Merkenrecht  

IEF 3277

Eerst even voor jezelf lezen

Beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch 17 januari 2007, Bakker-Buiter tegen Meij-Schmitz (Met dank aan C.J. van Dijk, Van Veen Advocaten)

"Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat een domeinnaamregistratie in het onderhavige geval weldegelijk als vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW kan worden aangemerkt. De registratie van een domeinnaam en het daarop volgend gebruik van die naam kunnen ertoe strekken, en dat zal zeker hier het geval zijn waar de domeinnaam wordt gebruikt in het kader van ondernemingsactiviteiten van Meij-Schmitz, haar stoffelijk voordeel te verschaffen. Daarbij komt dat de bedoelde domeinnaam kennelijk ook voor Bakker-Buiten een vermogensrecht vertegenwoordigt, nu zij de daarop sterk gelijkende naam heeft gedeponeerd en als handelsnaam gebruikt en inbreuk op de daaraan te ontlenen rechten als schadeveroorzakend aanmerkt." Lees hier de beschikking.

Rechtbank Amsterdam 17 januari 2007, HA ZA 05-1929, Red Bull tegen Leidseplein beheer (Met dank aan Lars Bakers, Leidsegracht 3 Advocaten)

"Ondanks dat De Vries c.s. dezelfde kleuren gebruikt op haar blikje en flesje, zowel Red Bull als De Vries c.s. het element "Bull" gebruiken, het merk van Red Bull zeer bekend is en merk en teken voor identieke waren worden gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat het door De Vries c.s. gebruikte teken en de door haar geregistreerde tekens zowel auditief, visueel als begripsmatig niet, althans onvoldoende overeenstemmen met het merk van Red Bull." Lees hier het vonnis.

IEF 3276

Luchtjes

Parfumarrest of niet, de Nederlandse markt schijnt te worden overspoeld met bedrieglijk echt lijkende nepparfums, zo meldt SNB-React. De namaakgeurtjes worden in enkele gevallen zelfs verkocht via reguliere winkels, zoals drogisterijen en parfumeriezaken.
 
SNB-React ziet de laatste drie jaar een forse toename van 'bijna echte' namaakproducten. "In de jaren 90 was er ook veel namaak op de markt, maar het spul was vaak zo slecht dat je dat meteen kon zien. Nu is het verschil nauwelijks nog te zien en zijn ook de geuren bijna exact gekopieerd", aldus directeur Brohm.
 
Lees hier meer.

IEF 3273

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007 (bij vervroeging), KG ZA 06-1557. Intertoys Holland B.V. tegen Lucy Locket Ltd.

Executiegeschil: “Voorshands dienen ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis dat als voorwerp heeft de handhaving van  rechten van intellectuele eigendom conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn te worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ‘s-Gravenhage,17 januari 2007, HA ZA 05-3368. Baum- Und Rosenschule Reinhard Noack tegen Radder Van Der Stam V.O.F. c.s. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade B.V.) 

Kwekersrecht / licentiegeschil. “Noack vordert - samengevat - een verbod tot verdere inbreuk op haar kwekers- en merkrechten terzake de Flower Carpet rozen met diverse nevenvorderingen alsmede schadevergoeding op te maken bij staat, met kosten.”

Lees het vonnis hier.

- GvEA 16 januari 2007 zaak T-53/5, Calavo Growers, Inc. tegen OHIM

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Merkaanvraag voor beeld CALVO – Ouder communautair woordmerk CALAVO – Ontvankelijkheid van oppositie – Motivering van oppositie in andere taal dan proceduretaal ingediend – Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 – Regel 20, lid 3, van verordening (EG) nr. 2868/95”

Lees het arrest hier.

 - GvEA 16 januari 2007 zaak T-283/04, Georgia-Pacific tegen OHMI (Motif gaufré)

« Marque communautaire – Marque tridimensionnelle – Motif gaufré – Refus d’enregistrement – Caractère distinctif – Article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement (CE) n° 40/94 »

Lees het arrest hier (alleen beschikbaar in het frans)

IEF 3272

Eerst even voor jezelf lezen

GvEA 16 januari 2007 zaak T-53/5, Calavo Growers, Inc. tegen OHIM

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Merkaanvraag voor beeld CALVO – Ouder communautair woordmerk CALAVO – Ontvankelijkheid van oppositie – Motivering van oppositie in andere taal dan proceduretaal ingediend – Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 – Regel 20, lid 3, van verordening (EG) nr. 2868/95”

Lees het arrest hier.

