DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige daad  

IEF 11701

Ter promotie van de medicijnwagens

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 9 augustus 2012, zaaknr, 422692, KG ZA 12-697 (Wiegand AG tegen Logimedical B.V.)

Afgelopen distributieovereenkomst. Slaafse nabootsing. Geen auteursrechtinbreuk op de promotionele afbeeldingen.

Wiegand ontwikkelt en verhandelt o.a. medicijnverdeelwagens (Flexline). Zij heeft met Logimedical een exclusieve distributieovereenkomst die wordt opgezegd. Logimedical ontwikkelt sindsdien medicijnwagens onder het merk EUROMODUUL. Ter promotie van de medicijnwagens heeft zij een folder gebruikt waarin afbeeldingen zijn opgenomen (zie uitspraak, r.o. 2.3 en 2.11).

Naar voorlopig oordeel moeten de Euromoduul-medicijnwagens van Logimedical worden aangemerkt als een slaafse nabootsing van de Flexline-medicijnwagens van Wiegand. Deze vordering wordt onder last van een dwangsom toegewezen.

Betreft de afbeeldingen: die stemmen onvoldoende overeen met de afbeeldingen die Wiegand gebruikt in haar brochure. Deze vordering wordt afgewezen.

Betreft het merkgebruik: Logimedical is, zo is niet in geschil, gerechtigd om het WIEGAND-merk op haar website te gebruiken, omdat zij nog altijd WIEGAND-producten verkoopt en daartegen is geen bezwaar. Het is niet aannemelijk gemaakt dat Logimedical het Wiegandmerk gebruikt (heeft) voor haar Euromoduul-medicijnwagens. Deze vordering wordt afgewezen. Wel dient zij de aanduiding "exclusief distributeur en partner" te verwijderen van haar website.

 

4.4. Logimedical heeft naar voorlopig oordeel met haar Euromoduul-medicijnwagens onvoldoende afstand gehouden van de Flexline-medicijnwagens. Niet in geschil is dat het  uiterlijk van de Euromoduul-medicijnwagens en de Flexline-medicijnwagens overeenstemt. Logimedical heeft zelf aangevoerd dat zij zich na de beëindiging van de distributierelatie met Wiegand genoodzaakt heeft gezien snel een "vergelijkbaar product" op de markt te brengen om haar klanten te kunnen behouden. De Euromoduul-medicijnwagens zijn qua vormgeving echter meer dan vergelijkbaar met de Flexline-medicijnwagens. De vormgeving is vrijwel identiek. Gegeven die grote mate van overeenstemming is voorshands voldoende aannemelijk dat daardoor verwarring kan ontstaan in de markt, mede gelet op het feit dat Logimedical tot recent de exclusief distributeur van onder meer de Flexline-medicijnwagens was en zij de Flexline-medicijnwagens nog altijd aanbiedt.

4.5. Het volgens Logimedical belangrijkste verschil, een topblad van roestvrij staal in plaats van sanitized kunststof, kan niet leiden tot een ander oordeel. Tussen partijen staat namelijk vast dat Wiegand haar Flexline-medicijnwagens uitrust met diverse topbladen, waaronder topbladen van roestvrij staal. De overige verschillen die Logimedical heeft genoemd, te weten geborsteld in plaats van glanzend roestvrij staal, iets grotere bumpers en een iets smallere handgreep, zijn naar voorlopig oordeel te onbeduidend. Mede gezien de diversiteit van de op de markt beschikbare medicijnwagens moet voorshands worden aangenomen dat Logimedical op veel meer onderdelen evengoed een andere weg had kunnen inslaan.

4.6. Het betoog van Logimedical dat zij genoodzaakt was om op korte termijn een alternatief product te ontwikkelen voor haar klanten omdat Wiegand de distributierelatie onregelmatig heeft beëindigd, moet worden gepasseerd. De gestelde onregelmatige beëindiging rechtvaardigt naar voorlopig oordeel niet dat Logimedical een slaafse nabootsing van producten van Wiegand op de markt brengt. Daar komt bij dat in dit kort geding niet kan worden uitgegaan van een onregelmatig beëindiging van de distributierelatie omdat Logimedical in de settlement agreement van 28 november 2011 heeft ingestemd met de voorwaarden waaronder de distributierelatie is beëindigd.

Afbeeldingen
4.8. Naar voorlopig oordeel is er geen sprake van een auteursrechtinbreuk met betrekking tot de afbeeldingen die Logimedical gebruikt in haar folder. Die afbeeldingen stemmen onvoldoende overeen met de afbeeldingen die Wiegand gebruikt in haar brochure. Daarbij staat voorop dat de overeenstemming ten minste gedeeltelijk wordt verklaard door het feit dat het gaat om afbeeldingen van een nagenoeg identiek product, te weten de medicijnwagens van Wiegand en Logimedical, en dat die afbeeldingen eenzelfde doel dienen, te weten het tonen van specifieke details van dat product in reclamemateriaal. Daarnaast heeft Logimedical gewezen op een aantal verschillen tussen de afbeeldingen, zoals het gebruik van andere kleuren, andere uitsnijdingen en het gebruik van een gespiegelde weergave. Mede gelet op het feit dat Wiegand niet heeft toegelicht wat de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar afbeeldingen zijn, is van inbreuk naar voorlopig oordeel geen sprake.

Merkgebruik
4.10. Naar voorlopig oordeel is evenmin sprake van merkinbreuk. In dit verband staat voorop dat niet in geschil is dat Logimedical gerechtigd is om het WIEGAND-merk te gebruiken op haar website, omdat Logimedical nog altijd WIEGAND-producten verkoopt. Op vragen van de voorzieningenrechter ter zitting heeft Wiegand ook bevestigd dat zij daar geen bezwaar tegen heeft. Het probleem is volgens Wiegand dat Logimedical het Wiegandmerk ook heeft gebruikt voor haar Euromoduul-medicijnwagens. Dat laatste heeft Wiegand echter voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt.

