Kwekersrecht  

IEF 10091

Gevraagd om meer creativiteit

Beleidsnota Biotechnologie, Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 202.

Tijdens het Algemeen Overleg van 18 mei jl. over landbouw en biotechnologie (kamerstuk 27 428, nr. 189) tussen de staatssecretaris en uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is ter beantwoording van enkele vragen de toezegging gedaan om uw Kamer nader te informeren over de actuele stand van zaken bij de oplossing van de octrooiproblematiek van kwekers, te weten:
1. Uitvoering van het tweesporenbeleid voor de introductie van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht;
2. De lopende dialoog over een licentiegedragscode;
3. De vraag of een uitgebreide veredelingsvrijstelling strijdig is met de TRIPs-Overeenkomst;
4. Mogelijkheden voor een creatieve benadering van de bio-octrooirichtlijn.

1. Uitvoering van het tweesporenbeleid voor de introductie van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht
Eerste spoor: beperkte veredelingsvrijstelling

Over het wetsontwerp voor de introductie van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 is ambtelijke overeenstemming bereikt met Curaçao en Sint Maarten. Het wetsontwerp zal na instemming van de Rijksministerraad voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Na ontvangst van dit advies zal het wetsvoorstel met het Nader Rapport vervolgens zo spoedig mogelijk aan uw Kamer ter behandeling worden aangeboden. Dat zal, zoals in het Algemeen Overleg van 18 mei al aangekondigd, pas na het zomerreces het geval kunnen zijn.
Tweede spoor: uitgebreide veredelingsvrijstelling

a. Lopende consultatie onder belanghebbende partijen
Een uitgebreide veredelingsvrijstelling zal alleen werkbaar zijn in internationaal verband. Ik acht het niet zinvol op nationaal niveau een uitgebreide vrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 te introduceren. Dat is niet alleen omdat Nederland daarmee mogelijk inbreuk zou plegen op de bio-octrooirichtlijn, maar ook omdat een internationaal door te voeren geharmoniseerde oplossing verre de voorkeur geniet boven een nationale oplossing die Nederland in een nadelige geïsoleerde positie zou kunnen brengen. Ook de veredelingsbedrijven hebben aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling alleen werkbaar is in internationaal verband.

Zoals al aan de Tweede Kamer is bericht, in antwoord op vragen van het lid Van Gerven (SP) (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, 2545), loopt er reeds een consultatie over haalbaarheid, wenselijkheid en te verwachten effecten van een brede vrijstelling, en mogelijke alternatieven daarvoor die mogelijk sneller tegemoet komen aan de wensen van de Nederlandse kwekers. Bij die consultatie zijn VNO-NCW en de branche-organisaties Plantum, LTO, NIABA en Nefarma betrokken, terwijl enkele grote bedrijven ongevraagd eveneens inbreng hebben geleverd voor de consultatie. De schriftelijke inbreng van deze organisaties en bedrijven zal grondig worden geanalyseerd en worden gebruikt voor nader overleg om een beter inzicht te krijgen in relevante randvoorwaarden en verdere stappen voor oplossingen. Naar verwachting zal dit consultatieproces na het zomerreces kunnen worden afgerond. De uitkomst is ook van belang voor verdere stappen in internationaal verband en verdere uitwerking van alternatieve oplossingen.

Zowel voorafgaand als na het Algemeen Overleg van 18 mei hebben vele belanghebbende partijen, bedrijven en instanties zich gemeld bij de Tweede Kamer en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met een beargumenteerd standpunt als voor- of tegenstander van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht.

Voorstanders van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zijn:
Dutch Produce Association, Flora Holland, Koninklijke Algemeen Vereeniging Voor Bloembollencultuur, LTO Nederland en Plantum.
Tegenstanders van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zijn: AKZO Nobel, Biofarmind, Dow Benelux, DSM, ENZA Zaden, Europa Bio, Monsanto, Nefarma, NIABA, Nunhems Zaden, NXP Semiconductors, Philips, Shell, Syngenta, Tata Steel Europe, Unilever en de VNCI. Onder de genoemde bedrijven bevinden zich ook enkele grote zaadveredelingsbedrijven.

In het recentelijk onder de titel «Bron voor Groene Economie» verschenen Topsectoradvies Tuinbouw en Uitgangsmaterialen is gevraagd om bemiddeling van de overheid bij het vinden van een optimale balans tussen kwekersrecht en octrooirecht.

«[...] Binnen de veredelingsindustrie is nu een discussie gaande hoe het kwekers- en octrooirecht het best kunnen worden gecombineerd. Wij vragen de overheid in deze discussie een leidende en bemiddelende rol te nemen, omdat hier een groot maatschappelijk belang in het geding is: het behoud van de voedselbeschikbaarheid en -veiligheid op lange termijn. Een goede balans tussen kwekers- en octrooirecht moet met de verschillende stakeholders op Europees niveau leiden tot duidelijke werkbare oplossingen en afspraken..»

