DOSSIERS
Alle dossiers

Bevoegdheid  

IEF 5899

Eerst even voor jezelf lezen

lcot.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 20 maart  2008, Vitra Collection AG c.s. tegen Classic Design International SRL(met dank aan Benjamin van Kessel, Baker & McKenzie).

Hoger beroep in stoelenzaak, auteursrecht, merkenrecht, BTMW modellenrecht.

“9. (…) Het Lexington-arrest is gewezen onder vigeur van de Merkenwet 1 893 en lang voordat het internet bestond. Reeds daarom is het criterium uit het Lexington-arrest niet zonder meer toepasselijk voor de beoordeling of het aanbieden van artikelen op internet als onrechtmatig in een bepaald land moet worden aangemerkt. Het hof acht bij zijn beoordeling mede van belang HW 18 februari 2005, NJ 2005, 404; daarin speelde de vraag of een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde kansspelaanbieder door het (zonder vergunning) aanbieden van deelname aan kansspelen via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website handelde in strijd met artikel 1 sub a van de Wet op de Kansspelen (…) 

Gelet op een en ander is het hof van oordeel dat Classic Design c.s. eerst dan onrechtmatig handelen in de Benelux dan wel in Nederland indien zij via internet door middel van blijkens hun inrichting mede op de Benelux dan wel Nederland gerichte websites inbreukmakende stoelen aanbieden. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden, zoals het top-level domain van de internetadressen (een organisatorisch of een geografisch domein), de taal waarin de websites zijn gesteld dan wel de taalkeuzemogelijkheden die de websites bieden en (andere) verwijzingen op de websites naar (een) bepaald(e) land(en). Aan de hand van voormeld criterium zal hel hof beoordelen of Classic Design c.s. in de Benelux dan wel in Nederland onrechtmatig handelen.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 maart 2008, KG ZA 08-95, Auto Motoren Centrum Van Veldhuisen B.V. tegen Carbonell.

Executiegeschil (zie IEF 5791), handelsnaamrecht,  procesrecht. “4.6. Het recht op het gebruik van een handelsnaam is een vermogensrecht. Zonder meer is niet in te zien waarom voor de overdracht van dit recht niet zou moeten gelden dat dit geleverd dient te worden door een daartoe bestemde akte. Van Veldhuijsen heeft terecht opgemerkt dat het recht op een handelsnaam zonder veel formaliteiten ontstaat, maar dit is geen aanleiding te veronderstellen dat de geldige levering daarvan ook zonder formaliteit kan geschieden. Een overdracht met terzijdestelling van het aktevereiste volgt, anders dan Van Veldhuisen c.s. stelt, ook niet uit de systematiek van artikel 2 Hnw. Uit genoemde artikel volgt immers dat de handelsnaam vatbaar is voor overdracht, doch slechts in verbinding met de onderneming. Overdracht van een onderneming geschiedt juist door levering van de activa waaronder eventueel ook rechten zoals het recht op de handelsnaam. Van een klaarblijkelijke juridische misslag is dan ook geen sprake.”

 Lees het vonnis hier.   

IEF 4915

Het privilege van immuniteit

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28 september 2007, LJN: BB5865, Werknemer tegen Europese Octrooi Organisatie.

IE-Arbeidsrecht. Bevoegdheidsincident; beroep op immuniteit door Europese Octrooi Organisatie. Ambtenarengerecht biedt aan artikel 6 EVRM gelijkwaardige bescherming.

Het gaat in dit geding om de vraag of het EOO zich in deze terecht beroept op een uitzondering op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter die uit het volkenrecht voortvloeit, te weten het privilege van immuniteit van jurisdictie en tenuitvoerlegging op het grondgebied van Nederland van een internationale publiekrechtelijke rechtspersoon. Nederland is op grond van het volkenrecht gehouden de immuniteit van internationale publiekrechtelijke rechtspersonen te respecteren. Dit vereiste is expliciet neergelegd in artikel 13a van de Wet Algemene Bepalingen.

Lees het arrest hier.

