Reclamerecht  

IEF 8390

De sigarettenmerken X, D en M werden genoemd

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 28 mei 2009, LJN: BK4860, X tegen uitspraak Rb. Rotterdam in het geding tussen X en  de Minister van VWS

Reclamerecht. Tabakswet. Het College vernietigt de uitspraak van de rechtbank, nu de opgelegde boete in dit concrete geval niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de geconstateerde overtreding van de Tabakswet.

5.20  Hoewel X met de gewraakte advertentie ontegenzeglijk het in artikel 5, eerste lid, Tabakswet neergelegde reclameverbod heeft overtreden, is het College van oordeel dat de overtreding niet van dien aard is geweest dat daarmee in vergaande mate is getreden buiten de grenzen van hetgeen is toegestaan. Daartoe heeft het College mede in aanmerking genomen dat het bereik van het medium waarvan X zich bij het maken van reclame heeft bediend - het vakblad Misset Horeca - zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin beperkt is. Bedoeld blad is niet op consumenten gericht, maar op een selectief lezerspubliek, met name horecaondernemers en anderen die om professionele redenen belangstelling hebben voor de ontwikkelingen in de horecabranche. Voorts heeft Misset Horeca slechts een relatief bescheiden oplage van om en nabij 18.500 exemplaren. Het College heeft niet kunnen vaststellen dat deze in belangrijke mate voor de evenredigheid van belang zijnde omstandigheden zijn verdisconteerd in de hoogte van het boetebedrag.

5.21  Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat de aan X opgelegde boete ter hoogte van
€ 45.000,- in dit concrete geval niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de geconstateerde overtreding van de Tabakswet. Anders dan de rechtbank, is het College van oordeel dat de minister aanleiding had moeten zien toepassing te geven aan de in artikel 11b, derde lid, Tabakswet neergelegde matigingsbevoegdheid. Nu dit achterwege is gebleven om reden dat de minister de omstandigheden van het geval niet zodanig achtte dat toepassing van dit artikellid mogelijk was, heeft de rechtbank het bestreden besluit van 8 september 2006, waarbij het boetebesluit van 29 april 2005 is gehandhaafd, in zoverre ten onrechte in stand gelaten.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8360

Onterecht angstgevoelens zou opwekken

Uitspraak van de Reclame Code Commissie, 13 november 2009, Dossier 2009/00769 (Met dank aan Willem Leppink, Ploum Lodder Princen Advocaten en Notarissen)

De RCC heeft onlangs uitspraak gedaan in de zaak tussen het Nederlands Bakkerij Centrum (NBC) tegen Zonnatura betreffende misleidende reclame. De klacht van het NBC tegen de radiocommercial voor het brood Volkomen Volkoren Brood werd toegewezen nu deze misleidend is en onterecht angstgevoelens zou opwekken. Zonnatura werd aanbevolen om zodanige reclame te vermijden.

Lees hier meer (Reclameboek).

IEF 8341

Ook niet via Parijs

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 november 2009, KG ZA 09-2167 Pee/BB, J. de Jonge Flowsystems tegen Buitendijk Techniek B.V. (met dank aan Daan de Lange, Brinkhof).

Misleidende reclame. Oneerlijke mededinging. Gedaagde gebruikt foto’s van hosetowers van eiser in brochure: onrechtmatig en misleidend. De voorzieningenrechter wijst toepassing van art. 1019h Rv af, ook als het Unieverdrag van Parijs in ogenschouw wordt genomen (waar, zoals eiser stelt,  immers in art. 1 lid 2 oneerlijke mededinging ook als een recht van industriële eigendom wordt gedefinieerd), geen ruimte voor een kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

4.3. Voor de 5 afbeeldingen van hosetowers van J. de Jong Flowsystems is dat anders. De afbeeldingen nemen een dermate groot deel van de brochure in beslag dat, in tegensteIling tot wat Buitendijk Techniek heeft aangevoerd, niet kan worden gesproken van louter illustratiemateriaal. Verder wordt doordat 5 van de 6 geplaatste hosetowers afkomstig zijn van J, de Jong Flowsystems een onjuiste voorstelling van zaken gegeven omdat daarmee de indruk wordt gewekt dat de getoonde hosetowers door Buitendijk Techniek zijn gemaakt en geleverd. Voor wat betreft deze afbeeldingen is de brochure dan ook misleidend. Daar komt nog bij dat Buitendijk Techniek met haar handelen op een oneerlijke wijze met J. de Jong Flowsystems concurreert, nu aannemelijk is dat Buitendijk Techniek met het plaatsen van de afbeeldingen van hosetowers van J. de Jonge Flowsystems profiteert van de door J. de Jonge Flowsystems in de loop der jaren opgebouwde goodwill. Het plaatsen van de brochure op de website van Buitendijk Techniek in deze vorm is jegens J. de Jong Flowsystems dan ook onrechtmatig te noemen.