De hiervoor reeds genoemde lopende consultatie is daar al de eerste aanzet toe. Ik vind dit een waardevolle suggestie. De aangenomen motie van het lid Van Bemmel (PVV) (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 197) over een wenselijke dialoog met de stakeholders, om te onderzoeken wat de haalbaarheid en de wenselijkheid zijn van en de mogelijke alternatieven voor het invoeren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, zal aldus ten uitvoer worden gebracht. Daarbij zal nog een onafhankelijke voorzitter worden aangezocht conform de motie van het lid Ormel (CDA) (Kamerstukken II, 27 428, nr. 198). Ook de aangenomen motie van het lid Wiegman-Van Meppelen Scheppink (CU) (Kamerstukken II, 27 428, nr. 195), betreffende een onderzoek naar de mate, vormen en mogelijke maatschappelijke gevolgen van monopolisering in de Nederlandse veredelingssector, zal een passende uitwerking krijgen.

b. Internationale sondering
In het Algemeen Overleg van 18 mei is ook toegezegd te onderzoeken of het verantwoord is om een uitgebreide veredelingsvrijstelling in de Europese octrooirichtlijn te introduceren. Via de te betrekken landbouwattaché’s en technisch-wetenschappelijke attaché’s zal ik nagaan hoe in verschillende Europese landen, waaronder Frankrijk, Duitsland en Denemarken, wordt gedacht over de wenselijkheid van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, of met die landen wellicht samenwerking opportuun is om een daartoe strekkende wijziging van richtlijn 98/44/EG (hierna bio-octrooirichtlijn) te bepleiten, of om andere oplossingen te overwegen die tegemoet komen aan de wensen van de kwekers.

Zoals in het Algemeen Overleg is aangegeven, is het wenselijk om vanuit een oogpunt van voedselzekerheid monopolisering tegen te gaan. Voor zover het de mogelijke introductie van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht betreft is daarbij de randvoorwaarde gesteld dat een zodanige vorm wordt gevonden dat andere belangen (zoals van de chemische of farma industrie) niet, of zo min mogelijk, worden geschaad. Of dat mogelijk is, en welke effecten daarvan zijn te verwachten, zal ook worden verkend in het nadere overleg met de (branche)verenigingen en bedrijven die al betrokken zijn bij de lopende consultatie over dit onderwerp. Daarnaast zullen mogelijke alternatieven voor een uitgebreide vrijstelling in kaart worden gebracht.

2. De lopende dialoog over een licentiegedragscode

Omdat nog geen formele rapportage van de betrokken werkgroep van bedrijven beschikbaar kon komen in de korte tijd tussen het Algemeen Overleg van 18 mei jl. en deze brief, volsta ik thans met mede te delen dat binnen het sectoroverleg over het verkrijgen van licenties tegen redelijke voorwaarden op constructieve manier gesproken wordt over mogelijke oplossingen. Er is op dit moment nog geen duidelijkheid te geven over de eventuele uitkomsten en het moment van het beschikbaar komen daarvan. Ik streef er naar in de volgende voortgangsbrief over dit onderwerp uitgebreider te rapporteren.

3. De vraag of een uitgebreide veredelingsvrijstelling strijdig is met de TRIPs-Overeenkomst

In de «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 182 met bijlage) is aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling in strijd wordt geacht met zowel de TRIPs-Overeenkomst als de bio-octrooirichtlijn.
Sommige leden bleken te twijfelen aan de juistheid van deze analyse onder verwijzing naar andere deskundigen die de opvatting zouden huldigen dat met invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling geen sprake zou zijn van strijdigheid met de genoemde regelingen. Plantum gaat in haar standpunt van 2009 uit van een noodzakelijke wijziging van de bio-octrooirichtlijn om een uitgebreide veredelingsvrijstelling mogelijk te maken. Dat wordt bevestigd in de brief van Plantum van 29 maart 2011 (kenmerk Plantum -20111090) aan uw Kamer, waarin opnieuw werd opgeroepen om een aanpassing van de richtlijn 98/44/EG om die vrijstelling mogelijk te maken. Vanwege de betwiste juistheid van de uitkomsten van de juridische analyse ben ik voornemens om aan de Raad van State, bij het vragen van advies over het wetsontwerp over de beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995, tevens te verzoeken om aandacht te schenken aan de aanwezig geachte strijdigheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht met de TRIPS-Overeenkomst en de bio-octrooirichtlijn.