IEF 4913

Bevoegdheid

Kamerstukken II 2007-2008, 23490, nr. 473, Bijlage. Besluit van de Raad inzake de ondertekening namens de Gemeenschap van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (10 september 2007).

Artikel 1: De ondertekening van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dat het Verdrag van Lugano van 16 september 1988 vervangt, wordt hierbij, onder voorbehoud van sluiting van dit verdrag, namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

Zie voor IE artikel 22 (exclusieve bevoegdheid): Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd:

"4) Ten aanzien van de registratie of de geldigheid van octrooien, merken, tekeningen en modellen van nijverheid, en andere soortgelijke rechten welke aanleiding geven tot deponering of registratie, ongeacht of de kwestie bij wege van rechtsvordering dan wel exceptie wordt opgeworpen: de gerechten van de door dit verdrag gebonden staat op het grondgebied waarvan de deponering of registratie is gevraagd, heeft plaatsgehad of geacht wordt te hebben plaatsgehad in de zin van een besluit van de Gemeenschap of een internationale overeenkomst.

Onverminderd de bevoegdheid van het Europees octrooibureau krachtens het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, dat is ondertekend te München op 5 oktober 1973, zijn ongeacht de woonplaats, de gerechten van elke door dit verdrag gebonden staat bij uitsluiting bevoegd voor de registratie of de geldigheid van een voor die staat verleend Europees octrooi, ongeacht of de kwestie bij wege van rechtsvordering dan wel exceptie wordt opgeworpen."

Lees hier meer

IEF 4891

Wapperen in Polen en China

rfid.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 10 oktober 2007, KG ZA 07-1000, On Track Innovations Ltd. Tegen Smartrac N.V.

Wel gemeld, nog niet besproken. Grensoverschrijdende bevoegdheid rechtbank Den Haag (onbetwist). Pools en Chinees recht zijn toepasselijke recht (wet conflictenrecht onrechtmatige daad en marktaanknoping). Wapperen met octrooi niet onrechtmatig. Liquidatietarief (geen verantwoording gevraagde proceskosten).

Eiser OTI brengt beveiligingstechnologie voor creditkaarten en identiteitsbewijzen op de markt, OTI bezit tevens een aantal octrooien.Smartrac brengt beveiligde RFID inlays voor paspoorten en contactvrije (credit)card systemen op de markt. Zij heeft wereldwijd octrooibescherming verkregen. De octrooi portefeuille van Smartrac werd eind december 2006 uitgebreid door een schikking met het bedrijf Assa Abloy AB uit Zweden. Het conflict tussen Smartrac en Assa ging over de eigendom van bepaalde octrooien op het terrein van RFID-chips die gebruik maken van "wire embedding technology". Smartrac werd bij de schikking alleen eigenaar van deze octrooien. Hierop gaf zij een persbericht uit.

Op 22 januari 2007 stuurde Smartrac een "to whom it may concern" brief aan verscheidene marktpartijen buiten Nederland. De brief werd oa. aan de Poolse onderneming PWPW gezonden. PWPW is een klant van OTI. Smartrac houdt geen octrooien of octrooirechten met gelding in Polen.

Daarnaast heeft het Singaporese verkoopkantoor van Smartrac op 5 april 2007 de Chinese

staatsonderneming FRI te Beijing, China, aangeschreven in naam van Smartrac. Een briefwisseling tussen beide partijen volgt en Smartrac geeft op 7 augustus 2007 bij brief aan dat FRI met haar kaarten inbreuk maakt op haar octrooien. De Chinese advocaten van Smartrac bereiden thans een octrooi-inbreukprocedure voor tegen FRI.

Deze zaak ziet alleen op beweerdelijk onrechtmatige mededelingen in de markt door Smartrac.

Met betrekking tot de bevoegdheid en het toepasselijk recht oordeelt de rechter dat zowel art. 3 lid 2 (hoofdregel lex locus delicti) als art. 4 lid 1 en 2 (marktaanknoping bij ongeoorloofde mededinging)  van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad Pools en Chinees recht aanwijzen. Het betoog van OTI dat Nederlands recht van toepassing is wordt afgewezen. Erfolgsort Polen en erfolgsort China pevaleren boven Handlungsort Nederland.

