DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 13159

Ajax-merk geldig, maar geen monopolisering breed vlak op wit vest

Hof Amsterdam 15 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3474 (AFC Ajax tegen ambulante handelaar)
Uitspraak ingezonden door Joël van der Goen, Van der Goen advocaten.
Ajax is houdster verschillende Beneluxmerken, waaronder een rechthoekig rood vlak met aan weerskanten een smaller rechthoekig wit vlak. X richt zich op groothandel- en ambulante verkoop van voetbal en Amsterdamsouvenirs. Sinds 1987 verkoopt hij voor, tijdens en na Ajaxwedstrijden op een kar buiten het stadion vesten. Ajax ziet de vordering tot staken van verkoop van de vesten toegewezen worden door de rechtbank, maar ook worden haar merken nietig verklaard.

Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat de ingeschreven merken rechtsgeldig zijn. Het gaat immers niet om een abstracte kleurcombinatie, maar om rood en wit in een concrete grafische voorstelling, echter de beschermingsomvang is beperkt. Het hof is van oordeel dat Ajax een breed rood vlak op een wit kledingsstuk niet kan monopoliseren [zie leestips hieronder]. Het hof vernietigt het vonnis en wijst de vorderingen van Ajax alsnog af, heft het beslag op en verklaart dat Ajax aansprakelijk is voor de schade geleden door het gelegde beslag.

3.4.3 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Ajax het gebruik van een breed rood vlak op een wit kledingstuk niet kan monopoliseren en dat een derde dan ook in beginsel niet verboden is witte vesten te verkopen met daarop onder meer een brede rode baan, ook indien daardoor een verband wordt gelegd met de (clubkleuren van) Ajax. Hetzelfde geldt voor de drie (Andreas)kruizen en de aanduiding Pride of Mokum die op het kledingstuk zijn aangebracht, te meer nu deze versierselen, zeker door het algemene publiek en in combinatie met de in grote letters op de voorzijde van het vest aangebrachte naam van de stad, in de eerste plaats geassocieerd zullen worden met (het logo/wapenschild van) de stad Amsterdam.
Ajax heeft met betrekking tot de door het uiterlijk van het vest gewekte associatie met Ajax en jaar (officiële) merchandising producten ook gewezen op de in een gekantelde vierhoek geplaatste hoofdletter A (waardoor een verband zou worden gelegd met Aegon, de hoofdsponsor van Ajax) maar ook daarmee vertoont het uiterlijk van het vest niet een zodanig verwarringwekkende gelijkenis met de producten van Ajax dat, in verband met een te duchten misleiding van het publiek, de verkoop van het vest als ongeoorloofd moet worden beschouwd.

3.4.4. In dit verband merkt het hof op dat het enkele voor commerciële doeleinden als de onderhavige aanhaken bij de populariteit van een voetbalclub niet als ontoelaatbaar kan worden beschouwd en dat dit (in beginsel) niet anders is indien die voetbalclub ook zelf zijn populariteit uitbaat door (via licentiehouders) merchandising artikelen op de markt te brengen. Voorts verdient opmerking dat niet gebleken is dat Ajax, die op haar eigen vesten wijst, (eerder) een qua uiterlijk sterk gelijkend vest op de markt brengt of heeft gebracht, zodat in zoverre niet van (slaafse) nabootsing kan worden gesproken. (...)
Dat op het etiket "fansport, fanwear for fans" en op het prijskaartje "official licensed products" wordt vermeld en dat X het vest mede voor, tijdens en na Ajaxwedstrijden op een buiten de Amsterdam Arena geplaatste kar verkoopt waarop hij ook Ajax merchandising producten verkoopt, is onvoldoende om hierover anders te oordelen.
Lees de uitspraak:
ECLI:NL:GHAMS:2013:3474 (link)
ECLI:NL:GHAMS:2013:3474 (pdf)
zaaknr. 200.094.573/01 (afschrift - pdf)
IEF 13147

Geen bescherming voor sloepen

Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2013, zaaknr. 200.112.014 (Loendersloot Watersport tegen Prins Watersport)
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen.
Zie eerder IEF 11277
. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Toets voor gebruiksvoorwerpen. Loendersloot is met Admiral een samenwerkingsverband aangegaan om een zevental typen sloepen te produceren, die vervolgens onder de naam ’Liberty’ en ’Escape’ in Nederland via een dealernetwerk van Loendersloot zijn verkocht. Er zijn hiervoor mallen gemaakt, deze zijn eigendom van Admiral. In of omstreeks augustus 2011 is Admiral zelf sloepen op de Nederlandse markt gaan brengen onder de naam ’Admiral’. Prins is distributeur van deze Admiralsloepen. Het samenwerkingsverband met Loendersloot is verbroken. De vorderingen in kort geding zijn afgewezen, het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter.

Uit de toegelichte producties is gebleken dat alle genoemde elementen, met uitzondering van de trapeziumvormige achterrand van de zitting, in meer of mindere mate in het vormgevingserfgoed kunnen worden aangewezen. Voor zover de exacte uitvoering van die elementen afwijkt van de uitvoering in het vormgevingserfgoed, gaat het naar het voorlopig oordeel van het hof slechts om geringe afwijkingen. Daarbij komt dat het in overwegende mate gaat om functioneel bepaalde elementen, waarbij Loendersloot onvoldoende heeft geconcretiseerd waarin zijn subjectieve en creatieve keuzes zijn gelegen. Indien het een gebruiksvoorwerp en/of een (combinatie van) elementen met een gebruiksfunctie betreft, zijn er  begrenzingen wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk.

4.7 Zoals uiteengezet in bet Stokke-arrest van de Hoge Raad (HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529), dient de vraag of een werk in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming te worden beoordeeld aan de hand van de volgende maatstaf. Vereist is dat het desbetreffende werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt(vgl. HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153, Endstra). Het moet gaan om teen eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van die auteur (HvJEU 16juli 2009, UN BJ3749 (Infopaq I) en HvJEU 1 december 2011, C-145/10, Eva Maria Painer). Deze maatstaf geldt evenzeer indien het een gebruiksvoorwerp en/of een (combinatie van) elementen met een gebruiksfunctie betreft (vgl. BenGH 22 mei 1987, UN AK1803 en HR 15 januari 1988, UN AG5738, Screenoprints). Dit werkbegrip vindt haar begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten (vgl. HvJEU 22 december 2010, UN BPO405 (BSA) en HR 16juni 2006, UN AU8940, KecofalLancôme). Het feit dat bet werk voldoet aan technische en functionele eisen laat onverlet dat de ontwerpmarges of keuzemogelijkheden zodanig kunnen zijn dat voldoende ruimte bestaat voor creatieve keuzes van de maker die een werk in auteursrechtelijke zin kunnen opleveren (vgl. HR 8 september 2006, UN AX3 171, Slotermeervilla’s).