4. Mogelijkheden voor een creatieve benadering van de bio-octrooirichtlijn

In het AO van 18 mei is voorts gevraagd om meer creativiteit om na te gaan of mogelijkheden misschien onbenut blijven door de wijze waarop met de bio-octrooirichtlijn wordt omgegaan. In de lopende consultatie van VNO-NCW en de brancheorganisaties, Plantum, LTO, NIABA en Nefarma, is alle ruimte geschapen voor inbreng van alternatieve en creatieve oplossingen voor de problematiek. Nadere verkenning van dergelijke alternatieven zal mogelijk leiden tot nieuwe invalshoeken en oplossingen die kunnen bijdragen aan de oplossing van de problematiek.
De volgende brief over de voortgang bij de in deze brief behandelde onderwerpen kunt u verwachten na afronding van de lopende consultatie van de betrokken partijen.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen

IEF 9994

Wij gaan dat doen, ligt ook op mijn bordje

Verslag van een algemeen overleg over biotechnologie, 27 428, nr. 189. Handelingen II 2010-11, nr. 96. 

Kwekersrecht. Octrooirecht, bio-octrooirichtlijn 98/94/EG. Aantal moties betreffende de kwekersvrijstelling en het octrooieren van genen en genetische eigenschappen, met reacties staatssecretarissen Bleker & Atsma.

Staatssecretaris Bleker: De motie op stuk nr. 190 [volledige kwekersvrijstelling en aansluiting met Duitsland en andere landen], refererend aan de interruptie van mevrouw Dijksma, is ondersteuning van beleid. Wij gaan dat doen. Wij hebben het over een volledige vrijstelling van alle materiaal voor kwekers en veredelaars. Wij willen dat realiseren in Europees verband, waarbij wij het belang goed afwegen ten opzichte van de belangen van de chemie en een aantal andere sectoren.

De motie op stuk nr. 194 [verzoekt de regering, zich in te spannen om het patenteren van genen en genetische eigenschappen onmogelijk te maken”] ligt ook op mijn bordje. Ik ontraad het aannemen van deze motie, want het zou de ontwikkelingen tegenhouden. Het bedrijfsleven is gebaat bij innovaties en zou op deze manier worden geblokkeerd.

De motie op stuk nr. 195 [onderzoek naar de mate, vormen en mogelijke maatschappelijke gevolgen van verdere monopolisering in Nederlandse veredelingssector] zie ik eveneens als ondersteuning van beleid. Ik neem het mee in mijn inzet voor een in Europees verband te regelen volledige kwekersvrijstelling. Dat is een motie van mevrouw Wiegman en van de heer Dijkgraaf.

De motie op stuk nr. 197 [met stakeholders haalbaarheid en wenselijkheid invoering uitgebreide kwekersvrijstelling onderzoeken] is ondersteuning van beleid en wordt meegenomen in de consultaties van belanghebbenden en brancheverenigingen.

De motie op stuk nr. 198 [onafhankelijke voorzitter aanzoeken die dit overleg kwekers- en octrooirecht vormgeeft], een motie van de heer Ormel, mevrouw Wiegman en de heer Dijkgraaf zie ik eveneens als ondersteuning van beleid. Die sluit trouwens aan bij de motie die ik hieraan voorafgaand van advies heb voorzien.

Staatssecretaris Atsma: motie nr. 191 [tegen belangenverstrengeling, dubbele petten en draaideurconstructies in de EFSA] Ik zou dat overigens breder willen zien, want het gaat bij belangenverstrengeling niet alleen om deze organisatie; het is meer in algemene zin. Ik kan niet anders dan dit als ondersteuning van beleid zien en ik ben het er zeer mee eens.

Motie nr. 192 [bepleiten voor opname van directe en indirecte milieueffecten van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) in de indicatieve lijst met sociaaleconomische criteria voor een eventuele landelijke vrijstelling van toelating van het betreffende ggo-gewas] Ik heb in het algemeen overleg al aangegeven dat dit alleen kan als er sprake is van nieuwe gegevens. In dit geval is er volgens mij sprake van dubbel werk. Wij gaan het werk van de EFSA niet overdoen. Ik moet deze motie dus ontraden, omdat zij overbodig is.

Motie nr. 193 [positieve grondhouding aan te nemen jegens vrijstellingsverzoeken van lidstaten, zoals nu Oostenrijk, betreffende toelating van genetisch gemodificeerde gewassen] In beginsel zijn wij natuurlijk positief, maar ook in dit geval geldt dat vrijwaringen alleen aan de orde kunnen zijn als er sprake is van risico's. Zo algemeen geformuleerd kunnen wij niet met deze motie uit de voeten. Dat hebben wij ook al heel nadrukkelijk gewisseld in het algemeen overleg. Ik moet deze motie dus op grond van dat gegeven ontraden.

Motie nr. 196 [opnemen van milieucriteria, zoals resistentieontwikkeling en gevolgen voor de biodiversiteit, in de lijst met criteria die lidstaten mogen hanteren bij de nationale toelating van de teelt van gg-gewassen] In de motie op stuk nr. 196 van de fracties van de SGP en de ChristenUnie wordt de regering verzocht om zich actief in te zetten voor het opnemen van milieucriteria zoals resistentieontwikkeling en gevolgen voor de biodiversiteit. Ook hierbij geldt dat er, kijkend naar wat de EFSA doet, sprake zou kunnen zijn van dubbel werk. Ik heb al eerder aangegeven dat wij daar niet voor voelen. Vandaar dat ik ook deze motie op grond van dat gegeven moet ontraden.

