DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 8290

Een zogenaamd “essentieel octrooi”

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 juli 2005, rolnummer 02/2947 Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Furness Logistics Moerdijk B.V. & Princo Digital Disc GmbH c.s  (met dank aan Frank Eijsvogels, Howrey)

Octrooirecht. Nog ongepubliceerd, maar voor de praktijk nuttig vonnis uit 2005 over  essentiële octrooien en de vervaardigingsfictie onder de AntiPiraterijVerondering (APV).

Philips beroept zich i.c. op twee octrooien m.b.t. CD-R’s en CD-RW’s om import door gedaagden in de EG tegen te gaan. Gedaagde Princo vordert in reconventie de vernietiging van de beide octrooien. De rechtbank wijst de vorderingen van Philips toe. Octrooien zijn geldig en “Philips [kan]  aan de hand van die standaard (gecombineerd met de claim dat de discs daarmee compatibel zijn) aannemelijk maken dat aan de kenmerken is voldaan, indien de standaard die dwingend voorschrijft (een zogenaamd “essentieel octrooi”).

Vervaardigingsfictie: 8. De rechtbank is van oordeel dat het systeem van vaststelling of bepaalde goederen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten volgens de nieuwe APV (artikelen 1, 2 en 10 tezamen genomen) tot hetzelfde resultaat leidt als onder de oude APV (artikelen 1 en 6 tezamen genomen, onder welke vigeur de CD-R’s overigens in beslag zijn genomen), ten aanzien waarvan de Hoge Raad overwoog (HR 19 maart 2004, RvdW 2004, 51, IER 2004, 50, Philips/Princo, r.o. 3.5.3.2):

Uit art. 6 lid 2, aanhef en onder b, van de EG-Piraterijverordening volgt dat de goederen die in Nederland "in een situatie als bedoeld in artikel 1 lid 1, onder a), verkeren" bij de beoordeling van de inbreukvraag bij wege van fictie dienen te worden aangemerkt als goederen die in Nederland zijn vervaardigd.

Overweging 8 van de nieuwe APV stelt die bedoeling evenzeer buiten twijfel (…)

10. Dit één en ander leidt derhalve tot de gevolgtrekking dat indien de vervaardiging van de CD-R’s of CD-RW’s in Nederland octrooi-inbreuk zou opleveren, deze discs alhier door de douane tegengehouden kunnen en mogen worden, ook al zullen deze in sommige landen van de Gemeenschap geen octrooi-inbreuk opleveren, bijvoorbeeld omdat het betreffende octrooi aldaar geen gelding heeft. Ook is krachtens artikel 16 APV (weder)uitvoer naar buiten de Gemeenschap, bijvoorbeeld Zwitserland, verboden (vgl. HvJ EG 6 april 2000, C-383/98).

Voorts richt de verbodsnorm van artikel 16 van de APV zich wel degelijk tot burgers en niet slechts tot de douaneautoriteiten, zoals nog door Princo c.s. is betoogd. Een verordening is immers rechtstreeks toepasselijk in iedere Lid-Staat, zonder nadere implementatie (artikel 249 EG-verdrag), terwijl voorts uit artikel 16 APV niet valt af te leiden dat het slechts tot de Lid-Staten of douaneautoriteiten zou zijn gericht, zodat het in beginsel is te beschouwen als een voor eenieder geldend verbod (vgl. HvJ EG 7 januari 2004, C-60/02, met name r.o. 60). Ook overwegingen 3 en 10 van de APV stroken met die lezing.

11. (…) is voldoende gebleken van dreigende overtreding van de verboden krachtens de (oude en) nieuwe APV, zodat het verbod daartoe jegens hen kan worden toegewezen, mits wordt vastgesteld dat de vervaardiging van de CD-R’s naar Nederlands octrooirecht een inbreuk vormt, waarover hierna. (…)


(…)