IEF 11682

Dat deelnemers aan een pitch vogelvrij zijn

Rechtbank Amsterdam 1 augustus 2012, LJN BX4955 (eiser tegen BeFrank PPI N.V.)

Het pitchen van een reclameconcept en -strategie. Een pitch wordt gekwalificeerd als een contractueel aanbod. Er zitten geen IE-Rechten op een pitch. Er is ook geen bijzondere omstandigheid dat in strijd met maatschappelijk verkeer onbeschermde IE-rechten zijn gebruikt.

BeFrank PPI N.V. is een premiepensioeninstelling (PPI). Zij voert pensioenregelingen uit en bouwt pensioenvermogen op, maar draagt niet zelf het risico; het risico wordt gedragen door een verzekeraar. Eiser heeft een zogenoemd Communicatie- en Creatieadvies aan BeFrank gepresenteerd. Wat betreft intellectuele eigendomsrechten: De inhoud van de pitch van wordt niet beschermd door regels omtrent de bescherming van intellectueel eigendom (IE).

Eiser voert aan dat deelnemers aan een pitch vogelvrij zijn, en dat het denkbaar is dat bijzondere omstandigheden maken dat het gebruik maken van onbeschermde intellectuele voortbrengselen in een bepaald geval wel in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, en daarmee onrechtmatig. Zulke bijzondere omstandigheden zijn in casu echter niet gesteld en ook niet gebleken. De vorderingen worden afgewezen.

3.2. (...) Subsidiair stelt [handelsnaam] dat het handelen van BeFrank als onrechtmatig moet worden beschouwd. Immers, als het zou zijn toegestaan om (onderdelen van) een pitch-voorstel vrijelijk te gebruiken, dus zonder dat daarvoor van de desbetreffende niet-winnende pitcher toestemming is verkregen, dan zou dat betekenen dat deelnemers aan een pitch vogelvrij zijn, in die zin dat zij geen enkele bescherming van hun (werk)kapitaal genieten, dat voor het belangrijkste deel bestaat uit de door hen aangedragen ideeën en merk- en communicatiestrategieën. Dit kan niet het geval zijn, en door zonder toestemming van [handelsnaam] gebruik te maken van (onderdelen van) het Communicatie- en Creatieadvies handelt BeFrank dan ook in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens [handelsnaam].

4.5.  De inhoud van de pitch van [handelsnaam] wordt – en partijen hebben hierover ook geen verschil van mening – niet beschermd door regels omtrent de bescherming van intellectueel eigendom (IE). Voor ideeën, zoals vervat in de pitch van [handelsnaam], heeft de wetgever geen bescherming willen bieden, in de zin van het toekennen van exclusieve en afdwingbare rechten op dergelijke ideeën. Deze keuze van de wetgever en het concrete resultaat daarvan – de inhoud van de pitch van [handelsnaam] is niet beschermd – maakt dat het (eventuele) gebruik van de ideeën van [handelsnaam] door BeFrank in beginsel niet in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Als dat anders was, zou dat immers in feite een verruiming van de door de wetgever afgebakende bescherming uit de IE-wetgeving betekenen. Denkbaar is dat bijzondere omstandigheden maken dat het gebruik maken van onbeschermde intellectuele voortbrengselen in een bepaald geval wel in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, en daarmee onrechtmatig. Zulke bijzondere omstandigheden zijn in casu echter niet gesteld en ook niet gebleken.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Rechtbank Amsterdam: pitch niet beschermd)
Quafi (Uitspraak: inhoud van een (elevator) pitch niet beschermd door het IE-recht)
SOLV (De juridische kwalificatie van een pitch)

IEF 11679

Oprichting andere vennootschap, dezelfde handelsnamen

Rechtbank Zutphen 15 augustus 2012, LJN BX4722 (Ingosur B.V. tegen VDC Groep en VDC International c.s.)

Als randvermelding. Geen IE, maar wel een onrechtmatige daad / handelsnaam-achtige overweging.

Ingosur c.s. heeft gesteld dat gedaagde, op 7 januari 2011 VDC International heeft opgericht, dat handelde onder dezelfde handelsnamen als Voertuig Documentatie Centrum en VDC Nederland. De activiteiten van VDC Groep lijken te worden beëindigd en te worden voortgezet door VDC International, met geen ander oogmerk dan het benadelen van de crediteuren van VDC Groep.

De rechtbank is van oordeel dat de door Ingosur c.s. gestelde feiten geen grondslag opleveren voor aansprakelijkheid van [gedaagde 4] voor de schulden van Nutzfahrzeuge en VDC Groep op grond van misbruik van identiteitsverschil, vereenzelviging of welke andere grondslag dan ook. De beschreven gedraging bestaande uit de oprichting van een vennootschap die dezelfde activiteiten uitoefent als VDC Groep en daarbij dezelfde handelsnamen hanteert levert als zodanig geen onrechtmatig handelen van [gedaagde 4] jegens Ingosur c.s. op.

5.5. Aan haar vorderingen jegens [gedaagde 4] heeft Ingosur c.s. ten grondslag gelegd dat [gedaagde 4] (met VDC International) “meehelpt aan het rookgordijn dat door de andere gedaagden wordt opgeworpen”. Zij stelt in dat kader dat [gedaagde 4], tot 31 oktober 2008 algemeen directeur van VDC Groep, op 7 januari 2011 VDC International heeft opgericht, dat handelde onder dezelfde handelsnamen als Voertuig Documentatie Centrum en VDC Nederland. De activiteitenvan VDC Groep lijken te worden beëindigd en te worden voortgezet door VDC International, met geen ander oogmerk dan het benadelen van de crediteuren van VDC Groep, aldus Ingosur c.s.. Voorts stelt Ingosur c.s. dat [gedaagde 4] medewerking verleent aan het verijdelen van verhaal op vermogensbestanddelen van VDC Groep, aangezien uitgegevens van het Kadaster blijkt dat VDC Groep haar bedrijfspanden begin oktober 2010 heeft verkocht (maar nog niet geleverd) aan de heer [naam] en aan [gedaagde 4].