4.9 Uit de ter zitting in hoger beroep nader toegelichte producties is gebleken dat alle onder 4.8 genoemde elementen, met uitzondering van de trapeziumvormige achterrand van de zitting, in meer of mindere mate in het vormgevingserfgoed kunnen worden aangewezen. Voor zover de exacte uitvoering van die elementen afwijkt van de uitvoering in het vormgevingserfgoed, gaat het naar het voorlopig oordeel van het hof slechts om geringe afwijkingen. Daarbij komt dat het in overwegende mate gaat om functioneel bepaalde elementen, waarbij Loendersloot onvoldoende heeft geconcretiseerd waarin zijn subjectieve en creatieve keuzes zijn gelegen terwijl de geconstateerde verschillen met die elementen uit het vormgevingserfgoed voorshands onvoldoende blijk geven van vrije en creatieve ontwerpkeuzen als bedoeld onder 4.7. Dit geldt ook voor de trapeziumvormige achterrand, waarvan ter zitting niet kon worden vastgesteld dat deze in de door Prins voor het vormgevingserfgoed overgelegde producties voorkwam. Ten slotte is ook ten aanzien van de - volgens Loendersloot unieke - combinatie van deze elementen naar het voorlopige oordeel van het hof geen sprake van "een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzen van die auteur". De grieven VII, VIII en IX falen.

4.10 Het voorgaande betekent dat de op auteursrecht gebaseerde vorderingen niet toewijsbaar zijn. De met de grieven VI en X aangevoerde stellingen omtrent het makerschap van Loendersloot behoeven dan ook geen verdere bespreking, evenals het (ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep nader toegelichte) verweer van Prins dat de (huidige, vernieuwde generatie) Admiralsloepen we! (in voldoende mate) afwijken van de Liberty- en Escapesloepen.

4.13 Naar bet voorlopig oordeel van het hof heeft Loendersloot zijn, door Prins gemotiveerd bestreden, stelling dat de Liberty en Escapesloepen onderscheidend vermogen bezitten en een eigen positie op de markt innemen, onvoldoende onderbouwd. Zoals overwogen, gaat het thans uitsluitend om de bescherming (tegen verwarringwekkende nabootsing) van de vormgeving van de sloepen, die door Prins onder een andere naam - Admiral - op de markt zijn gebracht. De vormgeving van de Liberty- en Escapesloepen is, gelet op de verschillende, onder 4.8 genoemde (combinaties van) vormgevingselementen waarop Loendersloot zich ook in dit verband heeft beroepen, voorshands niet (voldoende) onderscheidend van de rest van de markt. Ook voor zover Loendersloot zijn stellingen omtrent het door hem opgezette dealernetwerk, zijn promotieactiviteiten via brochures en de Hiswa en de succesvolle verkoop van de Liberty- en Escapesloepen heeft aangevoerd in verband met de eigen positie van de sloepen in de markt, schieten die stellingen tekort. Daaruit kan voorshands nog niet worden afgeleid dat die verworven marktpositie berust op de specifieke (beweerdelijk slaafs nagebootste) vorm van de sloepen, in het bijzonder op de hiervoor onder 4.8 genoemde combinatie van elementen.

4.14 Bij gebreke van een tot de vormgeving te herleiden onderscheidend vermogen en een eigen positie op de markt van de Liberty- en Escapesloepen faalt bet beroep op bescherming tegen slaafse nabootsing. De grieven IV en V falen, de grieven II, III en VI behoeven geen verdere bespreking.

IEF 13114

Een variatie binnen de Delftsblauw stijl is beschermd

Hof Amsterdam 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3205 (Bert van Loo Produkties B.V. tegen Souvenirindustrie Buis B.V.)
Uitspraak mede ingezonden door Kitty van Boven, I-ee.
Zie eerder IEF 12623.
Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Wel auteursrecht op afbeeldingen op onderzetters. Geen auteursrecht door sterke stilering foto's op sleutelhangers. Op de afbeeldingen op onderzetters in Delftsblauw stijl rust auteursrecht. Een stijl is niet beschermd, maar met een zodanige variatie binnen de Delfsblauw stijl kan aanvaard worden dat de twee afbeeldingen auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Het op de (toeristische) markt brengen van identieke onderzetters is onrechtmatig.

Door de sterke stilering van de foto's van molens, die vereist was voor de productie van de sleutelhangers en door de wijze van afbeelding van slechts drie tulpen uit een heel veld, is de band met het oorspronkelijke werk vrijwel geheel verloren gegaan. Het eindresultaat is niet tot nauwelijks te onderscheiden van de vele andere sleutelhangers met molens en tulpen die op de Nederlandse souvenirmarkt worden gebracht. Daardoor kan niet meer kan worden gezegd dat sprake is van een intellectuele schepping waarin de persoonlijkheid van de fotograaf nog wordt weerspiegeld.

Ten aanzien van de afbeeldingen op de sleutelhangers verwerpt het hof derhalve het standpunt dat het zou gaan om auteursrechtelijk beschermde werken. Aan de sleutelhangers komt evenmin bescherming toe op grond van slaafse nabootsing.

2.8 (...) Een stijl op zich is niet beschermd en het stond de maker van de afbeeldingen enerzijds vrij in die stijl te werken maar anderzijds geeft hem dat nog geen bescherming in auteursrechtelijke zin. De maker van de afbeeldingen heeft echter binnen de beschreven stijl ook eigen keuzes gemaakt door steeds vrijwel de gehele afbeelding in blauw te schilderen, maar de gezichten en de een deel van de vrouwenkleding veelkleurig af te beelden. Verder zijn deze gezichten popperig maar het zijn geen kindergezichten. Het gaat op beide afbeeldingen om, zo lijkt het, een jong verliefd stelletje dat elkaar vanuit de ooghoeken toelonkt, op de ene afbeelding zittend op een bankje en op de andere schaatsend. Op beide afbeeldingen komt een derde adolescent voor –op de ene een jongen, op de andere een meisje- kennelijk om enige spanning aan de afbeeldingen te geven. Dat alles bijeen vormt een zodanige variatie binnen de eerder genoemde stijl dat kan worden aanvaard dat de twee afbeeldingen auteursrechtelijk beschermde werken zijn.