Standaard / essentieel octrooi: 49. Ten aanzien van beide octrooien hebben Princo c.s. zich op het standpunt gesteld dat verwijzing naar de CD-R standaard onvoldoende is. Aan Princo c.s. kan worden toegegeven dat inderdaad niet zozeer beslissend is de vraag of de kenmerken van de octrooien zijn terug te vinden in die standaard maar of de CD-R’s (en thans ook CD-RW’s) zoals door Princo c.s. verhandeld, aan die kenmerken voldoen. Niettemin kan Philips wel aan de hand van die standaard (gecombineerd met de claim dat de discs daarmee compatibel zijn) aannemelijk maken dat aan de kenmerken is voldaan, indien de standaard die dwingend voorschrijft (een zogenaamd “essentieel octrooi”). Niet alleen heeft Philips daarmee in beginsel voldaan aan haar stelplicht, bovendien zou daaraan de gevolgtrekking kunnen worden ontleend dat voorshands voldoende aannemelijk is, behoudens door Princo c.s. te leveren tegenbewijs, dat aan de betreffende kenmerken uit de (conclusies van de) octrooien is voldaan. Daarbij komt dat Philips betreffende een aantal kenmerken meetrapporten heeft overgelegd waarvan de experimentele resultaten (uitgezonderd de daaraan te verbinden conclusies) niet, althans niet voldoende steekhoudend zijn betwist

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8276

Na Einstweilige Verfügung

Hoge Raad, 16 oktober 2009, LJN: BJ1253, Realchemie Nederland B.V. tegen Bayer Cropscience A.G.,

Octrooirecht. Eerst even kort. Zaak betreffende de vraag of onder de EEX-Verordening op een aantal door een Duitse rechter ex parte gegeven beslissingen verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland kan worden gegeven. Daarnaast is de vraag aan de orde of in deze exequaturprocedure, nu de beslissingen waarvan verlof tot tenuitvoerlegging wordt gevraagd betrekking hebben op inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, de proceskostenveroordeling moet worden gegrond op art. 1019h Rv. Prejudiciële vragen.

7. Vragen van uitleg 

1. Moet het begrip "burgerlijke en handelszaken" in art. 1 EEX-Verordening aldus worden uitgelegd dat deze verordening ook van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die een veroordeling tot betaling van "Ordnungsgeld" op grond van § 890 ZPO inhoudt? 

2. Moet art. 14 van de Handhavingsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat zij ook van toepassing is op een exequaturprocedure met betrekking tot

(i) een in een andere lidstaat gegeven beslissing over een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht;
(ii) een in een andere lidstaat gegeven beslissing waarbij een dwangsom dan wel boete is opgelegd wegens overtreding van een verbod tot inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht;
(iii) in een andere lidstaat gegeven kostenbeslissingen die voortbouwen op de onder (i) en (ii) genoemde beslissingen?

Lees het arrest hier.

IEF 8202

Te gelden als uitvinder

Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 september 2009, gevoegde zaken HA ZA 06-43 en HA ZA 06-1640, X tegen Y & Audilux N.V. c.s. en X tegen Koninklijke Philips Electronics N.V.

Octrooirecht. Wel gemeld, nog niet samengevat. Opeising octrooi. Geen rechtsverwerking. Geen situatie als bedoeld in artikel 12 lid 1 ROW. Niet voldaan aan bij opeising geldende verzwaarde stelplicht.

Stellende dat hijzelf als enige, althans samen met Philips, heeft te gelden als uitvinder van de bedoelde octrooifamilie voor het in-ear gehoorapparaat, dat hij buiten dienstverband en deels in zijn vrije tijd zou hebben uitgevonden, vordert X - samengevat - primair veroordeling van Y c.s. tot overdracht van, subsidiair tot gedeeltelijke overdracht in mede-eigendom van (thans nog) Europees octrooi EP 100, PCT-aanvrage O99/13686,het Amerikaanse octrooi US 740 en alle andere octrooien of octrooiaanvragen die NL 962 en NL 257 als prioriteit inroepen.

5.7 Als verweer met de verste strekking is aangevoerd dat X zijn recht tot opeising zou hebben verwerkt. Dat wordt verworpen. Enkel tijdsverloop, in dit geval 6 jaar, is daartoe onvoldoende. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is daarnaast vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij Philips/Y c.s. het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat X zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van Philips/Y c.s. onredelijk zou worden benadeeld of bezwaard in geval X zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Weliswaar wordt vanwege het tijdsverloop de positie van Philips/Y c.s. bemoeilijkt, maar niet valt in te zien dat dit het gevolg is van een (additionele) bijzondere omstandigheid, niet zijnde enkel tijdsverloop. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank een (additionele) bijzondere omstandigheid aanwezig op grond waarvan bij Y c.s./Philips het gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn gewekt dat X zijn aanspraak niet langer geldend zou maken. De rechtspraak waar Philips zich ten faveure van haar beroep op rechtsverwerking op beroept, ziet niet op met de onderhavige zaak vergelijkbare casusposities, zoals X terecht naar voren heeft gebracht.