[gedaagde4] heeft in het kader van haar verweer onder meer aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij VDC International, dat geen van Ingosur c.s. afkomstige groene kaarten heeft verkocht en ook anderszins geen enkele rechtsverhouding met Ingosur c.s. heeft, heeft opgericht.

De rechtbank is van oordeel dat de door Ingosur c.s. gestelde feiten, indien die zouden komen vast te staan, geen grondslag opleveren voor aansprakelijkheid van [gedaagde 4] voor de schulden van Nutzfahrzeuge en VDC Groep op grond van misbruik van identiteitsverschil, vereenzelviging of welke andere grondslag dan ook. De beschreven gedraging bestaande uit de oprichting van een vennootschap die dezelfde activiteiten uitoefent als VDC Groep en daarbij dezelfde handelsnamen hanteert levert als zodanig geen onrechtmatig handelen van [gedaagde 4] jegens Ingosur c.s. op. Hetzelfde geldt voor het kopen van onroerende zaken van

VDC Groep door [gedaagde 4], te meer nu de eigendom van die zaken kennelijk (nog) niet is overgegaan zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom zij daardoor aan verhaal door Ingosur c.s. zouden zijn onttrokken. Nu een grondslag voor toewijzing ontbreekt zullen de vorderingen, voor zover gericht tegen [gedaagde 4], worden afgewezen. De (overige) verweren van [gedaagde 4] behoeven daarom geen bespreking meer.

IEF 11556

Publieksvoorlichting NL Octrooicentrum maakt tegenwoordig een voorbehoud

Ombudsman 14 juni 2012, rapport 2012/099 (Publieksvoorlichting NL Octrooicentrum)

De klacht van verzoeker over de informatie die het NL Octrooicentrum heeft gegeven (over foutief melden van niet bezitten van octrooirechten van een concurrent), is gegrond wegens strijd met het vereiste van goede informatieverstrekking. Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van het feit dat tegenwoordig bij de beantwoording van een zoekvraag door de afdeling Publieksvoorlichting een voorbehoud wordt gemaakt.

Uit de samenvatting: Een bedrijf gespecialiseerd in de ontwikkeling en productie van profielstalen puien en gevels en toegangstechnologieën informeerde bij het NL Octrooicentrum naar het bestaan van een octrooi in verband met een te verwerven opdracht voor levering van brandwerende deuren. Een concurrent pretendeerde namelijk een patent te hebben op het door het bedrijf te gebruiken sluitsysteem voor brandwerende deuren, maar weigerde opgave te doen van diens octrooirechten. De publieksvoorlichter van het NLOC antwoordde dat onderzoek geen octrooirechten op naam van de concurrent met betrekking tot het specifieke sluitsysteem had opgeleverd. Het bedrijf kreeg vervolgens de opdracht toegewezen. De concurrent benaderde daarop het bedrijf dat het aansprakelijk gehouden zal worden voor schending van de octrooirechten als de opdracht met gebruikmaking van dit specifieke sluitsysteem uitgevoerd zal worden. Het bedrijf zag zich hierdoor genoodzaakt de opdracht voor het overgrote deel terug te geven. Het NLOC werd aansprakelijk gesteld voor de gemaakte kosten, echter het NLOC weigerde aansprakelijkheid te erkennen, omdat het vond dat de verstrekte informatie door de publieksvoorlichter aan het bedrijf niet onjuist was. Het bedrijf heeft vervolgens een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman.

Het bedrijf klaagt erover dat een publieksvoorlichter van het NL Octrooicentrum heeft meegedeeld dat er geen octrooirechten waren aangetroffen. Dit terwijl later bleek dat er wel octrooirechten waren geregistreerd op naam van de concurrent, waarbij de naam van het bedrijf anders was geschreven (met spaties tussen de hoofdletters).

De klacht is getoetst aan het vereiste van goed informatieverstrekking. De overheid zorgt ervoor dat de burger de juiste informatie krijgt en dat deze informatie klopt en volledig en duidelijk is. De publieksvoorlichter heeft voor een zo nauwkeurig mogelijk antwoord gezocht in een niet voor het publiek toegankelijke database. Daarbij wordt alleen gezocht op de exact opgegeven schrijfwijze. De publieksvoorlichter heeft hierbij niet aangegeven dat het onderzoek geen absolute zekerheid bood en dat een afspraak met een octrooi-adviseur meer voor de hand zou liggen. Hierdoor was de informatie niet volledig en heeft het NLOC niet voldaan aan het vereiste van goede informatieverstrekking.

IEF 11512

SP mag geen bekend voorbeeld van acquisitiefraude noemen

Vzr. Rechtbank Utrecht 29 juni 2012, LJN BX0083 (Telefoongids.com tegen Socialistische Partij)

Rapport over acquisitiefraude waarin staat: "Een geraffineerde werkwijze is het gebruik van naamsbekendheid van een ander. Een bekend voorbeeld hiervan is de Telefoongids.com, die de indruk wekte te bellen namens de bekende Telefoongids.nl van KPN."

Passage uit op de website van SP gepubliceerde rapport over acquisitiefraude moet door gedaagden worden verwijderd. De gewraakte passage staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van een rapport over acquisitiefraude. De in de passage beschreven werkwijze wordt onmiskenbaar in verband gebracht met de in het rapport op andere plaatsen genoemde kwalificaties als “malafide praktijken” en “boeven” en dergelijke. Niet gebleken is dat de auteurs van het rapport een eigen onderzoek hebben verricht, dan wel dat de bij het Landelijk Steunpunt Acquisitiefraude binnengekomen meldingen over eiser op hun inhoud zijn onderzocht.

De geuite beschuldigingen of verdachtmakingen kunnen door SP niet worden gestaafd, zijn onvoldoende concreet onderbouwd en moeten om genoemde redenen als onrechtmatig worden aangemerkt. De SP dient de passage te verwijderen.