2.11 De conclusie van het voorgaande is dat [Y] door onderzetters in de handel te brengen voorzien van (delen van) afbeeldingen die gelijk zijn aan de afbeeldingen waarop aan [X] auteursrecht toekomt, onrechtmatig jegens deze heeft gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen. Daarnaast dient [Y] de schade die [X] daardoor heeft geleden te vergoeden.
[X] begroot haar schade ter zake op € 8.415,-- aan nettowinst die [Y] aan haar dient af te dragen en € 4.000,-- aan verlies aan debiet, in totaal derhalve € 12.415,-- (ex btw).

2.14 Niet in geschil is dat [X] auteursrecht heeft op de foto’s die ten grondslag hebben gelegen aan de afbeeldingen op de sleutelhangers. Door de sterke stilering van de molens die vereist was in verband met de techniek van reproductie van de sleutelhangers en door de wijze van afbeelding van slechts drie tulpen uit een heel veld, is de band met het oorspronkelijke werk vrijwel geheel verloren gegaan. De keuzes die zijn gemaakt, plaatsing van de molen op de sleutelhanger en de stand van de wieken, zijn voornamelijk ingegeven door de plaats die op de reeds bestaande hanger was open gelaten en de wijze van reproductie. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de drie tulpen op een reeds bestaand model sleutelhanger zijn afgebeeld. Het eindresultaat is niet tot nauwelijks is te onderscheiden van de vele andere sleutelhangers met molens en tulpen die op de Nederlandse souvenirmarkt worden gebracht, waardoor niet meer kan worden gezegd dat sprake is van een intellectuele schepping waarin de persoonlijkheid van de fotograaf nog wordt weerspiegeld. Ten aanzien van de afbeeldingen op de sleutelhangers verwerpt het hof derhalve het standpunt van [X] dat het zou gaan om auteursrechtelijk beschermde werken.
IEF 12976

Geen auteursrecht Charly en Chaplin-stoelen omdat verklaring tot behoud ontbreekt

Rechtbank Amsterdam 3 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5211 (Charly en Chaplin-stoelen)
Auteursrecht. Merkenrecht. Slaafse nabootsing. Zie ook IEF 5590 en IEF 11813.
Rechtspraak.nl
: [naam 1] brengt door [naam 3] ontworpen stoelen onder de namen Charly en Chaplin op de markt. [naam 2] koopt partijen tweedehands Charly en Chaplin stoelen op, herstoffeert en herstelt ze zonodig, en biedt ze vervolgens te koop aan. De vordering van [naam 1] tot een verbod op deze handelwijze wordt door de rechtbank afgewezen.

Op het auteursrecht komt [naam 1] geen beroep meer toe. [naam 1] heeft in 1988 de betreffende stoelen als Beneluxmodel gedeponeerd, zonder de indertijd vereiste verklaring tot behoud van het auteursrecht te deponeren. Door het verloop van de termijn voor de modelbescherming is daardoor onder het toen geldende recht het auteursrecht in beginsel vervallen. Bij een rechtsreeks beroep op de BC komt aan de maker van een werk van toegepaste kunst, indien naar nationaal recht het auteursrecht is vervallen, slechts de in de BC verleende minimumbescherming van 25 jaar toe. Die termijn is inmiddels verstreken.

Ook op grond van het merkenrecht kan [naam 1] geen verbod krijgen, nu het gaat om door de merkhouder zelf in het verkeer gebrachte exemplaren. Weliswaar zijn die exemplaren bewerkt, maar [naam 2] heeft er alles aan gedaan om duidelijk te maken dat de betreffende exemplaren niet onder toezicht van [naam 1] zijn gereviseerd. In die omstandigheden kan [naam 1] zich tegen de verdere verhandeling niet verzetten. Wel wordt merkinbreuk aangenomen ten aanzien van een door [naam 2] verkocht niet authentiek exemplaar.

4.2. Auteursrecht
4.2.7. (...) De B.C. geeft voor werken van toegepaste kunst die hun oorsprong in en andere verdragsstaat hebben een minimumbescherming van 25 jaar. De B.C. verlangt niet dat aan buitenlandse werken een langere beschermingstermijn wordt verleend dan de in de conventie opgenomen minimumtermijn, indien aan binnenlandse werken geen grotere bescherming wordt verleend.
4.2.8. Uit het voorgaande volgt dat de beschermingstermijn onder het auteursrecht van de Charly maximaal 25 jaren was, zodat deze termijn 25 jaar na 1983, derhalve in 2008, is verstreken. Voor zover de vorderingen van [naam 1] hun grondslag vinden in het auteursrecht zullen ze dus moeten worden verworpen.

4.3. Merkenrecht I
4.3.3. Dat de toestand van de waren gewijzigd is, kan niet worden betwist. De Charlys die [naam 2] in het verkeer brengt zijn van een geheel nieuwe bekleding voorzien en veelal ook van een nieuwe schuimvulling en onder omstandigheden zijn er ook ander herstelwerkzaamheden aan verricht. Uitgangspunt is blijkens de jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof (6 november 1992, NJ 1993, 454) dat het wederverkopen van gereviseerde waren die zijn voorzien van het oorspronkelijke merk en het in de handel brengen van waren onder dat merk, handelingen vormen waartegen de merkhouder zich kan verzetten. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk, een belangrijke eis daarbij is dat degene die de gereviseerde waren verhandelt bij die verhandeling alles doet wat redelijkerwijs mogelijk is om duidelijk te maken dat het gaat om niet onder controle van de merkhouder gereviseerde waren. Opmerking verdient dat [naam 2] de Charlys weliswaar als van [naam 1] afkomstige waren aan het publiek aanbiedt, maar dat de Charlys na revisie niet zijn voorzien van het merk [naam 1]. Bovendien blijkt uit de overgelegde advertenties zonneklaar dat [naam 2] er geen misverstand over laat bestaan dat er sprake is van door haar geherstoffeerde exemplaren. Ter comparitie heeft [naam 2] ook gesteld, en is door [naam 1] niet betwist, dat de geherstoffeerde Charlys als ze door [naam 2] in het verkeer worden gebracht steeds zijn voorzien van een label waarop duidelijk is vermeld dat het om door [naam 2] geherstoffeerde exemplaren gaat. [naam 1] heeft nog wel aangevoerd dat zo’n label na de verkoop van het meubel kan losraken, waardoor “post sale” verwarring zou kunnen ontstaan, maar naar het oordeel van de rechtbank kan dat niet afdoen aan de omstandigheid dat [naam 2] daarmee heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk is om duidelijk te maken dat het gaat om niet onder controle van de merkhouder gereviseerde waren.
4.3.4. De conclusie moet dan zijn dat de op het merkrecht gegronde vorderingen van [naam 1] moeten worden afgewezen, voor zover deze betrekking hebben op door [naam 2] geherstoffeerde oorspronkelijk door [naam 1] in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer gebrachte exemplaren.