5.8. Evenmin is sprake van een situatie bedoeld in art. 12 lid 1 ROW 1995 (na "tenzij"), op grond waarvan de aard van de werkzaamheden van X mee zou brengen dat aan spraak op octrooi zou toekomen aan Audicom, zoals Philips nog aanvoert. X was bij Audicom niet aangesteld – zo is tussen partijen in confesso – in een betrekking die qua aard meebracht dat hij zijn bijzondere kennis zou aanwenden tot het doen van uitvindingen van dezelfde soort als die waarop de octrooiaanvrage betrekking heeft. X was als hoofd technische dienst belast met het repareren en assembleren van gehoorapparaten.

5.9. Subsidiair heeft Philips betoogd dat zo al moet worden aangenomen dat X met medeweten en goedkeuring van Y zich mede in werktijd zou hebben beziggehouden met het doen van uitvindingen, die geleid hebben tot de voorlopers van de Microlux, zoals X beweert, maar Philips en Y c.s. betwisten, dat dan blijkbaar sprake was van een situatie waarin het tot zijn feitelijke takenpakket was gaan behoren om uitvindingen te doen voor Audicom. Gelet op de blijkens de parlementaire geschiedenis beperkte draagwijdte van de uitzondering van art. 12 lid 1 ROW 1995 gaat het te ver om die situatie gelijk te kunnen stellen met een geval als bedoeld in lid 2 van dat artikel, waar het betoog van Philips in feite op neerkomt, zodat dit wordt verworpen.

5.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft X niet voldaan aan zijn in de onderhavige procedures aan te nemen verzwaarde stelplicht met betrekking tot zijn stelling dat hij de aan de octrooi(aanvrage)en ten grondslag liggende uitvinding van een in-ear hoortoestel zou hebben gedaan. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8255

Een beroep op het wezen

Kesselreinigung RüeggGerechtshof ’s-Gravenhage, 6 oktober 2009, zaaknr. 105.002.348/01, Francis Zilka & Timothy Zilka tegen Kesselreinigung Rüegg GmbH (met dank aan F.I.S.A.L. van Velsen,  FISAL IP Law).

Octrooirecht. Explosief ontslakken. Partijen hebben zich na tussenarrest kunnen uitlaten over HR Lely/Delaval en hebben hun stellingen/verweer, zo nodig, kunnen aanpassen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank 's-Gravenhage, 25 februari 2004, 03/1234). Eerst even voor jezelf lezen:  

14. De stellingen van Zilka betreffende “het wezen” houden in feite in dat Zilka aan veel kenmerken van de conclusie geen betekenis hecht en deze weginterpreteerd. Zo komt de koelenvelop, die en detail in de conclusies is omschreven en een essentieel aspect lijkt te zijn, in het geheel niet meer voor. Het lijkt erop dat Zilka met het formuleren van zulk een ruim ‘wezen’ juist datgene doet wat artikel 69 EOV in verbinding met het Protocol uitdrukkelijk beoogt te verbieden:
“Art. 69 mag (…) evenmin worden uitgelegd in die zin, als zouden de conclusies alleen als richtlijn dienen en als zou de bescherming zich ook mogen uitstrekken tot datgene wat de octrooihouder naar het oordeel van de deskundige die de beschrijving en de tekeningen bestudeert, heeft willen beschermen.”
Zilka gaat in hoger beroep in haar akte van 8 november 2007 ervan uit dat met “explosief” en “explosieveninrichting” hetzelfde wordt bedoeld. Ook al zou worden aangenomen dat met een beroep op het wezen kenmerken mogen worden weggeïnterpreteerde als door Zilka is aangegeven, dan is niet voldaan aan het door Zilka geformuleerde “wezen” voor zover luidend: “(…) doordat het explosief voortdurend wordt gekooeld.”
In het systeem van Rüegg is immers geen sprake van het voortdurend koelen van het explosief: wat voortdurend gekoeld wordt is de holle kans en de lege ballon zonder dat daarin een explosief mengsel aanwezig is. 

Lees het arrest hier.

IEF 8240

Advocaten in vrijwaring

Rechtbank ‘s-Gravenhage, vonnis in incident van 30 september 2009, HA ZA 09-1951, Makaan Pacific PTY Ltd tegen ACM Products B.V.