4.2.  Vooropgesteld moet worden dat het een maatschappelijk belang is dat wordt opgetreden tegen acquisitiefraude en andere oneerlijke handelspraktijken. Het staat SP dan ook in beginsel vrij om zich over dergelijke praktijken kritisch uit te laten, daarbij man en paard te noemen en daarover een mening te geven of te publiceren.

Daarbij dienen echter de grenzen die de zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer met zich brengt niet te worden overschreden. Van een dergelijke overschrijding kan sprake zijn, indien de gepubliceerde uitlatingen feitelijk onjuist of onnodig grievend zijn.

4.3.  Door Telefoongids.com is betoogd, dat de in het rapport gewraakte passage onjuist is en dat er geen sprake is van misleiding, oplichting dan wel van acquisitiefraude. Telefoongids.com heeft haar werkwijze toegelicht en heeft verwezen naar een aantal uitspraken van verschillende rechtbanken waarin in diverse kwesties is geoordeeld dat aan de door haar gevolgde werkwijze voor de totstandkoming van een overeenkomst geen gebreken kleven. Ook heeft Telefoongids.com aangevoerd dat het onjuist en onnodig grievend is dat het rapport haar onderneming over één kam scheert met ondernemingen die spooknota’s sturen en derhalve geen enkele dienst verrichten. Dat de aanduiding van “de fraudeurs” is vervangen door “ deze ‘dienstverlener’ ”, heft, naar zij heeft betoogd, de onrechtmatigheid van de hiervoor bedoelde passage niet op.

Telefoongids.com heeft ten slotte gesteld dat zij door deze publicatie reputatieschade en omzetderving ondervindt, hetgeen versterkt wordt door het feit dat de beschuldigingen zijn geuit door een politieke partij waardoor er voor de gemiddelde lezer veel autoriteit en betrouwbaarheid van die beschuldigingen uitgaat.


4.4.  SP heeft betwist dat de in dat rapport gebezigde termen als “malafide praktijken”,“geraffineerde werkwijze”, “boeven”, “vorm van fraude” en “oplichting” in verband zijn gebracht met de activiteiten van Telefoongids.com. SP stelt dat er slechts een kleine passage aan Telefoongids.com is gewijd en dat de daarin geuite beschuldigingen niet onjuist zijn en steun vinden in het feit dat er bij het Landelijk Steunpunt Acquisitiefraude meer dan 1200 klachten tegen Telefoongids.com zijn ingediend en dat MKB Nederland heeft gemeend een procedure tegen Telefoongids.com te moeten starten ter beantwoording van de vraag of haar werkwijze als misleidend en onrechtmatig moet worden aangemerkt.


4.5. De voorzieningenrechter acht de gewraakte passage onrechtmatig jegens Telefoongids.com. Daarbij zijn de volgende overwegingen van belang.

4.6. De gewraakte passage staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van een rapport over acquisitiefraude. Door het enkele vermelden van de handelsnaam van Telefoongids.com wordt zij, gelet op de context van deze passage, derhalve direct in verband gebracht met deze vorm van fraude. De uitlating “een geraffineerde werkwijze” brengt de beschreven werkwijze onmiskenbaar in verband met de in het rapport op andere plaatsen genoemde kwalificaties als “malafide praktijken” en “boeven” en dergelijke.

Daarnaast wordt in de beschreven werkwijze van Telefoongids.com de indruk gewekt dat de overeenkomst via een telefoongesprek tot stand komt, hetgeen door Telefoongids.com gemotiveerd is betwist. Ook is niet gebleken dat de auteurs van het rapport een eigen onderzoek hebben verricht, dan wel dat de bij het Landelijk Steunpunt Acquisitiefraude binnengekomen meldingen op hun inhoud zijn onderzocht. De geuite beschuldigingen of verdachtmakingen kunnen door SP niet worden gestaafd, zijn onvoldoende concreet onderbouwd en moeten om genoemde redenen als onrechtmatig worden aangemerkt.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak weblog (Telefoongids.com vs. SP: Reputatiemanagement pur sang)

IEF 11456

Andere copyright melding op beginscherm en setupscherm

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 4 juni 2012, KG ZA 12-307 (F&M Digiaal Produkties tgen MIG Software C.V.)

Uitspraak ingezonden door Tjeerd Overdijk, Vondst advocaten.

Auteursrecht. Schikking wordt (niet) vernietigd vanwege onterechte garantie rondom auteursrechten op software. Copyright melding op beginscherm anders dan in setupscherm.

F&M drijft een onderneming die muziekspelers levert en software en muziekbestanden in licentie geeft aan horecaondernemingen. MG houdt zich bezig met ontwikkeling van o.a. de muzieksoftware Jukebox Live en MIG Player. Partijen hebben een schikking getroffen omtrent een geschil over het gebruik van deze software. F&M vordert opheffing van de beslagen en legt daaraan ten grondslag dat door de schikking de executie van (eerdere) kort geding onrechtmatig is. F&M hebben de schikking vernietigd wegens bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling, omdat MIG c.s. ten onrechte de garantie heeft afgegeven dat zij auteursrechten op de software bezitten. Die zou namelijk in het bezit zijn van M&M.

G heeft de software ontwikkeld en doorontwikkeld in dienstverband, maar ex art. 7 is er geen werkgeversauteursrecht. De auteursrechten op de software zijn ook niet overgedragen of ingebracht in M&M.

In een e-mail aan klanten wordt verwezen naar de in de software opgenomen copyright melding. Bij het opstarten van het programma verschijnt inderdaad de melding dat copyright toehoort aan M&M. Echter op de setup-pagina van datzelfde programma staat de melding dat het copyright aan MIG toebehoort. Er is dus geen sprake van een eenduidige copyright vermelding, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt.