4.4. Merkenrecht II
4.4.3. Voor zover de vordering van [naam 1] ziet op een verbod aan [naam 2] tot het in het verkeer brengen onder het teken [naam 1] van niet door [naam 1] in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer gebrachte meubelen van het type Charly of Chaplin zal deze worden toegewezen. Nu tegen de hoofdelijke veroordeling geen verweer is gevoerd, komt de vordering ook op dit punt voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom beperken en maximeren als in het dictum vermeld.
4.4.4. Niet gesteld of overigens aannemelijk is geworden dat [naam 2] meer niet-originele exemplaren in het verkeer heeft gebracht of thans in voorraad heeft dan de aan [naam 1] geleverde Chaplin en de aangetroffen poef. De rechtbank zal om die reden de vordering tot afgifte beperken tot de poef en de overige nevenvorderingen afwijzen.

4.5. Slaafse nabootsing
4.5.1. Tot slot heeft [naam 1] haar vorderingen nog doen steunen op onrechtmatige daad. Daartoe heeft [naam 1] gesteld dat de geherstoffeerde exemplaren moeten worden aangemerkt als slaafse nabootsingen van de door [naam 1] op de markt gebrachte meubelen.
4.5.2. De vorderingen van [naam 1], voor zover gegrond op slaafse nabootsing kunnen niet slagen. De door [naam 2] in het verkeer gebrachte Charly en Chaplin zijn immers geen nabootsingen van door [naam 1] op de markt gebrachte meubelen, maar gereviseerde originelen, zoals hiervoor onder 4.3 beschreven.

5 De beslissing

De rechtbank
5.1. veroordeelt [naam 2] hoofdelijk binnen 24 uur na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het onder nummer 0491696 ingeschreven Benelux woordmerk [naam 1] van [naam 1] Holding B.V. te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder te staken en gestaakt te houden het onder het merk [naam 1] verkopen of ter verkoop aanbieden of anderszins in het verkeer brengen van stoelen van het type Charly of Chaplin, zoals in dit vonnis in r.o. 2.2 afgebeeld, die niet door of met toestemming van de merkhouder [naam 1] Holding B.V. in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gebracht, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding of naar keuze van [naam 1] Holding B.V. voor ieder dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 25.000,00;
5.2. veroordeelt [naam 2] hoofdelijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [naam 1] af te geven de niet door of met toestemming van [naam 1] Holding B.V. in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer gebrachte, poef, bedoeld in r.o.4.4.1. van dit vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [naam 2] nalatig is aan dit deel van het vonnis te voldoen, tot een maximum van € 5.000,00;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde;
5.5. compenseert de proceskosten, aldus dat ieder partij de eigen kosten draagt.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:5211 (pdf)

IEF 12770

Nabootsing van bepaalde stijlkenmerken van rijstverpakking

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 mei 2013, LJN CA3188 (Tilda Ltd. tegen vennootschap 1)
Basmati RijstAuteursrecht rijstverpakking. Slaafse nabootsing. Stijlkenmerk. Geen inbreuk. Tilda is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk en verkoopt wereldwijd rijstproducten. Haar producten worden met name afgenomen door een van oorsprong Aziatisch publiek. Onder dit publiek is Tilda het bekendste rijstmerk. Eén van de producten van Tilda is de zogenaamde ‘Pure Original Basmati rijst’. In 2008 heeft Tilda voor deze rijst een nieuwe verpakking ontwikkeld.

Aan Tilda kan worden toegegeven dat heel wel mogelijk is dat de maker van de Kisaan verpakking is geïnspireerd door de Tilda verpakking. Dat is echter onvoldoende om inbreuk op het auteursrecht van Tilda aan te nemen, aangezien, zoals gezegd, daarvoor is vereist dat de totaalindrukken van beide verpakkingen overeenstemmen. De vorm, de blauwe tint en de afbeeldingen zijn anders. Tilda's hersluitbare rits, wat direct in het oog springt, ontbreekt bij Kisaan. Zoals hiervoor reeds overwogen wijkt de verpakking van de Kisaan rijst op tal van punten af van die van Tilda en is er hooguit sprake van nabootsing van bepaalde stijlkenmerken die geen exclusief recht geven.

4.6.  Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op de auteursrechten van Tilda is bepalend of de totaalindruk van beide verpakkingen overeenstemt, waarbij de auteursrechtelijk beschermde elementen van de verpakking van Tilda bepalend zijn en in ogenschouw dient te worden genomen dat het hanteren van een bepaalde stijl niet auteursrechtelijk beschermd is en het voortborduren daarop dientengevolge ook niet als auteursrechtinbreuk kan worden bestempeld.