Octrooirecht. Zekerheidsstelling en vrijwaring. Eiser stelt in hoofdzaak dat gedaagde schikkingsovereenkomst m.b.t. gestelde inbreuk op EP voor an improved golf club organizer zou hebben geschonden. Im casu dient (de buitenlandse) eiser zekerheid te stellen en mag gedaagde advocaten in vrijwaring oproepen. “Het valt, gelet op hetgeen ACM heeft gesteld met betrekking  tot de verrichtingen van Timmers en Donckers-Corten niet uit te sluiten dat ACM, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Timmers, Donckers-Corten en/of Corten Advocaten.  

4.2. (…) Makaan heeft weliswaar verhaalsinformatie verschaft, doch heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar bedoelde gelden te zijner tijd ook daadwerkelijk zullen kunnen dienen als (voldoende) verhaalsmiddel voor de door Makaan aan ACM verschuldigde proceskosten, mocht Makaan in het ongelijk worden gesteld. Ten eerste kan de aanspraak die Makaan op de gelden stelt te hebben niet dienen als verhaalsmogelijkheid, omdat de onderhavige procedure mogelijk juist mede op die aanspraak van Makaan ziet. Als Makaan ten aanzien van die aanspraak in het ongelijk zou worden gesteld, dan vervalt de verhaalsmogelijkheid waarop artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv betrekking heeft, juist vanwege Makaan’s ongelijk. Ten tweede is het bedrag in kwestie aanmerkelijk lager dan de door ACM gevraagde zekerheid. Ook de uitzondering onder c is derhalve niet van toepassing. Bijgevolg is Makaan verplicht tot het stellen van zekerheid, zoals te doen gebruikelijk is door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden.

4.3. De verplichting tot het stellen van zekerheid is, anders dan Makaan stelt, niet afhankelijk van de kans op succes in de hoofdzaak. Er is dan ook geen grond om de zekerheid wegens de volgens Makaan geringe kans van slagen te beperken of de beslissing over de te stellen zekerheid aan te houden. Ook de in het kader van een schikkingsovereenkomst tussen partijen gemaakte afspraken over proceskosten zijn niet van invloed op (de hoogte van) de te stellen zekerheid. De te stellen zekerheid heeft, anders dan Makaan stelt, betrekking op de volledige proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv. Naar het oordeel van de rechtbank is, ook in het licht van ACM’s gemotiveerd onderbouwing en gezien de aard van de zaak, de hoogte van de proceskosten redelijkerwijs te begroten op EUR 70.000,-. De te stellen zekerheid zal dan ook op dat bedrag worden bepaald.

(…) 4.7. ACM stelt dat zij Timmers, Donckers-Corten en Corten Advocaten aansprakelijk kan stellen voor schade die zij in het geval van een ongunstige uitkomst van de hoofdzaak zal lijden, omdat zowel Timmers als Donckers-Corten tekort zijn geschoten in hun verplichtingen jegens ACM. Het valt, gelet op hetgeen ACM heeft gesteld met betrekking tot de verrichtingen van Timmers en Donckers-Corten niet uit te sluiten dat ACM, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Timmers, Donckers-Corten en/of Corten Advocaten.

Lees het vonnis hier.

IEF 8237

Inzien dat iedere sferoïde in de formulering een filmbekleding heeft

Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 september 2009, HA ZA  07-2305, 08-2393, 08-2421, 08-2756, 08-2757, 08-2759, Mundipharma Pharmaceuticals B.V. diverse gedaagden.

Octrooirecht. 52 pagina’s om eerst even voor jezelf te lezen. Twee EP’s met betrekking op formuleringen voor gereguleerde afgifte van oxycodon of een zout daarvan, zoals oxycodon hydrochloride (pijnbestrijding). Mundipharma stelt zich op het standpunt dat generieke producten van gedaagden vallen onder de beschermingsomvang van de octrooien.