GvEA 16 januari 2007 zaak T-283/04, Georgia-Pacific tegen OHMI (Motif gaufré)

« Marque communautaire – Marque tridimensionnelle – Motif gaufré – Refus d’enregistrement – Caractère distinctif – Article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement (CE) n° 40/94 »

 

Lees het arrest hier (alleen beschikbaar in het frans).

IEF 3270

Verslagen door Unibet

unib.JPGRechtbank van koophandel te Luik, 24 november 2006, R.C. no. 0899/05. Diverse voetbalclubs en spelers tegen Unibet (vonnis en samenvatting met dank aan Joris Deene, (Universiteit Gent / Storme, Leroy, Van Parys).

PSV, Real, Zidane, Beckham e.v.a. verslagen door Unibet. Portret- en Benelux-merkenrecht. Interessant vonnis omtrent het gebruik van namen en afbeeldingen van spelers en voetbalclubs op de gokwebsite van Unibet. De rechtbank verwerpt de vraag om het gebruik van deze namen en afbeeldingen op de gokwebsite te verbieden.

Zelfs indien Unibet door profijt haalt uit het onderscheidende karakter en de bekendheid van de clubs (en hun merken), Unibet zich op een ‘geldige reden’ kan beroepen in de zin van artikel 2.20.1 d BVIE). Voorzover de litigieuze merken zich vereenzelvigen met de namen van voetbalclubs, is het immers onmogelijk om weddenschappen te organiseren rond clubs zonder hen niet met naam te mogen noemen waardoor de economische activiteit van Unibet dan ook volledig afhankelijk is van het gebruik van deze merken.

Procesrecht


Vooreerst diende de rechtbank een aantal procedurele kwestie op te lossen. Zo volgde de rechtbank het verweer van Unibet dat de rechtbank van koophandel te Brussel op grond van artikel 574,11° en 627, 14° Ger.W. exclusief bevoegd is om te oordelen over een vermeende inbreuk op het communautair merkenrecht en verwees de zaak wat dit onderdeel betreft dan ook naar deze rechtbank. De rechtbank volgde echter dan weer de stelling van Unibet niet dat Maltees recht dient toegepast te worden op grond van de interne markt clausule van artikel 3 Richtlijn Elektronische Handel 2000/31 (artikel 5 Belgische wet elektronische handel van 11 maart 2003). Deze richtlijn is immers luidens artikel 1.5.c) derde streepje (artikel 3,4°,c Belgische wet elektronische handel) niet van toepassing op websites die weddenschappen organiseren en deze wet kan volgens artikel 6, 3° Belgische wet elektronische handel niet toegepast worden op de intellectuele eigendom (in de mate dat de clubs bepaalde merkenrechten inroepen). Bijgevolg is volgens de artikelen 93 en 99 van het Belgische wetboek IPR het Belgische recht van toepassing.


Recht op afbeelding


De rechtbank herinnert er aan dat elke persoon zich tot een derde kan richten indien zijn naam of afbeelding gebruikt wordt, zelfs zonder dat hiervoor een materieel nadeel dient te worden aangetoond. Dit recht kan echter geneutraliseerd worden door artikel 10 EVRM (expressievrijheid) dat weliswaar op zijn beurt weer kan ingeperkt worden ter bescherming van de rechten van derden. In casu oordeelde de rechtbank dat het recht op privacy niet aan de orde was aangezien het foto’s betrof die de voetbalspelers in hun publieke activiteiten vertegenwoordigen.


Na in herinnering te hebben geroepen, dat artikel 10 EVRM in principe geen onderscheid maakt tussen de al dan niet commerciële aard van de mededeling, benadrukt de rechtbank dat in commerciële zaken nochtans aanvaard wordt, dat het gebruik van de naam of afbeelding van een sportman voor promotionele of publicitaire doeleinden het recht op naam en afbeelding schendt en dat het verbod van een dergelijk gebruik evenredig is met het nagestreefde doel. Voor de rechtbank was de zaak in casu echter essentieel verschillend aangezien de namen van spelers en hun afbeeldingen niet voor dergelijke doeleinden werden gebruikt, maar enkel als informatie element wat het commerciële product in kwestie – het gokspel - betreft.