De mededelingen in Polen

De schikking van Smartrac met Assa maakt aannemelijk dat behoefte bij Smartrac bestond om duidelijkheid te scheppen in de markt: "Zonder een dergelijke aanleiding – onduidelijkheid in de markt of Smartrac wel gerechtigd was met betrekking tot de in haar inlays toegepaste techniek – valt ook niet goed in te zien waarom Smartrac zich geroepen zou voelen om zó omstandig en gelardeerd met een legal opinion de eigendomsrechtelijke historie met betrekking tot haar inlay octrooiportefeuille uit de doeken te doen."

"Hoewel de wederzijds ingebrachte opinies naar Pools recht elkaar tegenspreken, is naar voorlopig oordeel volgens Pools recht geen sprake van onrechtmatig handelen van Smartrac in de zin van artt. 3 en 15 van de Poolse Unfair Competition Act (UCA). Dat zou naar Nederlands recht niet anders zijn geweest, omdat niet is gebleken dat Smartrac ter zake van haar wat wel genoemd wordt "wapperen" met octrooirechten een verwijt valt te maken, terwijl evenmin anderszins sprake is van een misleidende mededeling in de zin van art. 6:194 BW."

De mededelingen in China

De brief is, bezien in het licht van wat daar aan brieven en besprekingen vooraf is gegaan. niet onrechtmatig.  Hierbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van art. 57 van de Chinese octrooiwet in geval van verdenking van octrooiinbreuk eerst pogingen in het werk moeten worden gesteld om by mutual consultation tot een oplossing van het geschil te geraken. Dit is wat Smartrac beoogde te doen.

Het verwijt van OTI dat "gewapperd" wordt met octrooien waarvan men redelijkerwijs moet weten dat deze niet geldig zijn wordt gepasseerd. Uit de feiten blijkt namelijk geenszins ongenoegzaam dat de octrooipositie van Smartrac wankel zou zijn.

De stelling "According to several analyses of our experts and our lawyers, these cards (sc. de vanwege FRI op de markt gebrachte smartcards van de tweede generatie Chinese nationale eID kaart, Vzr.) are 100% in infringement with our patents" geeft niet aan met welke precieze (onderdelen van) smartcards, inrichtingen of werkwijzen inbreuk zou worden gemaakt door of vanwege FRI op welke conclusies van de twee ingeroepen Chinese octrooien.

"Daarbij worden bovendien de in de brief bedoelde "several analyses" noch bij die brief gevoegd, noch anderszins kenbaar gemaakt en evenmin in de onderhavige procedure ingebracht. Zou dit naar Nederlands recht mogelijk verwijtbaar kunnen worden geacht in de zin van de "wapper" rechtspraak (maar dat behoeft in dit kort geding niet te worden beslist en zou naar Nederlands recht ook pas deugdelijk kunnen worden beoordeeld, indien duidelijk zou zijn wat de merites van de gestelde octrooiinbreuk zijn en wat de wetenschap omtrent die merites bij Smartrac behelst), daarvan is naar Chinees recht voorshands geen sprake. Er is voor zover kenbaar geen sprake van dreiging zonder grond, gegeven de naar Chinees recht voldoende onderbouwde inbreukaantijging in de "communicatie"-brief, terwijl er voorts geen sprake is van onredelijke verzoeken aan FRI – gegeven art. 57 Octrooiwet, als uiteengezet in 4.19. – of het vermelden van onjuiste feiten, één en ander in de zin van art. 14 van de Chinese PRC Anti- Unfair Competition Law."

Door OTI is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de betreffende brief moet worden opgevat als een act of unfair competition in de zin van art. 2 (5) PRC Anti-Unfair Competition Law.

Proceskosten volgens liquidatietarief, aangezien er geen verantwoording is overgelegd voor de wel gevraagde werkelijke proceskostenveroordeling.

Lees het vonnis hier.  

IEF 4762

Hoofdzaken en incidenten

rbdh.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 26 september 2007, HA ZA 06-4100, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Duplico 2000 S.L.

De hoofdzaak betreft de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht, dit incident betreft de bevoegdheid van de Rechtbank Den Haag. Met proceskostentip over hoofd- en bijzaken.