Motie nr. 199 [pleiten voor een Europese onderbouwingsprocedure voor een proportionele uitzonderingsmogelijkheid die per genetisch gewas voor het gehele grondgebied van een lidstaat dient te worden aangevraagd] In die zin zullen wij hier met een positieve grondhouding naar kijken, met name omdat die positieve onderbouwing voor uitzonderingen per staat is geduid. De houding ten aanzien van deze motie is dus positief. Ik zie haar als ondersteuning van het beleid.

IEF 9985

Gazette juli 2011

Gazette juli 2011 Raad voor plantenrassen, Stcrt. 2011, 13 326 (pdf)

Tal van groenten, fruit, vlassen en bloemen passeren de revue in de nieuwe Gazette gepubliceerd door de Raad voor plantenrassen. Aanvragen, rasbenamingen, intrekking van aanvragen, beslissingen en mededelingen rondom de Zaaizaad- plantgoedwet 2005 en UPOV staan erin.

Naast de kwekersrechtelijke aspecten, is er een rectificatie:

* Per abuis is in het publicatieblad van 16-06-2011 het onderstaande ras onder de verkeerde benaming toegelaten En merkt de raad op dat

... teeltmateriaal van ingeschreven rassen ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 slechts onder de ingeschreven benaming in het verkeer gebracht en verder verhandeld mag worden. De handelsnaam of het merk mag vanzelfsprekend ook gevoerd worden, doch niet in plaats van de rasbenaming.

Lees de Gazette hier (link en pdf)

 

Phaseolus vulgaris L.

Boon

BON1732

Bartava

Monsanto Holland B.V.

33182

30-05-11

IEF 9907

Enerzijds teeltmateriaal en anderzijds oogstmateriaal

HvJ EU 7 juli 2011, zaak C-140/10, concl. A-G Jääskinen (Greenstar-Kanzi Europe NV tegen Hustin en Goossens)

Prejudiciële vragen Hof van Cassatie van België.

Kwekersrecht. Kwekersrechtverordening. Teelt- tegenover oogstmateriaal, i.c. „Kanzi”appels.

Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 94 van verordening [nr. 2100/94], in samenhang gelezen met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27 en 104 van verordening [nr. 2100/94], aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?

2)      Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?”

.

Conclusie A-G: 66. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Hof van Cassatie te beantwoorden als volgt:

1) Artikel 94 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994, inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, gelezen in samenhang met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, en 104 van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon geen vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die handelingen heeft verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder, wanneer laatstgenoemde gerechtigd was het beschermde materiaal ergens in de Europese Unie te verkopen of af te staan en de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht voor het geval van verkoop van dat materiaal waren bedongen, niet zijn geëerbiedigd.

2) De tweede prejudiciële vraag hoeft niet te worden beantwoord.
Subsidiair luidt het antwoord op deze vraag, dat het voor de beoordeling van de inbreuk niet van belang is dat de derde die de voornoemde handeling heeft verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn geweest van de in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen

IEF 9872

Besmettelijk plantenvirus

Hof 's-Hertogenbosch 7 september 2010, LJN BR0016 (Westlandse Plantenkwekerij B.V. tegen Societe Marachaite de l'ouest h.o.d.n. S.I.C.A. Saveol)

Als randvermelding. Voor kwekersrecht. Internationale onrechtmatige daad besmettelijk plantenvirus. Wet conflictrecht onrechtmatige daad. 

Voortzetting van LJN BR0015 Weens Koopverdrag; appellante (een Nederlands bedrijf) 'bestelt' tomatenplantzaden bij geïntimeerde (een Frans bedrijf). Bewijsvraag: is er een koopovereenkomst tot stand gekomen? Hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Wet conflictenrecht onrechtmatige daad; levert het advies van geïntimeerde aan een aantal Franse bedrijven om geen tomatenplanten af te nemen van appellante vanwege een in Nederland heersend, zeer besmettelijk plantenvirus in casu een onrechtmatige daad op? Onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat geïntimeerde jegens appellante onrechtmatig heeft gehandeld.

8.10.3. Met betrekking tot het toepasselijke recht overweegt het hof als volgt.
Het hof begrijpt de stellingen van Saveol aldus, dat krachtens artikel 5 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: WCOD) Nederlands recht van toepassing is, nu de beweerdelijke onrechtmatige daad nauw is verbonden met de rechtsverhouding tussen Saveol en WPK. WPK heeft het bestaan van die nauwe verbondenheid niet betwist noch - ondanks uitdrukkelijke uitnodiging zich bij akte over het toepasselijke recht uit te laten - overigens feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan haar op onrechtmatige daad gegronde vordering niet naar Nederlands recht zou moeten worden beoordeeld.
Nu het op 1 juni 2001 in werking getreden artikel 5 WCOD een codificatie van de daarvóór geldende jurisprudentie bevat, is het hof van oordeel dat gelet op de onbetwiste nauwe verbondenheid met de rechtsverhouding tussen partijen, de beweerdelijke onrechtmatige daad naar Nederlands recht moet worden beoordeeld.