9.49 Terzake van EP 730 is een oppositieprocedure aanhangig waarin het octrooi door de Oppositie-Afdeling niet ongewijzigd in stand is gelaten. Mundipharma is van die beslissing in beroep gegaan en heeft verschillende hulpverzoeken ingediend. Aldus is thans minst genomen in enige mate onzeker of en zo ja met welke conclusies de verlenende instantie in München EP 730 uiteindelijk in stand zal laten. De rechtbank acht het daarom opportuun om de beslissing terzake van de geldigheid van en inbreuk op dit octrooi aan te houden en gebruikmakend van haar discretionaire bevoegdheid ingevolge artikel 83 lid 4 ROW de hoofdzaak in zoverre te schorsen, totdat in oppositie tegen EP 730 in kracht van gewijsde is beslist.

9.50 In aanmerking genomen de vaststelling door de rechtbank dat de Generieke producten vallen binnen de beschermingsomvang van conclusie 6 van EP 730 zoals verleend, welke conclusie naar het oordeel van de rechtbank bovendien geldig is te achten, heeft Mundipharma voldoende belang bij toewijzing van het door haar gevorderde provisionele verbod dat gelding zal hebben totdat in de hoofdzaak bij eindvonnis is beslist.

(...) 9.91 De gevorderde verklaring voor recht dat de Generieke producten inbreuk maken op EP 246 zoals geldig geacht, is jegens Ratiopharm c.s. toewijsbaar, evenals het op dat octrooi gebaseerde inbreukverbod.

Lees het vonnis hier.

IEF 8221

Het angorakat syndroom

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 september 2009, KG ZA 09-1115, Sanofi-Aventis tegen Ratiopharm (Nederland) B.V.

Octrooirecht. Afstand. Angorakat. Octrooi ziet op combinatie van clopidogrel en aspirine. Geen directe inbreuk. Geen indirecte inbreuk door uitlokken geneeskundige behandeling (combinatietherapie met aspirine).

Sanofi is rechthebbende op het Europees octrooi EP 1 881 901 (hierna: EP 901 of het octrooi). Het octrooi is geldig tot en met 17 februari 2017 en van kracht in onder meer Nederland. EP 901 bevat 8 conclusies. Onafhankelijke conclusie 1 en de daarvan afhankelijke conclusies 2-5 hebben betrekking op een farmaceutisch preparaat, dat een combinatie van werkzame stoffen clopidogrel en aspirine bevat.

Conclusies 6-8 hebben betrekking op het gebruik van een preparaat volgens (één van de) conclusies 1-5. Het betreft zogenoemde Swiss-type use claims. Meer in het bijzonder stelt conclusie 6 van EP 901 onder bescherming het gebruik van een preparaat volgens conclusies 1-5 voor de behandeling van aandoeningen veroorzaakt door bloedplaatjesaggregatie waaronder stabiele of instabiele angina en aandoeningen van het cardiovasculaire en cerebrovasculaire systeem.

In de oorspronkelijke aanvrage welke leidde tot EP 901 kwam een verdere onafhankelijke conclusie 9 voor, die luidde:

9. Procédé de traitement d’une pathologie induite par l’agrégation plaquettaire comprenant l'administration d'une quantité efficace de clopidogrel et de façon concomitante l'administration d'une quantité efficace d'aspirine, le clopidogrel et l'aspirine étant administrés à l'état libre ou sous forme de sel pharmaceutiquement acceptable.

Gedaagden afzonderlijk behoren tot de Ratiopharm-groep met hoofdkantoor in Duitsland en houden zich bezig met de productie, verkoop en distributie van generieke geneesmiddelen. Op 28 juli 2009 is een handelsvergunning verleend voor Clopidogrel ratiopharm GmbH 75 mg filmomhulde tabletten. Inmiddels brengt Ratiopharm het product Clopidogrel ratiopharm in Nederland op de markt.

Ratiopharm Nederland B.V. heeft in een ten aanzien van EP 901 door haar (tezamen met Ratiopharm GmbH) aangespannen bodemprocedure aangegeven dat de SmPC (samenvatting van de productkenmerken) en bijsluiter van het Clopidogrel ratiopharm product ook de combinatietherapie van clopidogrel en acetylsalicylzuur (ASA) bij de behandeling van acuut coronair syndroom (ACS) zal bevatten.

Volgens Sanofi biedt Ratiopharm met haar preparaat Clopidogrel ratiopharm GmbH 75 mg filmomhulde tabletten, dat als actieve stof alleen clopidogrel bevat, een preparaat aan dat onder de beschermingsomvang van het octrooi valt, omdat dat gebruikt kan worden in een combinatietherapie met aspirine.