De meest interessante passage van dit vonnis is wellicht de overweging ten aanzien van de proceskostenveroordeling, een nieuwe bijdrage aan de vormgeving van het systeem van de werkelijke proceskostenveroordeling:

“2.4. De hoofdzaak betreft de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht. In beginsel - nu de dagvaarding is uitgebracht na de datum waarop de Handhavingsrichtlijn geïmplementeerd had moeten zijn - betreft dit de volledige kosten. In het incident hebben partijen deze evenwel niet gevorderd. De rechtbank zal in het incident de proceskosten bepalen aan de hand van het liquidatietarief.”

De aard van het incident zelf is louter procesrechtelijk: Duplico vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Omdat de zaak het eerst zou zijn aangebracht bij de rechtbank te Madrid, zou de rechtbank ’s-Gravenhage op grond van artikel 27 EEX-Verordening de behandeling van de zaak dienen aan te houden totdat over de bevoegdheid van de rechtbank te Madrid is beslist.

Duplico voert daartoe aan dat de dagvaarding van 8 november 2006 nimmer aan haar is betekend danwel op andere wijze bekend is geworden.  Uit documenten van de Spaanse autoriteit is de rechtbank echter genoegzaam echter gebleken dat de bevoegde Spaanse autoriteit de dagvaarding van 8 november 2006 op 22 november 2006 heeft ontvangen en op 28 november 2006 aan Duplico heeft doen betekenen. Uit artikel 30 van de EEX-Verordening volgt dat de zaak voor de toepassing van het bepaalde in artikel 27 voornoemd wordt geacht te zijn aangebracht op het tijdstip waarop de autoriteit, die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving, de dagvaarding heeft ontvangen, derhalve op 22 november 2006.  Nu vast staat dat de zaak het eerst is aangebracht bij de rechtbank ’s-Gravenhage, wordt de vordering afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4468

Een vordering van onbepaalde waarde

nike swoosh.jpgRechtbank Amsterdam, 25 juli 2007, HA ZA 06-4041. Nike International Ltd. tegen gedaagde. (Met dank aan Ilan de Vré, Kennedy Van Der Laan).

Bevoegdheidsincident in auteursrecht- en merkinbreuk procedure. Geschil over de vraag of de sector civiel, dan wel de sector kanton bevoegd is kennis te nemen van een vordering van onbepaalde waarde.

 

Gedaagde vordert bij incidentele conclusie dat de rechtbank sector civiel zich onbevoegd verklaart en dat de procedure wordt doorverwezen naar de sector kanton, omdat volgens gedaagde de vorderingen van Nike gezamenlijk een lagere waarde vertegenwoordigen dan € 5.000,--.

De rechtbank volgt deze stelling niet. “2.5. (…) Nu aldus niet vaststaat op hoeveel inbreuk makende goederen de vordering betrekking heeft, betreft het hier een vordering van onbepaalde waarde en zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde dan € 5.000,-- vertegenwoordigt. De sector civiel van deze rechtbank is dan ook bevoegd om de vordering van Nike in behandeling te nemen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3836

België is erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A)  (met dank aan Gino van Roeyen, Banning)

Octrooirecht. Naar verluidt één van de eerste beslissingen op het gebied van indirecte inbreuk en inbreuk bij wijze van equivalentie. Het vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening.

Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 3831

België is Erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A).

 

Dit Belgische vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening. Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

 


 

 

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

 

Lees het vonnis hier.

IEF 3625

Gecertificeerd pootgoed

exq.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 7 maart 2007, rolnummer 27052 / HA ZA 06-2617. Saatzucht Firlbeck GmbH & Co KG tegen Stet Holland B.V. (met dank aan Tjeerd Overdijk, Steinhauser Hoogenraad).

Bevoegdheidsincident in een kwekersrechtelijke zaak over aardappelsoort Exquisa. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het arbitragebeding in de licentieovereenkomst geschillen, welke zijn ontstaan na ontbinding van de overeenkomst, aan de competentie van de rechter onttrekt. De rechter oordeelt dat dat niet het geval is. Reden daarvoor is de ongeldigheid van het arbitragebeding.