Het is onvoldoende aannemelijk dat de auteursrechten op de software niet bij G berusten en dat MIG c.s. zich bij het aangaan van de schikking schuldig hebben gemaakt aan bedrog of misbruik van omstandigheden. De ingeroepen vernietiging van de schikking treft geen doel, dat geldt ook voor de wanprestatie en dus hebben MIG c.s. ook niet onrechtmatig gehandeld.

4.2. Vast staat dat G de software heeft ontwikkeld. Hij is daarmee aangevangen voordat hij in dienst trad bij RBG. Dat software (verder) is ontwikkeld en is afgerond in het kader van de uitoefening van dat dienstverband, in welk geval de auteursrechten ingevolge artikel 7 van de Auteurswet (Aw) wellicht aan RBG als werkgever van G zouden toekomen, is niet aannemelijk geworden. (...)

4.3. Evenmin is aannemelijk geworden dat G. de auteursrechten op de software heeft overgedragen, althans heeft ingebracht in M&M. In artikel 5 van de overeenkomst van oprichting staat ten aanzien van de software slechts dat daarvan de toekomstige softwareontwikkeling en de bestaande broncodes en listing worden ondergebracht in M&M. Over auteursrechten staat daarin niets vermeld.(...)

4.4. F&M c.s. verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt dat de auteursrechten op de software niet bij MG berusten nog naar een email (...). In die e-mail schrijft R. aan klanten onder meer dat de Jukebox Live software eigendom is van M&M en hij verwijst daarbij naar de in de software opgenomen copyright melding. Bij het opstarten van het programma verschijnt inderdaad de melding dat copyright toehoort aan M&M. Echter, indien de setup-pagina van datzelfde programma wordt geopend, dan verschijnt de melding dat het copyright aan MIG toebehoort. Er is dus geen sprake van een eenduidige copyright vermelding, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dit nog los van de vraag of met het copyright in dit geval ook wordt bedoeld het auteursrecht, nu kennelijk R noch G, die de copyright meldingen heeft opgemaakt, juridisch geschoold zijn en zij zich ter zake ook niet van juridisch advies hebben laten voorzien.

 

 

IEF 11453

Noemen van de naam die anoniem moest blijven

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 juni 2012, LJN BW8616 (SBS Broadcasting/Endemol tegen B en C)

Illustratie gelinkt peterrdevries.nl

Executiegeschil na IEF 11332. Rechtspraak.nl: Het eenmalig noemen van de naam van een persoon die anoniem moest blijven, levert geen overtreding op van het verbod dat het Gerechtshof aan eiser had opgelegd. Het verbod van het Gerechtshof heeft tot doel de privacy van de twee personen te beschermen tegen herkenning door het algemene publiek. Die bescherming is met de eenmalige vermelding van een andere naam dan de fictieve naam niet geschonden. Eiser hoeft de dwangsom niet te betalen.

5.5. In een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een verbod geheel of gedeeltelijk is overtreden, dient de rechter zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Het standpunt van [C] en [B], dat elke feitelijke overtreding van een verbod waaraan een dwangsom is verbonden, zonder uitzondering tot gevolg heeft dat die dwangsom daarmee ook is verbeurd, vindt geen steun in het recht. Voorts heeft bij de beoordeling van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd als uitgangspunt te gelden dat een vonnis of arrest te goeder trouw moet worden nageleefd.

5.7. De voorzieningenrechter overweegt dat [A] c.s. naar aanleiding van het arrest van het hof de in de oorspronkelijk montage ter aanduiding van [C] en [B] gebruikte namen [X] en [Y] heeft gewijzigd in de fictieve namen Jack ([C]) en Michael ([B]). Gelet op de - onbetwiste - inspanningen die [A] c.s. zich heeft getroost aan de door het hof gestelde voorwaarden te voldoen - waarmee ook aanzienlijke kosten gemoeid zijn geweest - is voorshands voldoende aannemelijk dat het feit dat [C] in de Uitzending toch nog éénmaal met [X] is aangeduid, berust op een vergissing. Alhoewel ook een vergissing wel eens tot verbeurte van een dwangsom kan leiden, wordt in deze zaak geoordeeld dat dit niet het geval is. Immers, de dwangsom is opgelegd ter bescherming van de privacy van [C] en [B], dat wil zeggen tegen herkenning door het algemene publiek (kijkers die hen niet kennen). Door [C] per abuis éénmaal aan te duiden met [X], is onvoldoende aannemelijk dat het algemene publiek daarmee op de hoogte is geraakt van de identiteit van [C] of [B], althans dat zij deze hebben kunnen herleiden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het algemene publiek niet weet dat Jack een fictieve naam is en veeleer zal denken dat [A] c.s. Jack bedoelt als [X] wordt gezegd. Dat voorts een bekende van [C] hem heeft herkend, zoals uit berichten op zijn facebookpagina kan worden afgeleid (zie 2.11), is voor verbeurte van de dwangsom niet van belang. Het betreft hier immers niet een kijker die [C] niet kent. Daar komt nog bij dat uit deze berichten valt af te leiden dat deze persoon [C] heeft herkend aan zijn stem, en niet aan het feit dat hij eenmaal is aangeduid met zijn (tweede) voornaam. Het hof heeft niet als voorwaarde voor uitzending gesteld dat de stemmen van [C] en [B] vervormd moeten worden.

De voorzieningenrechter

in conventie
7.1. gebiedt [C] en [B], ieder voor zich, om zich na betekening van dit vonnis met onmiddellijke ingang te onthouden van ieder vorm van aanzegging, executie of incassering van dwangsommen op grond van het dictum van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 mei 2012 (zaaknummer 200.105.903/01) voor zover dit betrekking heeft op het één keer niet vervangen van de naam [X] door Jack zoals vermeld in het proces-verbaal van constatering van 29 mei 2012, totdat anders wordt beslist.

IEF 11404

Overgangsregeling voor de afgeschaft kunstenaarsregeling

Hof 's-Gravenhage 5 juni 2012, LJN BW 7457 (Staat der Nederlanden tegen FNV)

Als randvermelding. In navolging van LJN BU9921
Zie voor een verdere bespreking FNV-KIEM.nl.