Meer in het bijzonder stelt de rechtbank op grond van een feitelijke analyse van de geïncrimineerde site vast, dat de afbeeldingen van spelers uitsluitend gebruikt worden om een toekomstig sportief evenement te illustreren. Dit gebeurt door de spelers op te sommen die hieraan zullen meedoen, waardoor de naam van de spelers enkel gebruikt wordt als informatie element met betrekking tot het voorwerp van de georganiseerde weddenschap, zijnde een sportieve actualiteit.


De rechtbank wijst er dienaangaande op dat de litigieuze afbeeldingen en de namen van de spelers onmiddellijk verwijderd worden eens het sportieve evenement waarvoor een weddenschap werd georganiseerd, heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt hiermee de argumentatie van Unibet volgens dewelke er een onderscheid moet gemaakt worden tussen informatie communiceren over een bekend persoon vanuit informatieve doeleinden en het commercieel gebruiken van diens bekendheid (namelijk het laten uitschijnen dat de bekende persoon via zijn afbeelding promotie wil maken voor een dienst of een verkocht product). De rechtbank stelt vast dat de afbeeldingen van de spelers elke keer ingevoegd worden wanneer een sportieve activiteit zal plaatsvinden waarvoor een weddenschap wordt georganiseerd en dit enkel om het voorwerp van de weddenschap te illustreren en niet als publicitair middel ter ondersteuning van een afzonderlijk product.


De vordering gesteund op het portretrecht wordt dan ook afgewezen, eveneens voorzover gesteund op het recht van eerbied en reputatie aangezien het voor internauten duidelijk is dat de spelers noch direct of indirect gelieerd zijn aan de georganiseerde weddenschap.


Merkenrecht


Wat het (Benelux) merkenrecht betreft, merkt de rechtbank op, dat de gedeponeerde merken (de namen van clubs en een voetbalshirt) niet gebruikt worden om producten of diensten te onderscheiden - in casu weddenschappen - maar enkel als voorwerp van deze weddenschappen. Het is dus artikel 2.20.1 d) van het Beneluxverdrag dat moet worden toegepast. Volgens dit artikel kan ‘de merkhouder op grond van zijn uitsluitend recht iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken verbieden (…) wanneer dat teken gebruikt wordt anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, indien door gebruik, zonder geldige reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk’.


De rechtbank oordeelt dienaangaande dat zelfs indien Unibet door dit gebruik profijt haalt uit het onderscheidende karakter en de bekendheid van de clubs (en hun merken), Unibet zich op een ‘geldige reden’ kan beroepen in de zin van artikel 2.20.1 d). Voorzover de litigieuze merken zich vereenzelvigen met de namen van voetbalclubs, is het immers onmogelijk om weddenschappen te organiseren rond clubs zonder hen niet met naam te mogen noemen waardoor de economische activiteit van Unibet dan ook volledig afhankelijk is van het gebruik van deze merken.


De rechtbank wijst eveneens op artikel 2.23 van het Beneluxverdrag dat bepaalt dat ‘het uitsluitend recht omvat niet het recht zich te verzetten tegen het gebruik in het economisch verkeer door een derde (…) van aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten; (…) één en ander voor zover er sprake is van een eerlijk gebruik in nijverheid en handel’ en stelt vast dat het gebruik van de naam van de voetbalclubs noodzakelijk is om één van de karakteristieken van de dienst – namelijk het voorwerp van de weddenschap - aan te duiden.


De vordering voor zover gesteund op het merkenrecht wordt dus verworpen evenals die gebaseerd op de bescherming van de handelsnaam aangezien de clubs en de spelers geen enkele vorm van parasitaire aanhaking noch enig verwarringsgevaar kunnen aantonen.


Conclusie


Op een zeer overtuigende wijze verwerpt de rechtbank één voor één de argumenten van de voetbalclubs. Nochtans is deze beslissing op één van dé cruciale punten (het portretrecht van de spelers) het resultaat van een feitelijke appreciatie, door een onderscheid te maken tussen het gebruik voor publicitaire doeleinden voor producten en diensten enerzijds en het gebruik om informatie te verschaffen over producten en diensten anderzijds. Deze appreciatie kan mogelijks in hoger beroep niet gevolgd worden. Het blijft bovendien afwachten wat de rechtbank van koophandel te Brussel zal beslissen omtrent het gebruik van de gemeenschapsmerken.


Ondertussen hebben de voetbalclubs en hun spelers hun eerste match tegen Unibet verloren.


Lees het vonnis hier.