8.10.4. Naar het oordeel van het hof heeft WPK onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat Saveol jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
Saveol heeft ter rechtvaardiging van haar handelen gewezen op het destijds in Nederland heersende, zeer besmettelijke plantenvirus. Dat dit zeer besmettelijke plantenvirus in Nederland heerste ten tijde van het annuleren van de orders door [X.] c.s. is tussen partijen niet in geschil. Onder deze omstandigheden is zonder nadere onderbouwing niet duidelijk waarom het door Saveol aan [X.] c.s. gegeven advies om geen tomatenplanten van WPK af te nemen onrechtmatig zou zijn jegens WPK.
Ook indien de stelling van WPK juist is dat Saveol aan [X.] c.s. heeft laten weten dat zij geen tomatenplanten aan haar mocht leveren indien deze door WPK zouden zijn gekweekt, heeft WPK, gelet op het in Nederland heersende, zeer besmettelijke plantenvirus, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom dit onrechtmatig zou zijn jegens haar, zelfs al zou deze mededeling van Saveol de reden zijn geweest dat [X.] c.s. de tomatenplanten niet heeft afgenomen van WPK.
Voor zover WPK heeft gesteld dat Saveol de ziekte schromelijk heeft overdreven om goedkopere afname te bewerkstelligen, heeft WPK dit evenmin met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
Nu WPK niet aan haar stelplicht heeft voldaan met betrekking tot de beweerdelijke onrechtmatige daad door Saveol, komt het hof niet toe aan de bewijsfase, zodat het hof voorbijgaat aan het door WPK in dit kader gedane bewijsaanbod.

IEF 9837

Verwijtbaar gedrag beslissende schakel

HR 24 juni 2011, LJN BQ9115 met concl. A-G Huydecoper (bloementeeltlicentie, eiser tegen verweerster)

Kwekersrecht. Verbintenissenrecht. Bloementeeltlicentie "Versilia". Rechtspraak.nl: Toerekenbare tekortkoming in de nakoming van licentieovereenkomst? Aansprakelijkheid voor de schade wegens gebrekkigheid (nieuw) ras? Aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. gezien art. 81 RO geen nadere motivering (geen rechtsvragen). Cassatie verworpen.

Uit de conclusie: bespreking cassatieklachten, onvoldoende aannemelijk dat er gebreken zijn, eigenschappen "natuurlijke producten" niet alle gekend, risico-aansprakelijkheid en verwijtbaar beslissende schakel.

1. “Deze cassatieprocedures houden in zoverre nauw verband met elkaar, dat zij alle gaan over de vraag of de eisers tot cassatie, allen professionele telers van rozen de verweerders in cassatie aansprakelijk kunnen houden voor de schadelijke gevolgen van de (veronderstellenderwijs aan te nemen) gebrekkigheid van het rozenras "Versilia", dat in de bedrijven van de eisers tot cassatie in teelt is genomen.  Het kwekersrecht op dit ras komt toe aan een Franse houdster, verweerster is voor Nederland aangesteld als "rechthebbende en vertegenwoordiger" met betrekking tot dit ras.”

Bespreking cassatieklachten 15. “In deze zaak gaat het (dus) om de vraag of vermeerderaars van teeltmateriaal voor rozen jegens de telers die bij die vermeerderaars het vermeerderen van teeltmateriaal van een bepaald rozenras "aanbesteden" aansprakelijk (kunnen) zijn op de enkele grond dat het ras in kwestie als zodanig gebreken blijkt te vertonen die het niet goed geschikt maken voor de teelt die de telers (naar alle betrokkenen voor ogen moet hebben gestaan) daarmee van plan waren te gaan beoefenen”