De overgangsregeling voor de afgeschafte kunstenaarsregeling WWIK, zoals FNV KIEM en de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars (BBK) die in kort geding begin 2012 hebben weten af te dwingen, is inderdaad noodzakelijk.

Bij wet van 22 december 2011 (hierna: de Intrekkingswet), in werking getreden op 1 januari 2012, is de Wwik ingetrokken, zonder dat daarin was voorzien in een overgangsregeling voor uitkeringsgerechtigden die reeds vóór 1 januari 2012 een Wwik-beschikking hadden ontvangen en hun rechten op grond van die beschikking nog niet hadden verbruikt (hierna ook: 'bestaande gevallen').

FNV c.s. zijn van mening dat de intrekking van de Wwik zonder overgangsrecht voor bestaande gevallen inbreuk maakt op de eigendom van de bestaande gevallen en daarom jegens hen onrechtmatig is in de zin van art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP). Zij vorderden in het kort geding, voor zover in hoger beroep nog van belang, dat het de Staat wordt geboden de Intrekkingswet (geclausuleerd) buiten werking te stellen. Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Intrekkingswet in zoverre onmiskenbaar onverbindend is; er is geen 'fair balance' getroffen en er is onmiskenbaar sprake van een schending van art. 1 EP.

3.8  Hiertegenover staat het belang van de kunstenaars die op 31 december 2011 over een nog niet volledig gebruikte Wwik-uitkering konden beschikken. FNV c.s. hebben onvoldoende weersproken gesteld dat dergelijke kunstenaars veelal, afgaande op de aanspraken en voordelen die de Wwik-beschikking hun voor een aantal jaren bood, investeringen hebben gedaan met het oog op de uitoefening van hun beroep als kunstenaar. Het hof acht het aannemelijk dat deze kunstenaars in een groot aantal gevallen in financiële problemen zullen komen doordat zij deze investeringen niet zullen kunnen terugverdienen door invoering van de Intrekkingswet. Ook acht het hof aannemelijk dat kunstenaars die, afgaande op de Wwik-beschikking, hun beroepsmatige activiteiten op een bepaalde, door de Wwik gestimuleerde wijze hebben ingericht, enige tijd nodig zullen hebben om zich aan de gewijzigde situatie aan te passen. Het hof acht daarbij van belang dat de Wwik-uitkering, gezien de wijze waarop deze is opgezet, namelijk als een faciliteit waarvan de kunstenaar gedurende een aantal jaren gebruik kon maken, bij uitstek geschikt was om de kunstenaars te stimuleren hun beroepsuitoefening en overige activiteiten voor de wat langere termijn in te richten. Bij de totstandkoming van de Wwik is ook onderkend dat het tijd kost om zich te oriënteren op de (arbeids-)markt voor kunst en om zich daarop een positie te verwerven die het mogelijk maakt om een renderende - al dan niet gemengde - beroepspraktijk als kunstenaar te vestigen (Tweede Kamer, 2003-2004, 29 574, nr. 3 pag. 3 en nr. 7 pag. 2). Het hof constateert ten slotte dat enige hardheidsregeling voor individuele gevallen, die in bepaalde gevallen van onevenredige hardheid soelaas zou kunnen bieden, in de Intrekkingswet ontbreekt.

3.9  Het verweer van de Staat dat voor de kunstenaars reeds geruime tijd voor aanname van de Intrekkingswet voorzienbaar was dat de Wwik zou worden ingetrokken en dat daarbij geen overgangstermijn zou worden toegepast overtuigt het hof niet. FNV c.s. voeren terecht aan, dat tot op het eind van de parlementaire behandeling gediscussieerd werd over de vraag of een overgangsmaatregel diende te worden genomen (tijdens de behandeling in de Eerste Kamer op 20 december 2011 werd daartoe nog een motie ingediend) en dat het in de toenmalige politieke constellatie geenszins zeker was dat een wetsvoorstel (ongewijzigd) de eindstreep zou halen. Onder deze omstandigheden hoefden de kunstenaars niet reeds voordat het wetsvoorstel was aangenomen op de ongewijzigde totstandkoming daarvan te anticiperen.

3.10  Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat door de invoering van de Intrekkingswet op de termijn die daarvoor is gehanteerd en zonder enige vorm van overgangsrecht voor bestaande gevallen, ook indien in aanmerking wordt genomen dat de Staat in dit opzicht een ruime 'margin of appreciation' heeft, geen 'fair balance' in voornoemde zin is getroffen en dat in zoverre onmiskenbaar sprake is van een schending van art. 1 EP. Het hof onderschrijft dan ook het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Intrekkingswet in zoverre onmiskenbaar onverbindend is.
IEF 11366

Bescherming zonder inschrijving vereist algemene bekendheid

Gem. Hof Aruba, e.a. 27 maart 2012, LJN BW6641 (J.M.H. Trademark tegen Rewa)

Merkenrecht. Vervolg op IEF 9281. Rechtspraak.nl: JMH doet een beroep op bescherming van het merk Hollister Co. op basis van algemene bekendheid. Het toetsingscriterium voor bescherming zonder inschrijving vereist dat er algemene bekendheid van het merk in Curaçao dient te bestaan. Dit is niet door JMH bewezen en de vordering op grond van art. 6bis UV wordt door het Hof afgewezen. Evenmin acht het Hof het handelen van Rewa wat het woord “Holister’ betreft onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.

Merkenlandsverordening
4.4.2 Voor het antwoord op de vraag of sprake is van de situatie van art. 8 aanhef en onder f sub 1 Mlvo, stelt het Hof voorop dat Rewa het merk Holister heeft gedeponeerd op 14 mei 2007. Dat betekent dat voldoende onderbouwd moet worden gesteld, en bij betwisting bewezen, dat Rewa ten tijde van het depot wist of behoorde te weten dat JMH binnen de periode 14 mei 2004-14 mei 2007 een met Holister overeenstemmend merk binnen de Nederlandse Antillen heeft gebruikt.

