een redactioneel artikel in LOCUS. Dat betekent dat een impliciete licentie is gegeven voor dat doel. Het betoog van Jones Lang Lasalle komt er op neer dat zij de toestemming tot publicatie van de eerste Infographic heeft ingetrokken door toezending van de tweede. Zoals uit het voorafgaande kan worden afgeleid behoefde Propertynl gezien de bij toezending van de tweede versie tussen partijen gewisselde e-mails niet te begrijpen dat hiermee de toestemming tot publicatie van de eerste Infographic vervallen was. Een verbod om inbreuk te maken op het auteursrecht is dan ook niet aan de orde. De vordering jegens Propertynl op deze grondslag zal eveneens worden afgewezen.

Op ander blogs:
MediaReport Journalist bepaalt zelf hoe aangeleverde informatie wordt gebruikt
NJD

IEF 13697

De Telegraaf mag eigen (wervende) bewoordingen kiezen voor koppen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 maart 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1518 (eiser tegen TMG Landelijke Media)
De Telegraaf hoeft twee artikelen die zijn gepubliceerd over eiser niet te rectificeren. De aanduiding "tientallen aangiften" komt weliswaar overdreven voor, maar een nieuwsmedium als De Telegraaf mag zijn eigen (wervende) bewoordingen kiezen. Het zal de gemiddelde lezer de nuance ontgaan die bestaat tussen "verdacht van..." en "strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen". Eiser is nu eenmaal lid van een bekende advocatenfamilie die - mede gezien het verleden en gezien het feit dat hij onlangs zelf met zijn boek de publiciteit heeft opgezocht - blootstaat aan belangstelling van de pers.

3.2. (...) [eiser] heeft De Telegraaf desgevraagd laten weten dat het hem niet bekend is dat hij van strafbare feiten wordt verdacht. Ook is hij nimmer in een civiele zaak betrokken geweest vanwege beweerde oplichtingspraktijken. Naar aanleiding van de publicaties in De Telegraaf heeft [eiser] zich tot het Openbaar Ministerie gewend met het verzoek hem een afschrift van het strafdossier te verstrekken. Het Openbaar Ministerie heeft hem vervolgens medegedeeld (zie 2.6) dat hij geen verdachte is omdat er geen redelijk vermoeden van schuld is. Door desalniettemin te vermelden dat [eiser] verdacht wordt van fraude, in plaats van te vermelden dat slechts sprake is van aangiften tegen [eiser], heeft De Telegraaf onrechtmatig gehandeld. Het recht van De Telegraaf op vrije meningsuiting dient in dit geval te wijken voor de bescherming van de eer en goede naam van [eiser]. De ernstige beschuldiging aan het adres van [eiser] dat hij fraudeverdachte is, is immers niet op de feiten gebaseerd. [eiser] ontkent met klem dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan fraude. Hooguit is sprake van geschillen over de hoogte van een declaratie, maar dit wijst niet op fraude of oplichting. Bovendien bestrijdt [eiser] met klem dat sprake zou zijn van “tientallen aangiften”, zoals vermeld in het artikel van 21 februari 2014. Hierbij lijkt sensatiezucht bij De Telegraaf vóór waarheidsvinding te gaan. Weliswaar is sprake van aangiften, maar het aantal hiervan is onbekend. Wat het lot van deze aangiften zal zijn, is op dit moment eveneens onbekend omdat het Openbaar Ministerie zijn onderzoek hiernaar nog niet heeft afgerond. De Telegraaf maakt daarnaast in de artikelen ten onrechte gebruik van de term gedupeerden. Deze term wekt de onjuiste suggestie dat [eiser] reeds is veroordeeld. Het staat ook geenszins vast dat de aangevers zijn gedupeerd. Tot slot bestrijdt [eiser] dat hij zich voordoet als advocaat om op die wijze cliënten voor zich te winnen.
[eiser] heeft als gevolg van de publicaties schade geleden omdat potentiële cliënten van de onderneming waarvoor hij werkzaam is hun vertrouwen in hem zullen verliezen. Ook de verkoop van zijn boek “De Straatvechter” is sinds de publicaties in De Telegraaf drastisch teruggelopen, hetgeen blijkt uit een verklaring van zijn uitgever. Daarnaast heeft [eiser] als gevolg van de publicaties immateriële schade geleden, hetgeen onder meer blijkt uit een verklaring van zijn partner. De hoogte van de uiteindelijk geleden schade zal de hoogte van het gevorderde voorschot ver overtreffen, aldus [eiser].