Eigenschappen "natuurlijke producten" 24. in zo'n geval, zoals uit de aangehaalde overwegingen van dat arrest blijkt, naar verkeersopvatting de leverancier voor de deugdelijkheid van het geleverde product instaat (en dus risico-aansprakelijk is voor het geval dat het product ondeugdelijk is) zegt nauwelijks iets over een geval als het onderhavige, dat op zoveel relevante punten van het andere geval verschilt.
Hier gaat het niet om een product dat geleverd wordt in een context waarin alle betrokkenen ervan uit mogen gaan dat het product aan alle "normale" voor de beoogde toepassing ervan nodige eigenschappen beantwoordt (het betrof immers een nieuw, nog vrij onbekend ras waarvan de eigenschappen nog meer of minder ongewis waren). De rol van de vermeerderaar die op bestelling van een teler het door de teler gewenste ras vermeerdert, is bovendien een wezenlijk andere dan die van de leverancier van een op de markt courant industrieel product dat voor het daaraan inherente doel wordt besteld en geleverd. In de in deze zaak te onderzoeken verhouding ligt het bepaald in de rede, de kwade kansen van de keus voor een minder geschikt vermeerderingproduct te brengen voor risico van de partij die daarvoor heeft gekozen - in dit geval de telers - en niet voor risico van de partij die slechts, ingevolge de door de wederpartij gemaakte keuze, voor de productie van het gekozen voortbrengsel heeft gezorgd.
"Last but not least", hier golden blijkens de vaststellingen van het hof wél contractuele voorwaarden die de vermeerderaars in belangrijke mate onthieven van aansprakelijkheid voor gebreken van dit product (en onder omstandigheden waarin een beding van deze strekking niet gauw als onredelijk kan worden aangemerkt).

25. Ik besluit met de "globale" constatering dat de veelheid aan argumenten die dit middel in de alinea's 14 - 32 in stelling brengt, afzonderlijk noch gezamenlijk of in combinatie(s) afdoet aan de betrekkelijk recht-toe-recht-aan bedenkingen die ik hiervóór heb geformuleerd. In dit geval acht ik het verantwoord, aan bespreking van elk van de desbetreffende argumenten - het zijn er, als gezegd, erg veel - voorbij te gaan.

Risico-aansprakelijkheid 37. “(…)Het dringt zich (dan ook) als enigszins vanzelfsprekend op dat er geen verkeersopvatting kan bestaan die inhoudt dat een licentiegever altijd, of als regel, risico-aansprakelijk is voor de kwaliteit van ingevolge de licentie te vervaardigen (of anderszins te "vercommercialiseren") producten, of overigens voor de deugdelijkheid van de materie waar de licentie op ziet. De mate waarin de licentiegever voor de deugdelijkheid van het voorwerp van een licentie instaat is geheel van de omstandigheden afhankelijk: bij een licentie die ziet op een al volop in de praktijk "uitontwikkeld" en courant geworden product, zal de licentienemer misschien een (impliciete) garantie mogen aannemen dat de materie van de licentie deugdelijk is; bij een licentie die betrekking heeft op nieuwe, nog maar ten dele ontwikkelde materie (die misschien door de licentienemer zelf nog verder ontwikkeld zal moeten worden) is dat maar al te duidelijk niet het geval. Tussen de beide zojuist geschetste "polen" bestaat een reeks variatiemogelijkheden, waarin nu eens meer en dan weer minder aannemelijk zal zijn dat de licentie een kwaliteitsgarantie voor de gelicentieerde materie inhoudt. Van een verkeersopvatting die "hard and fast rules" hierover inhoudt, kan dan ook geen sprake zijn.”

Verwijtbaar beslissende schakel 41. “Dat het feit dat [verweerster] als beslissende schakel zou zijn aan te merken bij het in het verkeer brengen van het (veronderstellenderwijs als gebrekkig aan te merken) ras "Versilia", [verweerster] als onrechtmatige daad zou mogen worden toegerekend, behoeft immers bepaald wél nadere onderbouwing: gaat het hier om aan [verweerster] verwijtbaar gedrag, dan wel om voor risico van [verweerster] te brengen omstandigheden; en in beide varianten: op welke gronden zou dat moeten worden aangenomen?”

Lees het arrest met conclusie hier (link / pdf).

IEF 9833

Gazet juni 2011

Gazette juni 2011 Raad voor plantenrassen, Stcrt. 2011, 11 039

Tal van groenten, fruit, vlassen en bloemen passeren de revue in de nieuwe Gazette gepubliceerd door de Raad voor plantenrassen. Aanvragen, rasbenamingen, intrekking van aanvragen, beslissingen en mededelingen rondom de Zaaizaad- plantgoedwet 2005 en UPOV staan erin.

Naast de kwekersrechtelijke aspecten, merkt de raad op dat

teeltmateriaal van ingeschreven rassen ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 slechts onder de ingeschreven benaming in het verkeer gebracht en verder verhandeld mag worden. De handelsnaam of het merk mag vanzelfsprekend ook gevoerd worden, doch niet in plaats van de rasbenaming.


Lees de Gazette hier (link / pdf)

IEF 9817

Geen woord Frans bij

Beleidsnota Biotechnologie; Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 18 mei 2011, inzake Biotechnologie, kamerstukken II 2010-11, 27 428, nr. 189.