Wat dat betreft heeft JMH gesteld dat er hier te lande geen verkooppunten zijn waarin het merk “Hollister Co.” wordt verkocht (zie nr 20 in de memorie van grieven), zodat de vereiste wetenschap bij Rewa niet uit het aantal verkooppunten kan worden afgeleid.

Bij pleidooi heeft JMH als productie 16 overgelegd een overzicht van haar “internetverkopen” waaruit blijkt dat “Hollister Co.”-producten via internet zijn verkocht aan mensen die zich hier te lande bevonden, maar op welke wijze Rewa daarvan wetenschap heeft moeten hebben, is niet toegelicht en voor het Hof zonder toelichting niet duidelijk. Nu JMH ter zake de wetenschap die Rewa moet hebben voordat een vordering gebaseerd op art. 8 aanhef en onder f sub 1 Mlvo kan worden toegewezen, niet meer heeft gesteld dan hiervoor vermeld, dient de vordering voor zover gebaseerd op laatstgenoemd artikel te worden afgewezen.

4.4.3 Voor zover de vordering is gebaseerd op art. 8 aanhef en onder f ten tweede Mlvo moet deze worden afgewezen alleen al omdat is gesteld noch gebleken dat er tussen JMH en Rewa een “rechtstreekse betrekking” heeft bestaan in de zin van dat artikel.

Onrechtmatige daad
4.5 Voor zover de vordering van JMH is gegrond op art. 6:162 BW heeft zij niet meer aangevoerd dan dat zij “Hollister Co.” wereldwijd heeft geregistreerd, dat JMH het merk Hollister Co. reeds drie jaar voordat Rewa het merk Holister deponeerde, gebruikte voor kleding (warenklasse 25), voor welke klasse Rewa Holister eveneens als merk heeft gedeponeerd (zie onder “2. De feiten” in het beroepen vonnis) en heeft JMH overgelegd een lijst met 33 door Rewa gedeponeerde merken, waarvan JMH heeft gesteld dat op het eerste gezicht al minimaal 25 merken toebehoren aan een derde, welke stelling niet door Rewa is betwist.

Het Hof acht deze feiten, ook bezien in onderling verband en samenhang, niet zodanig van aard dat het handelen van Rewa wat het woord “Holister” betreft kan worden gekwalificeerd als onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.

IEF 11359

Software en gegevens uit bedrijfsinformatie ex-werkgever

Rechtbank Utrecht 16 mei 2012, IEF 11359 (geanonimiseerd). - LJN BW7088

Uitspraak ingezonden door Theo Bosboom en Mark Jansen, Dirkzwager advocaten & notarissen.

Uit het dictum: De gedaagde wordt veroordeeld om de inbreuk op de aan (ex-werkgever) toebehorende auteursrechten en databankenrechten te staken en gestaakt te houden. Gedaagde wordt bevolen tot afgifte van alle opgevraagde gegevens uit de databanken. Voorts wordt onrechtmatig handelen vastgesteld voor het in bezit hebben van vertrouwelijke informatie en toespelen van deze informatie aan derden. Het bezit, verspreiden en gebruik van software en gegevens uit de bedrijfsinformatie van eiser dient te worden gestaakt.

Vanwege de bijzondere veelheid aan onderwerpen een leesschema van de beoordeling:

Bezwaar tegen overlegging productie (r.o. 4.1)
Auteursrecht (r.o. 4.7)
- Auteursrechtelijke bescherming
-- offertes
-- Overeenkomst
-- Ontwerptekeningen
-- presentaties
-- notities
-- werkaantekeningen en gespreksverslagen
-- Gebruikshandleidingen
-- Software
- Maker
- Inbreuk
- Tussenconclusie
Databankenrecht (4.36 e.v.)
- Databank
-- invoeren van gegevens
-- controle van gegevens
-- presentatie van gegevens
-- tussenconclusie
- Databankgerechtigde

- Inbreuk
- Tussenconclusie
Onrechtmatige daad (r.o. 4.57)
- bezit vertrouwelijke gegevens
- Handelen in strijd met het geheimhoudingsbeding
-- tussenconclusie
- Actieve betrokkenheid bij de oprichting van een concurrent
-- Schending exclusiviteitsbeding
-- onrechtmatige daad
-- non-concurrentiebeding
-- bijkomende omstandigheden
- Verspreiden van geruchten en foutieve informatie over [eiser]
- Frustreren van de bedrijfsvoering van [eiser]
- Tussenconclusie
Verwijzing naar schadestaatprocedure (r.o. 4.99)
Voorschot (r.o. 4.101)
Dwangsom (r.o. 4.102)
Proceskosten (r.o. 4.103)

Door de inzendende advocaat getipt:
 - in het kader van inzage ex. artikel 843a Rv is het denkbaar dat in verband met de omvang het gelegde beslag (3 terrabyte) de bewaarder informatie krijgt van de eiser (r.o. 4.3);
 - het is denkbaar dat op grond van een inzage ex. 843a Rv meer feiten boven tafel komen dan voorheen bekend en dat die nieuwe feiten in de procedure worden betrokken (r.o. 4.5);
 - ook werkaantekeningen ("krabbels") komen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking (r.o. 4.18);
 - in het kader van artikel 7 Auteurswet komen de auteursrechten toe aan de materiële en niet aan de formele werkgever (r.o. 4.28);
 - kosten voor invoer van gegevens zijn andere kosten dan kosten voor het creëren van die gegevens, dit in het kader van de substantiële investering in het databankenrecht (r.o. 4.43);
 - softwareontwikkelingskosten kunnen meetellen voor de substantiële investering in het databankenrecht (r/o 4.46);
 - om te onderzoeken wie als producent van een databank is aan te merken is relevant welke partij uiteindelijk, eventueel na interne verrekening, het risico draagt (r.o. 4.50);
 - het geheimhoudingsbeding strekt zich uit over het hele concern (r.o. 4.65);
 - door het verstrekken van vertrouwelijke gegevens aan derden die bezig waren een concurrerende onderneming op te richten is onrechtmatig gehandeld (r.o. 4.87);

Rechtspraak.nl: Schending intellectuele eigendomsrechten en geheimhoudingsplicht door voormalig medewerker Gedaagde in deze bodemprocedure is een voormalig werknemer van de failliete onderneming van de eisende partij. De rechtbank Utrecht heeft in haar vonnis van 16 mei 2012 bepaald dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten en databankrechten van eiseres en heeft gehandeld in strijd met zijn geheimhoudingsplicht.