Wat betreft het verleningsdossier stelt de voorzieningenrechter voorop dat dat jegens Sanofi de verdenking oproept dat zij eigenlijk (ook) een geneeskundige behandelingmethode in de zin van artikel 53 sub c Europees Octrooiverdrag (hierna EOV) zou hebben willen beschermen. De ingetrokken conclusie 9 en de vervolgconclusies 10 tot en met 15 zijn immers alle aan te merken als conclusies die zien op het aanbieden van een behandeling van ACS door gecombineerde toediening van clopidogrel en aspirine. Uit de vastlegging van een met de examiner gevoerd telefonisch overleg blijkt dat deze conclusies zijn ingetrokken onder verwijzing naar artikel 52 lid 4 EOV (oud), overeenkomende met het huidige artikel 53 sub c EOV.

De voorzieningenrechter geeft aan dat de indruk bestaat dat vervolgens is nagelaten de overige conclusies en de beschrijving te zuiveren van de oorspronkelijke wens (ook) een behandelmethode te claimen. De behandelmethode zoals oorspronkelijk geclaimd onder conclusie 9 gaat immers wel uit van afzonderlijke toediening van werkzame hoeveelheden clopidogrel en aspirine en bouwt dus niet voort op de gecombineerde toediening in één preparaat zoals geclaimd in conclusie 1. De voorlopige conclusie van de voorzieningenrechter is dan ook dat de verleningsgeschiedenis leert dat de beschrijving eerder in beperkende zin dient te worden gelezen.

Sanofi probeert, aldus de voorzieningenrechter, het octrooi te begrijpen op een wijze die in de literatuur bekend staat als het angorakat syndroom. Gedurende de verlening heeft zij zich klein gemaakt door in een telefonisch overleg met de onderzoeker afstand te doen van de conclusies die zien op een geneeskundige behandeling. Daardoor is zij erin geslaagd het kleine gaatje van de verlening te passeren en vervolgens wil zij – als een angorakat die zijn haren weer opzet – het octrooi weer tot de oorspronkelijke omvang doen uitdijen door materieel de geneeskundige  behandelmethode toch weer onder de beschermingsomvang te brengen. In het licht van de verleningsgeschiedenis – het intrekken van de conclusies 9 tot en met 15 – zien naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de conclusies 6, 7 en 8 alle op een preparaat of geneesmiddel dat naast clopidogrel ook aspirine omvat.

Vast staat dat het aangevallen product Clopidogrel ratiopharm GmbH 75 mg filmomhulde tabletten geen aspirine omvat. Alleen al hierom maakt Ratiopharm geen directe inbreuk op enige conclusie van EP 901, hoe dan ook gelezen of gewenst.

Ratiopharm maakt ook geen indirecte inbreuk op enige conclusie van EP 901. De beschermingsomvang is immers beperkt tot een combinatiepreparaat omvattende (ook) aspirine. Sanofi stelt voorts dat Ratiopharm het product Clopidogrel ratiopharm GmbH 75 mg filmomhulde tabletten aanbiedt onder een SmPC en met een bijsluiter die vast doen staan dat zij het product aanbiedt voor gebruik tezamen met aspirine. Anders dan Sanofi herkent de voorzieningenrechter ook hierin geen letterlijke, directe inbreuk. Het is weliswaar duidelijk dat Ratiopharm haar product aanbiedt om te gebruiken, samen met aspirine, voor de behandeling van ACS, maar dat is niet een handelen dat aan de octrooihouder is voorbehouden. Ratiopharm lokt hiermee wel een bepaalde geneeskundige behandeling uit maar dat raakt niet de beschermingsomvang van het octrooi. EP 901 ziet immers niet op een geneeskundige behandeling en kan dat gelet op artikel 53 sub c EOV ook niet.

Proceskosten volgens overeenkomst:  € 90.000.

Lees het vonnis hier.

IEF 8220

Een afgegeven certificaat

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 23 september 2009, AWB 09/5528 OCT95Actavis Group HF en Octrooicentrum Nederland. 3e partij: E.I. Du Pont de Nemours and Company.

Octrooirecht. ABC-zaak. Eiser Actavis maakt bezwaar tegen de verlenging door het OCN van een ABC voor het geneesmiddel van derde partij Du Pont, omdat zij zelf met een generiek geneesmiddel op de markt wil komen. Het OCN wijst het bezwaar af en de rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen deze afwijzing ongegrond.