4.4. Gelet op het voorgaande zal het Buitendijk Techniek worden verboden de brochure openbaar te maken voor zover daarin afbeeldingen zijn opgenomen van door J. de Jong Flowsystems geleverde hosetowers. (…)

(…)

4.9. Buitendijk Techniek zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. J. de Jonge Flowsystems wordt niet gevolgd in haar stelling dat deze kosten dienen te worden vastgeste1d volgens artikel 1019h Rv. Het toepassingsbereik van titel 15 van Rv (Van rechtspleging in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom) staat limitatief opgesomd in artikel 1019h Rv en laat, ook niet via het Unieverdrag, geen ruimte voor een volledige kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8307

De marketingactiviteiten die zij aantroffen

Kamerstuk 32123 XVI, nr. 19, 2e Kamer. Brief en Rapport Onderzoek naar Marketing, reclame en gunstbetoon omtrent Medische Hulpmiddelen (bijlage bij 32123 XVI, nr. 19)

In oktober 2008 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de Staat van de Gezondheidszorg gepubliceerd. De IGZ maakte in deze rapportage melding van het feit dat gunstbetoon in de medische hulpmiddelenmarkt plaatsvindt. Vorig jaar is daarom besloten een oriënterend onderzoek uit te laten voeren, waarbij eveneens nader gekeken naar een vijftal groepen medische hulpmiddelen.

Anders dan bij de geneesmiddelenregelgeving kent de medische hulpmiddelenregelgeving geen specifieke bepalingen over reclame en gunstbetoon. Er kan dus ook geen sprake zijn van overtredingen. Wel bevat het Burgerlijk Wetboek algemene regelgeving voor reclame. Hierop ziet de Reclame Code Commissie toe.

De medische hulpmiddelenmarkt is omvangrijk en complex. De onderzoekers zijn niet grondig en diep op de materie ingegaan, maar hebben een quick scan over de gehele breedte van de markt gemaakt. Deze globale scan leert dat op het medische hulpmiddelenterrein gebruik wordt gemaakt van reclame, marketing en gunstbetoon. De onderzoekers vonden de marketingactiviteiten die ze aantroffen passen binnen de commerciële setting van de markt. Zij hebben geen buitensporige situaties van marketing, reclame en gunstbetoon aangetroffen. Wel hebben de onderzoekers enkele signalen opgepikt waarbij zij vraagtekens plaatsen.

Lees de brief hier en het rapport hier.

IEF 8273

Appels met peren

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 14 oktober 2009, KG ZA 09-598, Techcomlight B.V. tegen Bik Bouwproducten B.V. & Vaculux B.V. (met dank aan Ernst-Jan Louwers, Louwers IP/Technology Advocaten).

Vergelijkende reclame. Buisvormige daglichtsystemen. “De kern van dit kort geding is de vraag of Bik c.s. door het openbaar (laten) maken van de gewraakte reclame-uitingen onrechtmatig handelen jegens Techcomlight. Deze reclame-uitingen behelzen een boodschap van commerciële en wervende aard van Bik C.S. aan haar klanten/afnemers, waarin de Solatube van Techcomlight wordt genoemd, zodat in ieder geval sprake is van een vorm van vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.”  In het kort:

5.5.4. Zonder aan te geven dat het daglichtsysteem van Techcomlight enerzijds en de daglichtsystemen van Bik C.S. anderzijds in de basis verschillend zijn in verband met het wél respectievelijk niet aanwezig zijn van een filtersysteem (de RayBender) met het oog op de verschillend beoogde functionaliteit - hetgeen Bik c.s. in de gewraakte reclames hebben nagelaten - is het vergelijken van deze daglichtsystemen qua hoeveelheid lichtopbrengst misleidend en onrechtmatig, omdat op zijn minst de indruk wordt gewekt dat sprake is van identieke producten en de gemiddelde afnemer van zo'n daglichtsysteem niet in staat is om na te gaan dat er - spreekwoordelijk gezegd - appels met peren worden vergeleken.