4.7.  Tilda heeft zich beroepen op de overeenstemmende trekken in de afbeeldingen op beide verpakkingen, te weten de blauwe achtergrondkleur, het zilverkleurig omrande frame, de tekst in het frame met witte letters en daaromheen de zilverkleurige illustraties die het zaaien, oogsten en nuttigen van rijst uitbeelden, alsmede de afbeelding van een Aziatisch ogend (groen) landschap, waarboven blauwe lucht. Aan Tilda kan worden toegegeven dat heel wel mogelijk is dat de maker van de Kisaan verpakking is geïnspireerd door de Tilda verpakking. Dat is echter onvoldoende om inbreuk op het auteursrecht van Tilda aan te nemen, aangezien, zoals gezegd, daarvoor is vereist dat de totaalindrukken van beide verpakkingen overeenstemmen. Evenals (de Indiase leverancier van) [vennootschap 1] acht de voorzieningenrechter dat hier niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen. Allereerst is de vorm van de verpakking verschillend, aangezien de Kisaanverpakking rijstzak smaller is en gaten in de bovenkant bevat en de verpakking van Tilda in tegenstelling tot de Kisaan verpakking is voorzien van een hersluitbare ‘rits’, wat direct in het oog springt. Voorts zijn de verpakkingen voorzien van een andere tint blauw als achtergrondkleur en een andere tint zilver, een ander lettertype, een andere merknaam, andere vormen van het frame en, voor wat betreft het landschap in het frame, van geheel andere afbeeldingen. Verder is op de Kisaanverpakking een bord met klaargemaakte rijst afgebeeld onderaan het pak, wat bij de Tilda verpakking niet het geval is en ontbreken op de Kisaan verpakking de pauw en het rode hart. Ook de onderdelen van de zilverkleurige tekeningen die op beide verpakkingen te zien zijn, waarnaar Tilda met name heeft verwezen (de ossenkar, de bergjes, de hand bij de rijstkom en de hand die de strohalmen vasthoudt), zien er verschillend uit. Ook als met name wordt gelet op de overeenstemmende trekken in beide verpakkingen, zijn de verschillen naar het oordeel van de voorzieningenrechter – anders dan Tilda heeft betoogd – niet ondergeschikt, maar vertonen beide verpakkingen een wezenlijk verschillende totaalindruk. Daar komt bij dat het afbeelden van zaaien, oogsten en nuttigen van rijst in de context van een Aziatisch ogend landschap niet ongebruikelijk is op rijstverpakkingen en een blauwe grondkleur evenmin, zoals [vennootschap 1] met ondersteuning van een aantal voorbeelden, terecht heeft aangevoerd.
De conclusie luidt dan ook dat voorshands moet worden aangenomen dat een inbreuk op de auteursrechten van Tilda niet aan de orde is.

4.8.  Behalve op haar auteursrechten heeft Tilda zich beroepen op de stelling dat [vennootschap 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de rijstverpakking klakkeloos na te bootsen, waardoor bij het publiek nodeloze verwarring kan ontstaan.
Zoals hiervoor reeds overwogen wijkt de verpakking van de Kisaan rijst op tal van punten af van die van Tilda. Hooguit is sprake van nabootsing van bepaalde stijlkenmerken, met name waar het de tekeningen naast en onder het frame betreft. Zoals hiervoor reeds overwogen geeft de Auteurswet echter geen exclusief recht aan degene die volgens een bepaalde, hem kenmerkende, stijl werkt. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen. Tegen deze achtergrond dient te worden geoordeeld dat het recht geen ruimte laat voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van artikel 6:162 BW (Burgerlijk Wetboek) tegen zogenoemde ‘slaafse nabootsing’ van een stijl of stijlkenmerken. Dit sluit niet uit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onder bijkomende omstandigheden onrechtmatig kan zijn, maar daartoe is niet toereikend dat de nabootsing nodeloos is en bij het publiek verwarring kan zaaien (wat daarvan in dit geval ook zij). Dat dergelijke bijkomende omstandigheden hier aan de orde zouden zijn is gesteld, noch gebleken.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Auteursrecht Op Productverpakkingen)

IEF 12724

Geen slaafse nabootsing tulpvormige sfeerlichthouders vanwege verschil in uiterlijk, uitstraling en materiaalkeuze

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 mei 2013, LJN CA1664 (&Klevering WS B.V. tegen HEMA B.V.)
Uitspraak ingezonden door Michiel Odink, Baker & McKenzie.

Slaafse nabootsing. Hema bootst sfeerlichthouders van eiseres &Klevering niet slaafs na. Hema houdt door het gebruikte materiaal en model voldoende afstand. De vordering wordt afgewezen.

De sfeerlichthouders van &Klevering zijn gemaakt van mat, ongeglazuurd biscuitporselein, zo dun dat het licht doorlaat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand. De sfeerlichthouders ogen daardoor teer. De bakjes van Hema daarentegen zijn gemaakt van glanzend metaal, waardoor zij geen licht doorlaten. Dat metaal geen licht doorlaat, wordt bij een gemiddelde consument bekend verondersteld. De bakjes van Hema ogen onbreekbaar. Hierdoor, in combinatie met het feit dat zij iets lager en wijder zijn dan de sfeerlichthouders van &Klevering, zijn de bakjes van Hema ook geschikt om bijvoorbeeld borrelnootjes in te serveren, iets waarvoor de sfeerlichthouders van &Klevering niet gemaakt lijken te zijn.

Het materiaal van de sfeerlichthouders is daarvoor immers te kwetsbaar, ongeglazuurd porselein is niet geschikt voor ‘food’ producten en het model is daarvoor te nauw.

2.3.  Recent heeft [X] geconstateerd dat Hema in haar filialen en op haar website tulpvormige bakjes verkoopt die van dun metaal zijn vervaardigd, spierwit van buiten en met een contrasterende kleur aan de binnenzijde. Het metaal is niet lichtdoorlatend. Deze bakjes worden eveneens verkocht in twee maten, in de kleuren geel, roze, blauw, groen en grijs, en kosten ongeveer de helft van de sfeerlichthouders van [X].

2.2.  Sinds begin 2011 brengt [X] tulpvormige sfeerlichthouders op de markt, die gemaakt zijn van dun ongeglazuurd porselein, spierwit van buiten en met een contrasterende kleur aan de binnenzijde. Het porselein is zo dun dat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand, het licht daarvan door het porselein heen schijnt. De sfeerlichthouders worden in twee maten en in 26 kleuren gevoerd, waaronder de kleuren geel, roze, blauw, groen en grijs.

4.2.  [X] heeft er om haar moverende redenen voor gekozen om haar vordering niet (tevens) te gronden op auteursrechtinbreuk, maar alleen op slaafse nabootsing. Voor slaafse nabootsing geldt als uitgangspunt dat profijt trekken van de aantrekkelijkheid van het product van een ander op zichzelf niet in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, ook dan niet als dit profijt trekken de ander concurrentie aandoet en hem daardoor nadeel toebrengt. Van slaafse nabootsing is zelfs geen sprake wanneer bij het publiek verwarring kan ontstaan tussen beide producten. Het nabootsen is alleen dan ongeoorloofd, wanneer de navolger zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van zijn product afbreuk te doen op bepaalde punten net zo goed een andere weg had kunnen inslaan en hij door dit na te laten onnodig verwarring sticht. Van slaafse nabootsing is bijvoorbeeld sprake als het publiek het later in de markt geplaatste product voor het origineel kan houden, of wanneer de producten wel verschillen, maar toch zodanige overeenstemmende kenmerken vertonen dat het publiek kan menen dat beide producten door dezelfde producent zijn vervaardigd. Bij het voorgaande dient in het oog te worden gehouden dat stijlen, of kenmerken daarvan, in beginsel niet onder de bescherming van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek vallen. De vordering is dan ook alleen toewijsbaar indien Hema de sfeerlichthouders van [X] min of meer heeft gekopieerd.