"Verdachte"
4.4. Blijkens de kop van het artikel van 20 februari 2014 heeft De Telegraaf [eiser] echter als “fraudeverdachte” aangemerkt. In het artikel zelf zijn voorts de zinsnedes “wordt verdacht van oplichting” en “de verdenking aan het adres van [eiser]” opgenomen. [eiser] moet worden toegegeven dat de door De Telegraaf gebezigde terminologie in formeel juridische zin onjuist is. Vaststaat immers dat [eiser] (nog) geen verdachte is in de zin van artikel 27 Sv; er is slechts een strafrechtelijk onderzoek tegen hem ingesteld.

"Tientallen aangiften"
4.5. [eiser] heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de bewoordingen “Tientallen aangiften tegen [eiser]”, zoals de kop van het artikel van
21 februari 2014 luidt. Volgens [eiser] staat dit niet, althans onvoldoende vast. De Telegraaf heeft hiertegen aangevoerd dat zij heeft gesproken met de advocaat [advocaat 2], die naar eigen zeggen 20 tot 25 mensen bijstaat die beweren door [eiser] gedupeerd te zijn. Volgens een verklaring van diezelfde advocaat, opgenomen in een artikel in het Algemeen Dagblad van 20 februari 2014, hebben zich zo’n 20 mensen gemeld bij het Openbaar Ministerie. Voorts heeft De Telegraaf zich erop beroepen dat het Openbaar Ministerie zelf naar buiten heeft gebracht dat sprake is van “meerdere aangiften”. Tegen deze achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanduiding “Tientallen aangiften” weliswaar overdreven voorkomt, maar ook hier geldt dat de kop van een artikel als een pakkende samenvatting dient en dat het een nieuwsmedium als De Telegraaf tot op zekere hoogte vrijstaat zijn eigen (wervende) bewoordingen te kiezen.

gedupeerden
4.7. Terugkomend op de drie onder 4.3 genoemde omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door De Telegraaf gebruikte bewoordingen voldoende steun vinden in het op het moment van de publicaties beschikbare feitenmateriaal. Dat de bewoordingen “verdachte” en “verdenking” in formeel juridische zin onjuist zijn is een nuance die – gezien hetgeen onder 4.4 is overwogen – hoe dan ook te gering is om hieraan gevolgtrekkingen te verbinden. Ook de bewoordingen “tientallen aangiften” vinden – enige toegelaten overdrijving daargelaten – voorshands voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. De Telegraaf heeft hier op de beweringen van advocaat [advocaat 2] mogen afgaan. De bewoordingen “gedupeerden” en “gedupeerde klanten” vinden – gezien hetgeen onder 4.6 is overwogen – eveneens steun in het beschikbare feitenmateriaal.

4.11. Tot slot geldt dat ook het verwijt van [eiser] dat in het artikel van 21 februari 2014 (ten onrechte) wordt vermeld dat hij misbruik maakt van zijn bekende achternaam en zich ten opzichte van sommige cliënten voordoet als advocaat (terwijl hij dat niet meer is) onvoldoende gewicht in de schaal legt. Hier geldt dat advocaat [advocaat 2] is geciteerd en dat De Telegraaf – mede door het plaatsen van aanhalingstekens – voldoende afstand heeft gehouden van deze beschuldiging.
IEF 13669

Uiting van angst over mogelijk geweld van ex-vrouw tegen dochter niet onrechtmatig

Rechtbank Overijssel 21 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1417 (Man mag zijn angst uiten)
Mediarecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat een man uit Enschede uitlatingen over zijn ex-vrouw in de media en tegenover anderen mag blijven doen. Uitgangspunt is dat de man, die bang is dat de vrouw hun dochter iets aan wil doen, zijn angst hierover mag uiten, ook als dit kwetsend is voor de vrouw. Hij mag daarmee echter niet zover gaan dat hij onwaarheden of ongefundeerde stellingen verkondigt.