3.1. In geschil is of de Verordening, meer in het bijzonder artikel 19, tweede lid, zich er tegen verzet dat een derde belanghebbende het besluit tot verlenging van de duur van een ABC aanvecht met gebruikmaking van de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen van de Awb.

3.2. De bepaling van artikel 18 van de Verordening wordt beperkt door artikel 19, tweede lid, dat ‘oppositie’ tegen een besluit tot verlening van een certificaat expliciet uitsluit. Zou artikel 18 van de Verordening zo moeten worden gelezen dat de mogelijkheid van een bezwaar behalve voor de rechthebbende ook voor een derde belanghebbende openstaat, dan zou artikel 19, tweede lid van de Verordening zinledig zijn. (…)

3.3. In het verlengde van het vorenstaande heeft eiseres betoogd dat artikel 19, tweede lid, van de Verordening uitsluitend ziet op het verbod van oppositie tegen een ‘afgegeven certificaat’, en niet tegen de verlenging van een afgegeven certificaat. Dat standpunt is onjuist. Het ABC van Du Pont kwalificeert als een ‘afgegeven certificaat’ in de zin van artikel 19, tweede lid van de Verordening, waartegen geen oppositie kan worden ingesteld. Het feit dat verweerder de beschermingsduur van het certificaat op de voet van artikel 10, zesde en eerste lid, van de Verordening heeft verlengd, doet daaraan niet af.(…)

3.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8206

De verende lip en de rib van de duwschoen

Vanderlande sorteerinrichtingRechtbank ’s-Gravenhage, 23 september 2009, HA ZA 08-3745, Vanderlande Industries Nederland B.V tegen Van Riet Handling Systems B.V.

Octrooirecht. EP’s m.b.t. sorteerinrichting (lopende band). Inbreukvordering toegewezen m.b.t. een van de twee in stelling gebrachte octrooien.

5.13. Het feit dat de sloffen van Van Riet aanliggen tegen de rode stootkussentjes, doet, anders dan Vanderlande meent, in dit verband niet ter zake. Het moge zo zijn dat de sorteerinrichting van Van Riet daardoor gecompliceerder wordt, terwijl een doel van EP 303 juist is om te voorzien in een simpele constructie. De toevoeging van een mogelijk complicerend element aan een sorteerinrichting die aan de kenmerken van EP 303 voldoet, sluit die sorteerinrichting echter niet uit van de beschermingsomvang van EP 303.

5.14. Ook het tweede verweer van Van Riet, te weten dat het deel van de drager waar de slof tegenaan ligt niet complementair aan de slof is gevormd, treft geen doel. Van Riet wijst er in dit verband op dat de slof in het midden een vernauwing heeft en daarom niet over de gehele lengte zonder speling aansluit op de drager. Echter, zoals Vanderlande terecht heeft aangevoerd, moet het vereiste van complementariteit worden uitgelegd in het licht van de functie van de slof, te weten het mogelijk maken dat de afduwschoen verschuift. Daarvoor is nodig dat de slof en drager complementair gevormd zijn, maar niet noodzakelijk is dat de drager over de gehele lengte zonder speling aanligt tegen de slof. Daarom moet worden aangenomen dat de gemiddelde vakman een dergelijke beperking, die niet uitdrukkelijk in conclusie 1 van EP 303 staat en evenmin volgt uit de beschrijving en tekeningen, ook niet in die conclusie zal lezen.

5.15. Daarnaast moet, anders dan Van Riet ten derde betoogt, worden aangenomen dat de sloffen in haar sorteerinrichting worden ondersteund door delen van de duwschoen. Niet in geschil is dat de duwschoen van Van Riet delen bevat die langs beide zijden van de draagplaat van de drager naar beneden steken. Van Riet meent echter dat niet die delen, maar een verbindingsplaat die de betreffende delen onder de draagplaat met elkaar verbindt, de sloffen ondersteunen. Dat betoog treft geen doel omdat het deel van de duwschoen dat Van Riet kwalificeert als verbindingsplaat op zijn beurt wordt ondersteund door de bedoelde delen. De delen ondersteunen de sloffen dus in ieder geval indirect en niet valt in te zien waarom de beschermingsomvang van conclusie 1 van EP 303 beperkt zou zijn tot een vorm van directe ondersteuning. Dat dit kenmerk niet zo beperkt moet worden uitgelegd wordt bovendien bevestigd door figuur 2 van het octrooischrift (zie de kopie van de figuur onder r.o. 2.7). Die figuur laat een uitvoeringsvorm zien waarin de sloffen mede worden ondersteund door een bodemplaat (93) die de delen (92) verbindt.