Auteursrecht
De rechtbank stelt vast dat gedaagde – in de periode dat hij werkzaamheden voor eiseres heeft verricht – een aanzienlijke hoeveelheid digitale bestanden (die offertes, ontwerptekeningen, presentaties, gespreksverslagen, werkaantekeningen, gebruikshandleidingen en software van het concern bevatten) heeft overgebracht naar zijn privé harde schijven. Daarmee heeft gedaagde in strijd gehandeld met de auteursrechten van eiseres met betrekking tot die bestanden. Eiseres moet als ‘maker’ van die bestanden in de zin van artikel 7 Auteurswet worden aangemerkt. Deze wettelijke bepaling moet in die zin worden uitgelegd, dat indien de materiële werkgever (eiseres) en de formele werkgever (KIA) niet samenvallen, zoals bij een detacheringsrelatie als de onderhavige, de auteursrechten op werken die ten behoeve van de materiële werkgever zijn gemaakt, op grond van die bepaling (behoudens andersluidende afspraak) bij de materiële werkgever (eiseres) komen te rusten, en niet bij de formele werkgever (zie overweging 4.28). Gedaagde had voor het overbrengen van de bestanden naar privé harde schijven geen (stilzwijgende) toestemming van eiseres. In het kader van diens werkzaamheden bestond geen noodzaak tot het overbrengen van die informatie, omdat gedaagde van afstand toegang kon verkrijgen tot het systeem van eiseres. Gelet op de door eiseres gehanteerde beveiligingsmiddelen mocht gedaagde er ook niet op vertrouwen dat het hem was toegestaan om buiten de beveiligde laptop die hem door eiseres was verstrekt, auteursrechtelijke beschermde werken van het concern op te slaan.

Databankrecht
Door het overbrengen van de bedrijfsinformatie naar zijn privé harde schijven heeft gedaagde voorts in strijd gehandeld met de databankrechten van eiseres met betrekking tot haar bedrijfsinformatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook aanspraak bestaan op een databankrecht in het geval dat de totstandkoming van de databank een gevolg is van de hoofdactiviteit van de producent van de databank, mits de producent de investeringen voor het creëren van de betreffende gegevens niet meetelt bij de onderbouwing van het bestaan van een substantiële investering in de zin van de Databankenrichtlijn en de Databankenwet. De in de jurisprudentie gehanteerde spin-off theorie is dan ook een te absoluut uitgangspunt. Eiseres heeft een substantiële investering (ruim 1,1 miljoen euro) gedaan in het invoeren, controleren en presenteren van gegevens in haar databank, zodat haar een beroep toekomt op het databankenrecht. Gedaagde heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat (het overgrote deel van) de aanzienlijke hoeveelheid bij hem aangetroffen informatie (111 gigabyte) afkomstig is uit de databank van eiseres. Daarmee is de conclusie gerechtvaardigd dat eiseres een substantieel deel van de databank heeft “opgevraagd” in de zin van artikel 1 sub c van de Databankenwet.

Geheimhouding
Door het verstrekken van vertrouwelijke bedrijfsgegevens van het concern aan derden die bezig waren om een concurrerende onderneming op te zetten, heeft gedaagde gehandeld in strijd met het geheimhoudingsbeding dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen KIA en gedaagde. Dat beding geldt in het onderhavige geval als een derdenbeding waaraan ook de andere vennootschappen van het -concern (waaronder eiseres zelf) recht op geheimhouding kunnen ontlenen.

Concurrentie
Eiseres komt geen beroep toe op het in de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding. Dat beding leent zich – vanwege haar bijzondere aard (het beperkt de werknemer in de wijze waarop hij na het einde van het dienstverband in zijn levensonderhoud voorziet) – niet voor extensieve interpretatie (als derdenbeding). Zie overweging 4.76. Wel heeft gedaagde door vertrouwelijke gegevens van het concern aan derden te verstrekken in het kader van de oprichting van een concurrent onrechtmatig jegens eiseres gehandeld.

Beslissing
De rechtbank veroordeelt gedaagde om het maken van inbreuk op de auteursrechten en databankrechten van eiseres te staken en de gekopieerde bedrijfsinformatie aan eiseres terug te geven. Als gedaagde daaraan niet voldoet, verbeurt hij een dwangsom die kan oplopen tot 1 miljoen euro. Daarnaast moet gedaagde de schade vergoeden die eiseres door diens handelwijze heeft geleden. De omvang van die vergoeding zal in een aparte procedure worden vastgesteld. Gedaagde wordt ten slotte ook veroordeeld in de proceskosten (een bedrag van ruim 24.000 euro). Uit de zinsnede “in afwijking van artikel 843a, eerste lid,” en de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 1019a Rv leidt de rechtbank af dat de in het ongelijk gestelde partij in intellectuele eigendomszaken ook kan worden veroordeeld in de kosten die worden gemaakt voor het verkrijgen van inzage in of afschrift van bescheiden ingevolge artikel 843a Rv, zodat de daarmee verband houdende kosten worden toegewezen.

Op andere blogs:
SOLV (Werkdocumenten (digitaal) meenemen naar huis is inbreuk?)
Van Benthem & Keulen (Bedrijfsdocumenten door auteursrecht beschermd)