Firlbeck is houdster van het communautaire kwekersrecht dat is verleend voor het door haar ontwikkelde aardappelras Exquisa. In 1998 hebben Firlbeck en Stet een licentieovereenkomst gesloten, waarbij Firlbeck aan Stet een exclusief licentierecht heeft verleend om gecertificeerd pootgoed van het ras Exquisa te (laten) vermeerderen en in het verkeer te brengen (eerder bericht hier) Deze overeenkomst wordt beheerst door Duits recht. Firlbeck heeft de overeenkomst bij brief van 15 juni 2005 tegen 1  augustus 2006 opgezegd. Omdat Stet na 1 januari 2006 is doorgegaan met het verrichten van vermeerderingshandelingen, maakt Stet volgens Firlbeck inbreuk op haar communautaire kwekersrecht.

Stet beroept zich op  de onbevoegdheid van de rechtbank. Het geschil zou beslecht dienen te worden door de RUCIP arbitrage commissie. In de licentieovereenkomst wordt in art. 9 verwezen naar arbitrage en in art.  3.4 is een verwijzing opgenomen naar de RUCIP voorwaarden (Für alle Lieferungen gelten die RUCIP Bedingungen).

Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van het RUCIP arbitragebeding: Stet stelt dat dit ziet op alle geschillen voortvloeiend uit de overeenkomst, Firlbeck stelt dat dit alleen ziet op geschillen met betrekking tot de levering van pootaardappelen.

De rechtbank stelt vast dat de licentieovereenkomst niet alleen een licentie omvat. Er zijn ook elementen die behoren bij een exclusieve distributieovereenkomst. Tevens is in art. 3.4 is een regeling opgenomen voor leveringen van uitgangsmateriaal, welke leveringen vallen onder de RUCIP voorwaarden en het daarin opgenomen arbitragebeding.

De poging van Stet om het arbitragebeding van art.3.4  op te rekken tot de hele overeenkomst mislukt. Voor de overeenkomst als geheel zijn partijen in art. 9 een afzonderlijke geschillenregeling overeengekomen. Art. 9 is echter niet van toepassing nu partijen hieraan geen uitvoering hebben gegeven doordat zij anders dan voorzien in de overeenkomst geen arbitraal forum en reglement hebben aangewezen.

Gegeven de betwisting van de arbitrale bevoegdheid door Firlbeck is onaannemelijk dat RUCIP arbiters zich bevoegd zullen achten de overeenkomst als geheel te beoordelen. De rechtbank blijft bevoegd op grond van art. 101 Verordening inzake het communautaire kwekersrecht. 

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3604

Eerst even voor jezelf lezen

tsh1st.gif- Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 maart 2007, HA ZA 06-2617, Saatzucht Firlbeck GmbH & Co tegen Stet Holland B.V. (met dank aan Tjeerd Overdfijk, Steinhauser Hoogenraad)

Bevoegdheidsincident in een kwekersrechtelijke zaak over aardappelsoort Exquisa. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het arbitragebeding in de licentieovereenkomst geschillen, welke zijn ontstaan na ontbinding van de overeenkomst, aan de competentie van de rechter onttrekt. De rechter oordeelt uiteindelijk dat dat niet het geval is. Reden daarvoor is de ongeldigheid van het arbitragebeding.

Lees het vonnis hier.

- HvJ EG, 8 maart 2007, conclusie A-G Juliane Kokott, zaak  C-334/05 P, OHIM tegen Shaker di L. Laudato & C. Sas. (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Conclusie in de Limonchello-zaak. „Wenn man die Ausgangsprämisse in dieser Weise auf die Fälle einschränkt, in der komplexe Marken ausschließlich durch einen dominierenden Bestandteil unter Verdrängung aller anderen Bestandteile geprägt werden, so widerspricht sie nicht dem nachfolgend ergangenen Urteil des Gerichtshofs in der Sache Medion. Dort hat der Gerichtshof eine Verwechslungsgefahr aus einem nicht dominierenden Bestandteil abgeleitet.“

Lees de conclusie hier.