5.16. Ten slotte heeft Van Riet aangevoerd dat haar sorteerinrichting geen inbreuk maakt omdat het in conclusie 1 van EP 303 genoemde kenmerk “langs beide zijden van de dragerplaat naar beneden uitstekende delen” volgens haar behoort tot de stand van de techniek. Daarom zou, aldus Van Riet, de aanwezigheid van dat element in de sorteerinrichting “op zichzelf niet tot een inbreuk leiden”. Dat laatste is als zodanig niet onjuist, maar Vanderlande voert ook niet aan dat dit kenmerk op zichzelf tot inbreuk leidt. Voor een inbreuk volstaat uiteraard niet de aanwezigheid van één element van conclusie 1 van EP 303 (ongeacht of dat element bekend is uit de stand van de techniek). Vanderlande betoogt dat de sorteerinrichting van Van Riet aan alle elementen van de conclusie 1 van EP 303 voldoet. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat dit betoog slaagt.
 
(…) 5.24. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat EP 303 geldig is en dat de sorteerinrichting van Van Riet onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van dit octrooi valt. Niet in geschil is dat Van Riet een van die sorteerinrichtingen in Nederland heeft ingezet voor promotionele en marketing doeleinden. Daarmee staat de inbreuk op EP 303 vast. De vorderingen zijn als zodanig niet weersproken en komen dus voor toewijzing in aanmerking op de wijze zoals hierna bepaald.

Lees het vonnis hier.

IEF 8199

Met de uitstraling van traditioneel roestvrijstalen bestek

CaterwareVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 september 2009, KG ZA 09-665, Caterware B.V. tegen Sabert Corporation Europe S.A. & Depa Disposables (met dank aan Berber Brouwe en Gert-Jan van den Bergh, Bergh Stoop & Co)

Octrooirecht. EP gemetalliseerd kunststof bestekartikel voor voedselbediening. Vordering m.b.t. inbreuk afgewezen: Gerede kans dat het Europese octrooi waarop CaterWare zich beroept in een bodemprocedure nietig zal worden verklaard. Wapperverbod in reconventie afgewezen, wel rectificatie door CaterWare.

(…) 4.19. Ook de stelling van Caterware dat de gemiddelde vakman uitgaande van Spir-it op zoek zou gaan naar een verbeterde top coating in plaats van naar een ander metaal wordt verworpen. De gemiddelde vakman is immers juist op zoek naar een plastic bestek met metalen uitstraling zonder additionele coating. Dat de gemiddelde vakman zou trachten andere methoden om het uiterlijk van metalen bestek te benaderen te verbeteren, in het bijzonder die genoemd in de beschrijving van EP 573, zoals door Catenvare aangevoerd, wordt eveneens gepasseerd. Niet valt immers in te zien waarom de vakman, uitgaande van Spir-it, zijn toevlucht zou nemen tot een methode waaraan de in de beschrijving genoemde nadelen kleven, terwijl hem geen zwaarwegende nadelen bekend zijn van de bij de vervaardiging van het Spir-it bestek gebruikte methode van vacuum depositie.

4.20. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter er een gerede kans bestaat dat conclusie 1 van EP 573 in elk geval voor zover het een metalen coating van roestvrij staal betreft in een bodemprocedure zal worden vernietigd wegens gebrek aan inventiviteit.

4.21. Naar voorlopig oordeel ontbeert ook conclusie 14 inventiviteit, in elk geval voor wat betreft de werkwijze voor de vervaardiging van een met roestvrij staal gemetalliseerd bestek. Het was de gemiddelde vakman bekend dat verschillende plastics konden worden voorzien van een metalen coating met gebruikelijke metallisatiemethoden. (…) Zoals uit het voorgaande volgt is de voorzieningenrechter van oordeel dat in de keuze van roestvrij staal geen inventieve maatregel is gelegen zodat naar voorlopig oordeel een gerede kans bestaat dat conclusie 14,  in elk geval voor wat betreft het aanbrengen van een roestvrijstalen coating, in een nietigheidsprocedure evenmin stand zal houden. 

Lees het vonnis hier of inmiddels ook hier (pdf Rechtbank Den Haag)