Een sterk rechtsvergelijkend betoog vóór kwekersrecht door Van Gerven (SP), wrijving en frictie bij PvdD en enigzins bij SGP en Staatssecretaris Bleker doet toezegging de kamer te informeren over de twee gevolgde "sporen" en eventuele mogelijkheden van intepretatie van de huidige biotechnologie richtlijn 98/44/EG

p.30 Centraal staat nu de vraag of we voor het volledige kwekersrecht zijn. Het kabinet verkwanselt de belangen van een van onze historische pijlers onder de economie, de plantenveredelingssector. Minister Verhagen loopt achter grote multinationals als Monsanto en Bayer aan, maar het kabinet moet er juist zijn voor onze nationale belangen, onze boeren en tuinders, onze familiebedrijven en onze veredelaars. Het kabinet moet niet het hoofd buigen voor de grote jongens. Het kabinet zegt dat de volledige kwekersvrijstelling niet te rijmen is met de Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS). Hoe kan het dat India, dat ook onder TRIPS valt, een andersoortig octrooisysteem heeft waarbij het kwekersrecht volgens de International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV) wordt erkend? Het kan dus wel. In het TRIPS-verdrag staat dat een land niet per se een octrooisysteem voor planten of planteigenschappen hoeft te hebben, een ander systeem mag ook volgens het suigenerisprincipe. De WUR stelt in het rapport Veredelde zaken dat het wel kan. Plantenkwekers verenigt in Plantum NL zeggen dit eveneens. Het gerenommeerde kantoor Hogan Lovells idem dito. Waarom sluit het kabinet zich niet aan bij Duitsland, waar de liberalen en christendemocraten pleiten voor een aanpassing van de Europese biooctrooirichtlijn 98/44/EG zodat het volledige kwekersrecht kan worden gegarandeerd? We moeten voorkomen dat plantengenen en -eigenschappen verdergaand geoctrooieerd worden, want dit leidt tot monopolisering waardoor juist biodiversiteit en innovatie in de plantenveredelingsbranche worden geremd. Wil het CDA zich bij ons aansluiten?

p.38: Vanuit het oogpunt van voedselzekerheid moeten we monopolisering tegengaan. Een uitgebreide kwekersvrijstelling is daarom gewenst. Deze kan wat ons betreft ingevoerd worden onder de voorwaarde dat andere belangen die gediend worden in het octrooirecht, belangen van de sectoren chemie en farmacie, niet geschaad worden. In de lidstaten Duitsland, Frankrijk en Denemarken speelt deze wens ook en we gaan met hen om de tafel om te bezien of we, onder bovengenoemde voorwaarde, voldoende steun in Europa kunnen krijgen voor een uitgebreide kwekersvrijstelling. Dat is de inzet van Nederland voor de korte en lange termijn en daar is volgens mij geen woord Frans bij.

p. 41 De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de besproken twee sporen inzake de kwekersvrijstelling en de staatssecretaris zal de Kamer informeren over de eventuele mogelijkheden van interpretatie van de huidige richtlijn.

Lees het verslag hier (link)

IEF 9816

IE te Rijk

Besluit van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 7 juni 2011, nr. 3104145, houdende vaststelling van de herziene Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten (ARVODI-2011), Stcrt. 2011, nr. 10 874. Zie hoofdstuk IE-rechten en toelichting

Het regelen van de intellectuele eigendomsrechten roept in de praktijk allerlei vragen op. De beantwoording daarvan en het omgaan met dergelijke rechten vereist zorgvuldigheid. Om die reden wordt hieronder wat uitgebreider stilgestaan bij dit onderwerp. Ook hier geldt dat men zich van te voren zich een goed beeld moet vormen van wat men precies wil bereiken met de rechten. Dan kan er ook een verantwoorde keuze gemaakt worden voor de overdracht van het intellectuele eigendomsrecht of voor een bepaald gebruiksrecht.

Rijksvoorwaarden voor opdrachtnemers, let op artikel 23 over Intellectuele Eigendomsrechten en de bijbehorende toelichting hierover van de ARVODI-2011;

  • alle intellectuele eigendomsrechten op resultaten liggen bij opdrachtgever (23.1, 23.2),
  • machtiging inschrijving IE in registers (23.3),
  • overdracht persoonlijkheidsrechten (23.5),
  • gebruik door opdrachtnemer en derdenbepaling (23.6),
  • vrijwaring en ontbinding overeenkomst bij schending (23.7-23.8).

23.1 Alle intellectuele eigendomsrechten die kunnen of zullen kunnen worden uitgeoefend – waar en wanneer dan ook – ten aanzien van de resultaten van de verrichte Diensten die Opdrachtnemer voor Opdrachtgever verricht, berusten bij Opdrachtgever.
Deze rechten worden op grond van de Overeenkomst door Opdrachtnemer op het moment van het ontstaan daarvan aan Opdrachtgever overgedragen, welke overdracht door Opdrachtgever reeds nu voor alsdan wordt aanvaard.

23.2 Voor zover de resultaten, bedoeld in het eerste lid, tot stand komen met gebruikmaking van reeds bestaande, niet aan Opdrachtgever toekomende intellectuele eigendomsrechten, verleent Opdrachtnemer aan Opdrachtgever een niet-exclusief gebruiksrecht van onbepaalde duur. Opdrachtnemer garandeert in dat geval gerechtigd te zijn tot het verlenen van vorenbedoeld gebruiksrecht.