4.3.  De voorzieningenrechter ziet aanleiding om eerst het subsidiaire verweer van Hema, dat er geen sprake is van onnodig verwarringsgevaar, te bespreken. Daartoe zullen beide producten met elkaar worden vergeleken. De sfeerlichthouders van [X] zijn gemaakt van mat, ongeglazuurd biscuitporselein, zo dun dat het licht doorlaat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand. De sfeerlichthouders ogen daardoor teer. De bakjes van Hema daarentegen zijn gemaakt van glanzend metaal, waardoor zij geen licht doorlaten. Dat metaal geen licht doorlaat, wordt bij een gemiddelde consument bekend verondersteld. De bakjes van Hema ogen onbreekbaar. Hierdoor, in combinatie met het feit dat zij iets lager en wijder zijn dan de sfeerlichthouders van [X], zijn de bakjes van Hema ook geschikt om bijvoorbeeld borrelnootjes in te serveren, iets waarvoor de sfeerlichthouders van [X] niet gemaakt lijken te zijn. Het materiaal van de sfeerlichthouders is daarvoor immers te kwetsbaar, ongeglazuurd porselein is niet geschikt voor ‘food’ producten en het model is daarvoor te nauw. Deze verschillen zijn ook waarneembaar wanneer de producten los van elkaar worden bekeken. Dat beide producten in twee maten worden gemaakt en in meerdere kleuren verkrijgbaar zijn, is – afgezet tegen het verschil in uiterlijk en uitstraling tussen beide producten – onvoldoende om bij de gemiddelde consument de indruk te wekken dat hij met een bakje van Hema een sfeerlichthouder van [X] in handen heeft, of dat beide producten dezelfde herkomst hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Hema het nodige gedaan om het gevaar dat beide producten onnodig met elkaar worden verward, te voorkomen. Vooralsnog is dan ook onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van slaafse nabootsing. Het primaire verweer van Hema, dat de sfeerlichthouders van [X] geen eigen plaats in de markt hebben, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking meer. De slotsom is dat de vordering zal worden afgewezen.

Lees de uitspraak  LJN CA1664 (pdf)

IEF 12704

Hanger slaafs nagebootst, ondanks duidelijk verschillende achterzijden

Hof Amsterdam 28 mei 2013, zaaknr. 200.110.656/01 (All Round Company Support tegen Dutch Designz B.V.)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Charlotte de Boer, Deterink N.V..
In navolging van IEF 9354 (Vzr), IEF 11436 (Rb) en IEF 11041 (Hof). Allround brengt de sieradenlijn "Mi Moneda" op de markt met verwisselbare onderdelen, DD doet dit onder de naam "Quoins". De grieven richten zich respectievelijk tegen het oordeel dat Quoins-hangers, -munten en de combinatie ervan niet als slaafse nabootsingen zijn aan te merken.

Het hof is van oordeel dat de Quoins-hangers (sec) wel en de Quoins-munten niet onrechtmatige slaafse nabootsingen zijn van de Mi Moneda-hanger (sec). DD zal geen combinaties op de markt kunnen brengen die een slaafse nabootsing vormen, er is geen belang bij toewijzing van deze vordering. Het hof vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis en beveelt staking van onrechtmatig handelen door het aanbieden van de hangers (houder zonder munt of schijf), het doen van opgave en beveelt een recall. Van een standaardisatiewens is geen sprake.

Hangers:

8. DD betwist a) dat de Mi Moneda hanger een eigen plaats op de markt in naam toen de Quoins hanger op de markt kwam in september 2010, b) dat sprake is van verwarringsgevaar en c) dat zij een andere weg had kunnen inslaan zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid.

Dat diverse elementen op zichzelf al bekend waren of niet voor bescherming in aanmerking kwamen, doet er niet aan af dat de Mi Moneda-hanger een eigen gezicht had, dat juist gelegen is in de combinatie van deze elementen. Ondanks duidelijke verschillen aan de achterzijde en de versiering is verwarring te duchten, de totaalindruk die bij het relevante publiek, vrouwen van 16 tot 40 jaar, wordt bepaald door de hanger die in het algemeen met de voorzijde naar voren wordt gedragen en aangeboden. Dat in winkels de collecties naast elkaar te koop zijn is onvoldoende reden om anders te oordelen.

In de branche van eenvoudig verwisselbare sieraden is een mate van standaardisatie niet ongewoon, echter er kan niet worden afgeleid dat bij het publiek de wens bestaat dat de hangers dezelfde vormgeving hebben.

Munten en combinatie: Het hof is van oordeel dat de vordering niet concreet is door niet de munten aan te duiden. Ronde munten met een bepaalde diameter, die bovendien dezelfde maat hebben als voormalige Nederlandse betaalmiddelen, verdienen zonder meer geen bescherming.

Er waren al eerder munten vóór 2010 op de markt, bovendien acht het hof de uit stukjes parelmoer bestaande munten banaal en triviaal. Er is geen sprake van slaafse nabootsing van de munten. DD zal geen combinaties op de markt kunnen brengen die een slaafse nabootsing vormen, er is geen belang bij toewijzing van deze vordering.

17. Tussen partijen staat vast dat de maten van de munten gelijk zijn aan de zilveren rijksdaalder sinds 1969 en het zilveren tientje.

Bij pleidooi in hoger beroep heeft DD onbetwist gesteld
- dat zij meer dan 1000 verschillende munten, waaronder zogenaamde kuipjes en cabuchons (bolvormige munten) op de markt brengt,
- dat All Round een aantal munten aanbiedt die overeenstemmen met de door DD eerder op de markt gebracht munten
- dat zij sedert het in kort geding gewezen vonnis van 20 januari 2011 de zeven voormelde munten niet meer aanbiedt.

18. Het bovenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat de vordering met betrekking tot de niet concreet aangeduide munten al moet worden afgewezen omdat deze geen betrekking hebben op concreet aangeduide producten. Ronde munten met een bepaalde diameter, die bovendien dezelfde maat hebben als voormalige Nederlandse betaalmiddelen, verdienen zonder meer geen bescherming.