2.1. (...) Omdat de TBS van eiseres afloopt in augustus 2014, is de reclassering voornemens in het kader van haar resocialisatie bezoeken van eiseres te plannen aan Enschede. Gedaagde is vervolgens een media-actie gestart om eiseres uit Enschede te weren. In dat kader zijn er meerdere artikelen in de krant verschenen, heeft gedaagde interviews gegeven in diverse TV-programma’s, heeft gedaagde een facebookpagina geopend waarop vrienden een handtekeningenactie zijn gestart om eiseres uit Enschede te weren en is er actie gevoerd om gedaagde en [dochter] te steunen tijdens een wedstrijd van Heracles, in verband waarmee een filmpje op ‘Youtube’ is geplaatst. Bij brief van 16 oktober 2013 heeft de advocaat van eiseres gedaagde gesommeerd om te stoppen met het opzoeken van de media, het geven van een onjuiste voorstelling van zaken en het op deze manier creëren van onrust. Gedaagde heeft niet op deze brief gereageerd en is doorgegaan met het zoeken van media-aandacht. Eiseres heeft daarop aangifte gedaan van smaad- en/of laster. Nadat er weer een artikel in Dagblad Tubantia is verschenen, heeft eiseres zich genoodzaakt gezien dit kort geding te entameren.

4.9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de uitlatingen van gedaagde, die zijn gedaan in diverse (landelijke) media en die dus voor een breed publiek toegankelijk zijn, naar hun aard zeer persoonlijk, verstrekkend en grievend voor eiseres. Zij dienen echter te worden bezien tegen het licht van de ernst van het door eiseres gepleegde delict en de ingrijpende gevolgen van haar handelen op het leven van gedaagde en zijn kinderen. Dat gedaagde en [dochter] vrezen dat eiseres [dochter] weer wat zal aandoen, is - of die vrees nu terecht is of niet - goed voor te stellen. Als uitgangspunt heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter te gelden dat gedaagde zijn angst mag uiten, ook als dit kwetsend voor eiseres zou zijn, maar dat hij daarmee niet zo ver mag gaan dat hij onwaarheden verkondigt of stellingen poneert die hij niet met feiten kan onderbouwen. De hiervoor beschreven aard van de uitlatingen maakt dat er hoge eisen mogen worden gesteld aan de feitelijke onderbouwing van de gedane uitlatingen.

4.14. De vordering om gedaagde te bevelen om alle uitingen betreffende eiseres in de media dan wel tegen andere derden te staken en gestaakt te houden voor de periode van een jaar, voert naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter te ver. Gedaagde dient zich enkel te onthouden van uitingen die hiervoor als onrechtmatig jegens eiseres zijn beoordeeld en uitingen van gelijke strekking.

Op andere blogs:
Charlotte's Law and Fine Prints

IEF 13653

Rectificatie op voorpagina Trouw

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 maart 2014, KG ZA 14-222 (Andries de Boer tegen Trouw)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. De Boer is vastgoedinvesteerder en politicus in Noordwijk. Trouw wordt bevolen onrechtmatige berichtgevingen over hem (hier/hier/hier) te rectificeren op de voorpagina van een doordeweekse krant, niet de zaterdageditie, nu de te rectificeren artikelen op doordeweekse dagen zijn verschenen.

4.17. De stelling dat uit verscheidene onderzoeken zou blijken de appartementsrechten werden aangekocht tegen prijzen 'ver onder de taxatiewaarde' ofwel 'tegen bodemprijzen', kan op grond van het voorgaande dan ook niet als juist worden aanvaard. (...)
4.21 Al met al luidt de conclusie dat de beschuldigingen aan het adres van De Boer, die Trouw B.V. in de desbetreffende publicaties tot de hare heeft gemaakt, inhoudend dat De Boer zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en het tegen bodemprijzen ver onder de taxatiewaarde aankopen van serviceflats, waarmee ten koste van de bejaarde bewoners miljoenen werden verdiend, onvoldoende steun vinden in het thans beschikbare feitenmateriaal. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden - (voorzienbare) schade aan de reputatie van De Boer, geuit in een serieuze, veelgelezen krant, zonder een voldoende toepassing van het beginsel van wederhoor - zijn deze publicaties, met name de artikelen van 7 en 9 januari, met de koppen "Stichting verrijkt zich ten koste van bewoners service-flats" en "De Boer (CDA) stapt op om service-flat zaak", waarin deze beschuldigingen sterk naar voren komen, dan ook onrechtmatig jegens hem. De onder 4.2. genoemde belangenafweging valt daarom uit in het voordeel van De Boer, waarmee een inperking van de uitingsvrijheid van Trouw B.V., door middel van een veroordeling tot plaatsing van een rectificatie, in dit geval gerechtvaardigd is.

4.22. Anders dan De Boer heeft gevorderd zal Trouw B.V. niet worden verplicht de rectificatie in de zaterdagkrant te plaatsen, nu de te rectificeren artikelen op doordeweekse dagen zijn verschenen. (...)

Lees de uitspraak: 
KG ZA 14-222 (pdf)