5.6. Tenslotte acht de voorzieningenrechter de reclame-uitingen van Bik C.S., inhoudende dat hun daglichtsystemen 15% gemakkelijker te installeren zijn dan de Solatube, onvoldoende onderbouwd en dus onvoldoende overtuigend. De vorderingen genoemd in r.o.3.1. onder sub l .a., l .b. en l .f. zullen reeds hierom worden toegewezen op de wijze zoals hierna geformuleerd, met dien verstande dat er bij dit vonnis geen gedragingen aan OliNo kunnen worden opgelegd. De andere grondslagen voor deze onderdelen van de vordering kunnen hierna verder buiten bespreking blijven. 

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

IEF 8187

Berusten op een vergissing (omissie)

Gerechtshof Amsterdam, 8 september 2009, zaaknr. 200.037.050/01, Unilever Nederland B.V. tegen Reckitt Benckiser Healthcare B.V. (met dank aan Marlou van de Braak, De Brauw Blackstone Westbroek).

Reclamerecht. Arrest in incident. Hoger beroep vzr. Rechtbank Amsterdam, 22 mei 2009, IEF 7925 (toiletreinigers). Hof verklaart het vonnis van de voorzieningenrechter uitvoerbaar bij voorraad.

2.6 Het hof stelt voorop dat Unilever in eerste aanleg uitvoerbaarheid bij voorraad heeft gevorderd. De voorzieningenrechter heeft geen overweging aan deze vordering gewijd. Op grond van inhoud en dictum van het bestreden vonnis moet worden aangenomen dat het feit dat dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard berust op een vergissing (omissie). Reeds uit de aard van de door Unilever ingestelde vorderingen moet - zeker nu die vorderingen in kort geding zijn gedaan - worden afgeleid dat Unilever de verkregen voorzieningen onmiddellijk wenst te benutten, ook ingeval een rechtsmiddel wordt ingesteld.

Daarbij dient mede in ogenschouw te worden genomen dat het dictum onder 5.2. van het vonnis ook ziet op toekomstige televisiereclames, waarin het product van Reckitt wordt vergeleken met een bleekproduct. Unilever heeft dan ook onmiskenbaar belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis. Hieraan doet niet af dat de gewraakte reclame inmiddels is vervangen door een andere. Denkbaar is immers dat Reckitt wederom, hangende het hoger beroep, een nieuwe televisiereclame zal (willen) uitbrengen. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de incidentele vordering van Unilever moet worden toegewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 8149

De uiting is niet van haar uitgegaan

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 4 mei 2009, LJN: BJ6166, A  B.V. tegen de minister van VWS.

Tabaksreclame. Tabaksfabrikant sponsort het nationale discothekenweekend (inmiddels al weer ter ziele). Geen bewijs dat de gewraakte uiting is uitgegaan van de fabrikant.

5.4  (…) De verklaring die de medewerker van Koninklijk Horeca Nederland blijkens het proces-verbaal heeft gegeven, inhoudende dat de plaatsing van de bedrijfsnaam en het logo van A op de website dient te worden beschouwd als tegenprestatie in het kader van de strategische alliantie die partijen zijn aangegaan, heeft A ten stelligste betwist. Zoals reeds overwogen, vindt de juistheid van die verklaring van de medewerker van Koninklijk Horeca Nederland geen bevestiging in de tekst van de alliantieovereenkomst, terwijl overige gegevens en/of bescheiden die deze uitleg kunnen ondersteunen ontbreken. Dit gebrek kleeft evenzeer aan de stelling van de minister dat sprake zou zijn van een gebruik dat voortvloeit uit de wijze waarop sinds jaren aan de alliantieovereenkomst uitvoering wordt gegeven.