IEF 3263

Een schoen ter griffie gedeponeerd

vik.gifGerechtshof ‘s-Gravenhage, 11 januari 2007, Rolnummer: 02/785.  Viking Fottoy A.S. & Hevea tegen  Schaatsenfabriek Viking B.V. (met dank aan Susan Kaak, Ventoux).

Schaatsen zijn geen schoenen en laarzen. 2e tussenarrest over Viking merkgebruik. 2e bewijsopdracht voor normaal gebruik merk voor schoenen. Rechtsverwerking wegens gedogen. Aanhouding in afwachting van BenGH-oordeel over winstafdracht.

Schaatsfabriek Viking is houdster van het in 1971 gedeponeerde Benelux-woordmerk VIKING voor schaatsen (klasse 28). In 1985 en 1989 heeft de schaatsenfabriek een Benelux-woordmerk VIKING en twee Benelux-beeldmerken VIKING voor schaatsen en met schaatsen gerelateerde waren gedeponeerd. Deze merken zijn vervallen verklaard voor niet met schaatsen gerelateerde waren (onder meer sportschoenen).

Het Noorse Hevea heeft op in 1983 een Benelux-beeldmerk VIKING, aangeduid als het Noorse 83 merk, gedeponeerd voor klasse 9 en 25 (onder meer schoenen).

Viking heeft heeft onder meer vervallenverklaring gevorderd van dit Noorse merk op grond van non usus. De rechtbank heeft dat in eerste instantie toegewezen, maar in het 1e tussenvonnis heeft het hof geoordeeld dat het merk ren onrechte vervallen is verklaard voor laarzen. Dit tussenarrest spitst zich toe op het (eventuele) gebruik voor schoenen.

Het beroep op “Heilung” door Hevea c.s. met betrekking tot (outdoor)schoenen, wordt door het Hof verworpen, omdat volgens het Hof het daartoe overgelegde bewijsmateriaal onvoldoende is om te concluderen dat het merk is gebruikt voor (sport)schoenen. (De zin “Hevea c.s. hebben een schoen ter griffie gedeponeerd.” verdient het om geciteerd te worden).


Het hof overweegt, met verwijzing naar HR Sidoste/Bonnie Doon, dat er wel sprake is van merkhandhavend normaal gebruik van een ander Noors merk (het Noorse 98 merk) voor schoenen, maar dat er geen stukken zijn overgelegd waaruit valt af te leiden dat er schoenen zijn verkocht onder het Noorse 83 merk. Hevea c.s. wordt, na de eerdere bewijsopdracht met betrekking tot het Noorse 83 merk voor schoenen, nu nogmaals toegelaten te bewijzen dat het Noorse 83 merk ook voor (andere) schoenen is gebruikt. De vraag of het Noorse 83 merk nietig is, heeft het Hof al in het eerste tussenarrest behandeld en ontkennend beantwoord.


Met betrekking tot de inbreukvraag overweegt het Hof dat eerst dient vast te staan waarvoor Hevea c.s. hun merken in de Benelux hebben gebruikt. Het Hof gaat ervan uit dat, hoewel niet vaststaat dat het Noorse 83 merk is gebruikt, Hevea c.s. wel een van hun Vikingmerken, althans het woord Viking in de Benelux hebben gebruikt voor zowel laarzen als schoenen. Bovendien zijn er schoenen onder het Noorse 98 merk verkocht.


Hevea c.s. heeft aangegeven dat zij haar plannen om de merken/aanduidingen Viking in de Benelux te gaan gebruiken voor kleding en hoofddeksels niet heeft doorgezet. De schaatsenfabriek heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist. De stelling dat er sprake is van een dreiging van gebruik kan het Hof, zonder nadere toelichting, niet volgen. Aangezien het Hof reeds in een tussenarrest heeft overwogen dat er geen sprake is van soortgelijkheid tussen schaatsen en schoenen, is er geen inbreuk op grond van sub b. Over de sub c grond heeft het Hof partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de bekendheid van de VIKING-merken.


Het beroep van Hevea c.s. op rechtsverwerking wegens gedogen van het gebruik van het Noorse 83 merk (in ieder geval voor laarzen) slaagt, hetgeen het Hof baseert op de omstandigheden van het geval, waaronder een sommatiebrief uit 1991 van de gemachtigde van de schaatsenfabriek.