23.3 Voor zover voor de overdracht van de rechten, bedoeld in het eerste lid, een nadere akte zou zijn vereist, machtigt Opdrachtnemer Opdrachtgever reeds nu voor alsdan onherroepelijk om zodanige akte op te maken en namens Opdrachtnemer te ondertekenen, onverminderd de verplichting van Opdrachtnemer om op eerste verzoek van Opdrachtgever aan de overdracht van deze rechten medewerking te verlenen, zonder daarbij voorwaarden te kunnen stellen. Opdrachtnemer machtigt voor zover nodig Opdrachtgever hierdoor onherroepelijk om de overdracht van deze intellectuele eigendomsrechten in de desbetreffende registers te doen in- of overschrijven.

23.4 Indien tussen partijen verschil van mening bestaat over intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van de resultaten van de verrichte Diensten wordt, behoudens tegenbewijs, ervan uitgegaan dat die rechten bij Opdrachtgever berusten. In alle gevallen mag Opdrachtgever het bij de Overeenkomst beoogde gebruik van de uitkomst van de resultaten maken.

23.5 Opdrachtnemer doet hierbij afstand jegens Opdrachtgever van alle eventueel aan hem, Opdrachtnemer, toekomende zogenaamde persoonlijkheidsrechten als bedoeld in de Auteurswet, in de mate als de toepasselijke regelgeving zodanige afstand toelaat. Opdrachtnemer doet, hiertoe gevolmachtigd, ook namens het aan zijn zijde betrokken Personeel, afstand jegens Opdrachtgever van alle eventueel aan deze personeelsleden toekomende persoonlijkheidsrechten, in de mate als de toepasselijke regelgeving zodanige afstand toelaat.

23.6 Opdrachtnemer mag de resultaten van de verrichte Diensten in generlei vorm aan derden beschikbaar stellen, noch hierover aan derden enige inlichting te verschaffen, tenzij Opdrachtgever uitdrukkelijk toestemming hiervoor heeft verleend. Opdrachtgever kan aan deze toestemming voorwaarden verbinden.

23.7 Opdrachtnemer vrijwaart Opdrachtgever tegen aanspraken van derden ter zake van (eventuele) inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van die derden, vergelijkbare aanspraken met betrekking tot kennis, ongeoorloofde mededinging en dergelijke daaronder begrepen. Opdrachtnemer verplicht zich tot het op zijn kosten treffen van alle maatregelen die kunnen bijdragen tot voorkoming van stagnatie en tot beperking van de te maken extra kosten of de te lijden schade als gevolg van bedoelde inbreuken.

23.8 Onverminderd het hiervoor bepaalde kan Opdrachtgever, indien derden Opdrachtgever ter zake van schending van intellectuele eigendomsrechten aansprakelijk stellen, de Overeenkomst schriftelijk, buiten rechte, geheel of gedeeltelijk ontbinden. Van zijn recht tot ontbinding van de Overeenkomst maakt Opdrachtgever geen gebruik dan na voorafgaand overleg met Opdrachtnemer.

Lees het complete besluit hier (link)

IEF 9696

Gazette mei 2011 Raad voor plantenrassen, Stcrt. 2011, 8 690

Tal van groenten, fruit, vlassen en bloemen passeren de revue in de nieuwe Gazette gepubliceerd door de Raad voor plantenrassen. Aanvragen, rasbenamingen, intrekking van aanvragen, beslissingen en mededelingen rondom de Zaaizaad- plantgoedwet 2005 en UPOV staan erin. De tarieven voor 2011 zijn bekendgemaakt (lees verder):

Naast de kwekersrechtelijke aspecten, merkt de raad op dat

teeltmateriaal van ingeschreven rassen ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 slechts onder de ingeschreven benaming in het verkeer gebracht en verder verhandeld mag worden. De handelsnaam of het merk mag vanzelfsprekend ook gevoerd worden, doch niet in plaats van de rasbenaming.

en

belanghebbenden kunnen binnen drie maanden na datum van de bekendmaking in het Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant (GAZETTE) bij de Raad bezwaren indienen tegen onderstaande benamingen op grond, dat de benaming zodanig met een handelsnaam of een merk overeenstemt, dat uit het gebruik daarvan verwarring omtrent de aard of herkomst van waren is te duchten.

Lees de Gazette hier (link en pdf)

  • Uitsluitend toelating: € 400
  • Uitsluitend kwekersrecht: € 400
  • Gelijktijdig toelating + kwekersrecht: € 400
  • Ongelijktijdig toelating + kwekersrecht: € 400 + € 50
  • Onderzoekstarief (1ste groeicyclus) anno 2011
  • Afhankelijk van het gewas: € 1430 – € 2425