5.5  Gegeven het feit dat de met Koninklijk Horeca Nederland gesloten alliantieovereenkomst geen uitsluitsel biedt omtrent de betrokkenheid van A bij de hier aan de orde zijnde vermelding en in aanmerking genomen de betwisting dat de vermelding rechtstreeks of onrechtstreeks uit deze overeenkomst zou voortvloeien, dan wel dat A op enig andere wijze van die vermelding kennis heeft gedragen, is het College van oordeel dat het op de weg van de minister lag feiten en/of omstandigheden aan te dragen teneinde aannemelijk te maken dat A als overtreder van het verbod van artikel 5, eerste lid, Tabakswet dient te worden aangemerkt. Aangezien van enig overtuigend bewijs ter zake niet is gebleken, is het College, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de minister zich ten onrechte bevoegd heeft geacht A een boete op te leggen.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8105

Dateren van jaren her

Rechtbank Amsterdam 6 augustus 2009, KG ZA 09/1404. Ushio Europe B.V. tegen Philips Lighting B.V. en Koninklijke Philips Electronics N.V. (Met dank aan mr. L. Bakers en C.J.S. Vrendenbarg, BINGH Advocaten)

Reclamerecht. Ongeoorloofde vergelijkende reclame. Specialistische markt, claims niet gebaseerd op onafhankelijk onderzoek.

Ushio biedt onder meer xenon lampen aan van het type UXL die specifiek gericht zijn op toepassing in bioscopen. Ushio heeft Philips gesommeerd haar claim in diverse reclames dat de Philips Helios Xenon lamp 30% meer licht geeft dan de standaardlampen, waarmee volgen Ushio geduid wordt op de standaardlampen van Ushio en andere misleidende reclames niet meer te uiten, aangezien deze claim volgens Ushio niet juist is. Ushio vordert onder meer dergelijke reclameclaims te staken en een rectificatie. Ushio stelt onder meer dat de markt voor xenon lampen een zeer specifieke is en er maar een gering aantal spelers op die markt is. Howel Ushio niet specifiek wordt genoemd door Philips, zal deze vergelijking vanwege het specialistische karakter van de branche en het aanzienlijke marktaandeel van Ushio (45%) worden herleid tot producten van Ushio. De rechtbank gaat hierin mee en stelt dat er derhalve sprake is van vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

Philips zal derhalve moeten aantonen dat haar lampen 'up to' 30% meer licht produceren dan de (voor hetzelfde doel, te weten licht voor projectie op bioscoopschermen bestemde) standaardlampen. "Weliswaar kan vanwege de nuancering 'up to' worden aangenomen dat Philips niet hoeft aan te tonen dat in alle gevallen sprake is van 30% meer licht, maar wel dat dit percentage op zijn minst (eenmalig) moet voorkomen in de tests en dat daarnaast een percentage tussen de 20 en de 30 met een zekere regelmaat geconstateerd wordt.[...] Ushio heeft echter terecht betoogd dat aan deze tests in het kader van het onderhavige geschil geen betekenis toekomst, nu de testresultaten op één na dateren van jaren her, de tests intern (door LTI en Philips zelf) zijn uitgevoerd (en dus niet gebaseerd op onafhankelijk onderzoek) en bovendien geen vergelijking bevatten met de huidige Ushio lampen.

"Philips heeft betoogd dat de vordering om het doen van voornoemde uitingen te staken en gestaakt te houden niettemin dient te worden afgewezen, aangezien zij de desbetreffende claims reeds van haar website heeft verwijderd. Nu Philips evenwel geen onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan in dat verband en daarnaast niet uitgesloten moet worden geacht dat de claims nog in door haar verspreide brochures circuleren, heeft Ushio, anders dan Philips heeft betoogd, nog een voldoende (spoedeisend) belang bij het door haar gevraagde verbod."

Lees het vonnis hier.

IEF 8093

Octrooiexpert is geen octrooigemachtigde

Reclame Code Commissie, 28 juli 2009, 2009.00379. Nederlandse Orde van Uitvinders tegen adverteerder (Met dank aan Catrien Noorda, Howrey)

Reclamerecht. Klacht tegen reclameuiting op de website van een 'octrooiexpert'. Octrooiexpert is geen octrooigemachtigde.

De NOvU voert aan dat de suggestie wordt gewekt in de advertentie dat, afgezien van een verschil in prijs en opleiding, een 'octrooi expert' op één lijn zou zijn te stellen met een octrooigemachtigde. Voorts wordt ten onrechte de infruk gewekt dat er na het door de adverteerder uitgevoerde nieuwheidsonderzoek en het indienen van een octrooiaanvraag onaantastbare bescherming kan worden verkregen. Adverteerder wijst er onder meer op dat de klacht zich richt tegen een besloten website, zodat geen sprake is van een openbare aanprijzing in de zin van artikel 1 NRC.