IEF 12683

Noot: Het leerstuk van de slaafse nabootsing; aanvullende werking, zelfstandige norm

Noot van Sil Kingma, Het leerstuk van de slaafse nabootsing; aanvullende werking, zelfstandige norm, IE-Forum.nl IEF 12683
Een redactionele bijdrage van Sil Kingma, SOLV Samen.
Noot bij:  HR 29 maart, LJN BY8661, IEF 12509 (Broeren tegen Duijsens)
IE-rechten - Voor een succesvol beroep op merk- en modelrechtelijke bescherming, is voorafgaande registratie van het ontwerp vereist. Omdat registratie kosten met zich meebrengt  en ontwerpen in de meubel- en kledingbranche een steeds kortere houdbaarheidsdatum hebben, wordt registratie veelal achterwege gelaten.

Gelukkig is registratie voor verkrijging van een auteursrecht geen voorwaarde. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, moet een ontwerp evenwel oorspronkelijk zijn. Verder moet het  op basis van creatieve keuzes van de maker tot stand komen. Overigens vallen (onder andere) door stijl bepaalde kenmerken erbuiten. Dergelijke  kenmerken mag een concurrent, wat het auteursrecht betreft, in beginsel dus ongestraft in zijn ontwerpen overnemen.

In beginsel, want de stijl van een bepaald ontwerp kan wel degelijk bijdragen aan de oorspronkelijkheid ervan. Het feit dat twee ontwerpen die ook overigens in zekere mate overeenstemmen een aantal stijlelementen gemeen hebben, kan daarom van belang zijn voor de vraag of er sprake is van inbreuk. 

(dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage hier, of klik op de citeerwijze)

 

Stijlelementen
Tot voor kort was het onduidelijk of stijlelementen van door het auteursrecht beschermde ontwerpen voor prestatiebescherming in aanmerking kunnen komen. Aan deze onduidelijkheid lijkt een einde te zijn gekomen. Onlangs lag bij de Hoge Raad namelijk de vraag voor of de onmogelijkheid in het auteursrecht om in een schilderij opgenomen stijlelementen te beschermen, bescherming ervan op basis van het leerstuk van de prestatiebescherming in de weg staat.

Hoewel de Hoge Raad niet geheel uitsluit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onrechtmatig kan zijn, luidt zijn antwoord op deze vraag bevestigend. Volgens de Hoge Raad laat het recht geen ruimte voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van artikel  6:162 BW tegen zogenaamde slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken. Een ander oordeel zou meebrengen dat langs die weg alsnog het resultaat zou worden bereikt dat het auteursrecht heeft willen uitsluiten, aldus de Hoge Raad.

Deze conclusie lijkt mij enigszins kort door de bocht. Hoewel wordt aangenomen dat het leerstuk van de prestatiebescherming het IE-systeem aanvult, geldt het wel degelijk als een aparte zelfstandige norm. Kort gezegd moet worden nagegaan of er een onderscheidend ontwerp met een eigen plaats in de markt is nagebootst waardoor verwarring bij het publiek wordt gesticht of valt te duchten en de nabootser niet alles heeft gedaan om deze verwarring te voorkomen.

Wat mij betreft had de Hoge Raad hier dan ook beter het oordeel van het Hof, dat de norm van de slaafse nabootsing heeft toegepast en in een aantal gevallen oordeelde dat er sprake was van slaafse nabootsing, kunnen volgen.

Sil Kingma

IEF 12674

Algemene indruk: met alle zichtbare zijden rekening houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 mei 2013 (bij vervroeging), KG ZA 13-291 (Hovicon International B.V. tegen Apparatenfabriek Bereila B.V.)
Uitspraak ingezonden door Alexandra van Beelen, Trip advocaten.

Modelrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Zowel Hovicon als Bereila houden zich bezig met het ontwerpen, produceren en verhandelen van 'saussystemen'. Hovicon is houder van een Gemeenschapsmodel voor een sausdispenser, 'Hovicon Continental'. Op 27 november 2012 heeft Bereila een eerste prototype van een voor Remia ontwikkelde dispenser aan Remia getoond. Hovicon vordert thans een verbod op productie en verhandeling van deze Bereila-dispenser. Zij voert aan dat de Bereila dispensers inbreuk maken op haar modelrecht en haar auteursrecht met betrekking tot de Hovicon Continental.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de Bereila-dispenser voldoende af van het model van Hovicon. Er is sprake van een andere algemene indruk. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van de kenmerkende behuizing geen relevant verschil is, aangezien deze niet zichtbaar is in het vooraanzicht, wordt afgewezen. Bij de bepaling van de algemene indruk moet rekening worden gehouden met alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. De vorderingen van Hovicon worden afgewezen.

4.2. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Hovicon moeten worden afgewezen omdat de Bereila-dispenser naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk wekt bij de geïnformeerde gebruiker dan het model. Niet in geschil is dat de geïnformeerde gebruiker in dit geval een inkoper bij sausfabrikant is of een medewerker van een horecabedrijf.

4.3. De dispenser van Bereila wekt naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk bij die geïnformeerde gebruiker omdat bij de dispenser van Bereila, in tegenstelling tot het model, de dikke cilinder met de ruimte voor de sausbokaal en de dunne cilinder met het spuitelement niet zijn opgenomen in één behuizing. Juist de behuizing die beide cilinders omvat is naar voorlopig oordeel karakteristiek voor het model. Het opnemen van de twee cilinders inn één vloeiend vormgegeven behuizing is namelijk in belangrijke mate bepalend voor de 'strakke vormgeving' die, ook volgens Hovicon, kenmerkend is voor het model.

4.4. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van dergelijke behuizing geen relevant verschil is omdat die niet zichtbaar is in het vooraanzicht van de dispenser, moet naar voorlopig oordeel worden verworpen. Bij de bepaling van de algemene indrukken die het model en de dispenser wekken bij de geïnformeerde gebruiker, moet naar voorlopig oordeel worden gelet op alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. Daaronder valt niet alleen het vooraanzicht, maar ook het bovenaanzicht en zijaanzicht. Ook de vanuit de laatstgenoemde perspectieven waarneembare kenmerken, waaronder het al dan niet gebruiken van één behuizing, dienen dus te worden meegenomen bij vaststelling van de beschermingsomvang.

IEF 12553

Betrekken van niet-auteursrechtelijk beschermde trekken bij bepaling van de totaalindruk

HR 12 april 2013, nr. 11/00447, LJN BY1532 (Stokke tegen Fikszo en H3 Products)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals.