In de eerste plaats overweegt de Commissie dat de gewraakte website, die voor een ieder toegankelijk is, dient te worden aangemerkt als een openbare aanprijzing van adverteerders diensten en dus een reclame-uiting is in de zin van de NRC.

Ten aanzien van de uiting zelf: "adverteerder [vergelijkt] werkzaamheden die hij als Patentexperte (octrooiexpert) verricht met die van een octrooigemachtigde en stelt [..] dat de waarde en de bescherming van een door hem en een door een  octrooigemachtigde geschreven octrooiaanvrage even groot is. "Patentexperte" en "octrooiexpert' zijn door adverteerder zelf bedachte titels en - anders dan wordt gesuggereerd - geen in Nederland erkende titels. Adverteerder heeft niet aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat hij een opleiding heeft voltooid, die vergelijkbaar is met die welke een octrooigemachtigde heeft voltooid. Naar eigen zeggen heeft hij in München een tweejarige schriftelijke opleiding gevolgd, maar daarmee heeft adverteerder niet aangetoond een opleiding te hebben voltooid, waardoor hij in staat moet worden geacht om een octrooiaanvrage in te dienen die een uitvinder de bescherming biedt, die in de uiting in het vooruitzicht wordt gesteld"

"Afgezien van het feit dat - anders dan in de uiting wordt gesteld -
wettelijke bescherming niet kan worden gegarandeerd, is ook ten aanzien van de hier bedoelde tekst van belang dat adverteerder niet heeft aangetoond dat de door hem aangeboden dienst in kwalitatief opzicht gelijkwaardig is aan die van een octrooigemachtigde. De omvang van de rechtsbescherming die men aan een octrooi kan ontlenen, hangt voor een groot deel af van de kwaliteit van de aanvrage. Met name nieuwheid, inventiviteit en nawerkbaarheid van de uitvinding dienen, goed onderzocht en omschreven te zijn. Niet gebleken is dat adverteerder in staat is om een aanvraag in te dienen die met name op deze punten kwalitatief gelijkwaardig is aan die van een octrooigemachtigde."

Lees de beslissing hier.

IEF 8089

3 opmerkingen

Paul Geerts: Noot bij Vzr. Rb. Amsterdam 18 juni 2009, IEF 7977, Hans Anders/Specsavers

"Wat minder gelukkig daarentegen vind ik het oordeel over het misleidende karakter van de vergelijkende-reclame-uiting van Specsavers, omdat die in mijn ogen wel degelijk ten onrechte de suggestie wekt dat Hans Anders niet over gekwalificeerd personeel beschikt en dus in strijd is met (art. 6:194a lid 2 sub a BW). Nu weet ik heel goed dat de marge van eigen (rechterlijke) interpretatie en appreciatie in misleidingskwesties relatief groot is, maar toch kan kernoverweging 4.5 uit het onderhavige vonnis mij niet overtuigen."

"Hoe dat ook zij, over die merkenrechtelijke vordering het volgende. In r.o. 4.12 lijkt de Voorzieningenrechter te suggereren (dat uit het O2/Hutchison-arrest volgt) dat vergelijkende reclame alleen dan niet is toegestaan wanneer sprake is van verwarringsgevaar.
Dat dit niet zo is weten wij (zeker) sinds HvJ EG 18 juni 2009, IEF 7974 (L’Oreal/Bellure). Dit arrest is op dezelfde dag gewezen als het onderhavige vonnis, zodat partijen en de Voorzieningenrechter niet op de hoogte konden zijn van deze belangrijke uitspraak. Niettemin heeft de rechter een vooruitziende blik gehad door aan het slot van r.o. 4.5 te oordelen dat (zo lees ik de overweging) de merkhouder zich ook kan verzetten tegen denigrerend merkgebruik
in vergelijkende reclame. Dat de rechter oordeelt dat daarvan i.c. geen sprake is, is niet zo verwonderlijk nu hij al geoordeeld heeft dat de reclame-uiting van Specsavers niet misleidend is. Indien men daar zoals ondergetekende anders over denkt is het geen hele grote stap om de reclame-uiting van Specsavers ook in strijd met art. 6:194a lid 2 sub e BW te achten."

Lees de gehele noot hier.