Zie eerder Conclusie A-G in IEF 11837. Auteursrecht. Vormgeving. Nabootsing (art. 13 Aw). Zowel het middel in het principale beroep als het middel in het incidentele beroep richten klachten tegen hetgeen het hof in zijn tussenarrest heeft geoordeeld met betrekking tot de beschermingsomvang van de Tripp Trapp en de toetsing aan het totaalindrukkencriterium. Het principale beroep wordt verworpen en Stokke c.s. wordt veroordeeld in de kosten. Het incidentele beroep wordt eveneens verworpen en Fikszo c.s. worden in de kosten veroordeeld.

Bij de bepaling van de totaalindruk die een gebruiksvoorwerp maakt, kunnen de niet auteursrechtelijk beschermde trekken niet worden weggedacht. Zij behoren evenwel, afgezien van het zojuist bedoelde geval van een oorspronkelijke combinatie, bij de overeenstemmingsvraag geen rol te spelen. Dat overname van "onbeschermbare elementen" meegenomen dient worden bij antwoord van de inbreukvraag, volgt niet uit InfoPaq I. Het is een onjuiste rechtsopvatting die voortbouwt op de onjuiste gedachte dat bij de beoordeling van de inbreukvraag ook gelet moet worden op de overname van onbeschermde elementen.

In citaten: 5.1.1. (...) Betoogd wordt dat in de beoordeling van de totaalindrukken rekening dient te worden gehouden met alle elementen, en dus niet alleen met de auteursrechtelijk beschermde trekken. Het onderdeel faalt omdat het bestreden oordeel juist is. Zoals volgt uit het hiervoor in 4.1 onder (e) overwogene, zijn bij de vergelijking van de totaalindrukken de auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk - in voorkomend geval: met inbegrip van onbeschermde elementen, voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de "werktoets" beantwoordt - bepalend. Daaraan doet niet af dat bij de bepaling van de totaalindruk die een gebruiksvoorwerp maakt, de niet auteursrechtelijk beschermde trekken niet kunnen worden weggedacht. Zij behoren evenwel, afgezien van het zojuist bedoelde geval van een oorspronkelijke combinatie, bij de overeenstemmingsvraag geen rol te spelen.

5.2.1. (...) Dat overname van "onbeschermbare elementen", zoals het onderdeel betoogt, meegenomen moet worden bij de beantwoording van de inbreukvraag, volgt voorts niet uit het door het onderdeel genoemde Infopaq(I)-arrest van het HvJEU (...)

5.1.3 Onderdeel 1.2(c) betoogt dat bij de beoordeling van een auteursrechtelijke inbreukvraag juist de nadruk dient te liggen op de punten van overeenstemming en niet op de punten van verschil. Geklaagd wordt dat door zich bij de beoordeling te beperken tot twee geïdentificeerde vormgevingselementen, het hof alle anderszins overeenstemmende elementen uit het oog verliest. Ook dit onderdeel faalt nu het uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting en voortbouwt op de onjuiste gedachte dat bij de beoordeling van de inbreukvraag ook gelet moet worden op de overname van onbeschermde elementen.

5.2.1. (...) Het onderdeel klaagt dat het hof heeft nagelaten te onderzoeken of de Yasmine en de Thomas, kort gezegd, aan de "werktoets" voldoen. Het onderdeel faalt, omdat het miskent dat het mogelijk is dat een bewerking van een werk daarvan noch een verveelvoudiging vormt, noch een bewerking die een nieuw, oorspronkelijk werk is.

5.2.2 Onderdeel 11.2(a) verwijt het hof zijn beoordeling te hebben beperkt tot de twee door hem geïdentificeerde auteursrechtelijk beschermde trekken en aldus te zijn voorbijgegaan aan verschillende essentiële stellingen van Stokke c.s. met betrekking tot de oorspronkelijkheid van de vormgeving van afzonderlijke elementen van de Tripp Trapp, waaronder de keuze voor stijlen, voor staanders aan de onderzijde, voor een diagonaal in de stijlen, voor een aanknoping aan de voorzijde van diagonaal en staanders, voor metalen tegenelementen en voor een open, transparant uiterlijk. (...) Het hof heeft dus bij de beoordeling van de totaalindrukken op meer ' elementen van de vormgeving gelet dan enkel de schuine staanders (waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt) en de L-vorm. Het hof was daarbij, om zijn oordeel juist en begrijpelijk te doen zijn, niet gehouden uitdrukkelijk in te gaan op alle door Stokke c.s. genoemde vormgevingselementen.

5.3 Onderdeel III. 1 klaagt over rov. 16 van het tussenarrest met het betoog, samengevat, dat het hof bij de toepassing van het totaalindrukken-criterium heeft miskend dat blijkens het hiervoor in 5.1.2 vermelde Infopaq(I)-arrest van het HvJEU ook voor gebruiksvoorwerpen geldt dat sprake is van een auteursrechtelijk relevante - bedoeld is kennelijk: inbreukmakende - bewerking als in de gewraakte bewerking iets terug te vinden is van datgene wat het werk tot een auteursrechtelijk beschermd werk maakt. Het onderdeel faalt omdat, zoals reeds hiervoor in 5.1.2 is vermeld, in de bedoelde overwegingen van het Infopaq(I)-arrest niet anders is beslist dan dat voor de auteursrechtelijke bescherming van delen van een werk de eis geldt dat zij als dusdanig de oorspronkelijkheid van het volledige werk in zich dragen, hetgeen meebrengt dat de eis geldt dat zij bepaalde van de bestanddelen bevatten die de uitdrukking vormen van de eigen intellectuele schepping van de auteur van dit werk. De totaalindrukken-toets is daarmee niet onverenigbaar.

6.3.5. Het klaagt dat het hof had dienen te beoordelen of de Bambino kan worden aangemerkt als een zelfstandig werk, hetgeen een minder verstrekkende eis is dan het criterium dat sprake dient te zijn van een nieuw, oorspronkelijk werk.
Het onderdeel faalt, enerzijds op de hiervoor in 5.2.1, voorlaatste zin, vermelde grond, anderzijds in verband met de omstandigheid dat, zoals het hof in rov. 4 van het tussenarrest met juistheid heeft overwogen, met "zelfstandig werk" in rov. 3.5 van het evenvermelde arrest Una Voce Particolare niet iets anders is bedoeld dan "nieuw, oorspronkelijk werk" in de zin van art. 13 Aw.

Lees het arrest nr. 11/00447, LJN BY1532.

Op andere blogs:
KvdL (Beschermingsomvang meegroeistoel te klein voor auteursrechtinbreuk)