Het hof stelt de schaatsenfabriek nog in de gelegenheid zich uit te laten over de stelling van Hevea c.s. dat er sprake is van misbruik van recht door zich te verzetten tegen het gebruik van het woord Viking. Voor wat betreft het overige (waaronder de nevenvorderingen), wordt de beslissing van het Hof aangehouden.


Met betrekking tot d gevorderde winstafdracht stelt het hof dat zij daar zo nodig in een later stadium op zal ingaan. “Nu de Hoge Raad onlangs in zijn arrest van 27 oktober 2006 vragen heeft gesteld aan het Benelux-Gerechtshof over “gebruik te kwader trouw”{ als bedoeld in artikel 13A lid 5 BMW (winstafdracht), zal het hof zijn eventuele beslissing op dat punt in ieder geval aanhouden tot dat daarover door het Benelux-Gerechtshof zal zijn beslist.”


Lees het arrest hier.

IEF 3261

De Negende

De negende editie van de Classificatie van Nice, gepubliceerd in juni 2006, is per 1 januari 2007 werking getreden.  Wijzigingen betreffen de klassen 9, 21, 29, 42 en 45:

Klasse 9: “Verdeling'' tussen ''apparaten en instrumenten voor geleiding'' en ''de omzetting'' is vervangen door ''de distributie''. ''Het regelen en het sturen van elektrische stroom'' is vervangen door ''het regelen en beheersen van elektriciteit''.

Klasse 21: Verwijderd: ''(Niet van edele metalen, noch verguld of verzilverd)'' achter ''Gerei en vaatwerk voor de huishouding of de keuken''.

Klasse 29: Toegevoegd: ''Bevroren'', tussen ''geconserveerde'' en ''gedroogde''.

Klasse 42: 'Juridische diensten'' is verplaatst naar Klasse 45.

Klasse 45: ''Juridische diensten'' is toegevoegd. Volgorde overige diensten is gewijzigd

Bekijk de nieuwe classificatie hier.

IEF 3255

Niet normaal

hl.gifBBIE, Beslissing inzake oppositie,  8 december 2006, Nº 2000074. Opposant: deSter Holding BV tegen Verweerder: Helios MPPd BV.

Tweede oppositie zaak van 2006. DeSter opponeerde op grond van een beeldmerk uit 1998 tegen het het woord-beeldmerk van Helios. Het BBIE wees de oppositie af wegens niet normaal gebruik van het merk door deSter.

"28. Het Bureau stelt met andere woorden vast dat opposant aangeeft het teken momenteel niet meer te gebruiken. Aangezien hij echter evenmin aangeeft dat het teken wel in de relevante periode van vijf jaar gebruikt werd en hij hier geen gebruiksbewijzen van voorlegt kan het Bureau niet anders dan besluiten dat er geen bewijzen voorgelegd werden dat het teken gebruikt werd in de relevante periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van publicatie van het merk van verweerder."

Lees de beslissing hier.

 

 

IEF 3235

Merkenrechten van de mens (3)

EHRM, Grote Kamer, 11 January 2007. Beroep in de zaak Anheuser-Busch Inc. V. Portugal, no. 73049/01.

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft gisteren de enigszins geruchtmakende eerder beslissing van dat zelfde hof weer, gedeeltelijk, ongedaan gemaakt. Eerder oordeelde een kamer van het hof dat een aanvraag voor een merkregistratie slechts een voorwaardelijk recht is en alleen een geregistreerd merk als 'eigendom' in de zin van dit artikel kan worden aangemerkt, mits het geen inbreuk op de rechten van derden maakt. Van eigendom i.c. dan ook geen sprake.

De Grote Kamer van het EHRM stelt in de uitspraak van gisteren echter dat ook een depot of aanvraag voor een merkregistratie valt onder het begrip eigendom van artikel 1, Protocol 1 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (“Bescherming van eigendom.  Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom”).

De Grote Kamer stelt daartoe dat:


“72.  In the light of the aforementioned decisions, the Grand Chamber agrees with the Chamber's conclusion that Article 1 of Protocol No. 1 is applicable to intellectual property as such. It must now examine whether this conclusion also applies to mere applications for the registration of a trade mark..


76. (…)With this in mind, the Court takes due note of the bundle of financial rights and interests that arise upon an application for the registration of a trade mark. It agrees with the Chamber that such applications may give rise to a variety of legal transactions, such as a sale or licence agreement for consideration, and possess – or are capable of possessing – a substantial financial value. With regard to the Government's submission that dealings in respect of applications for the registration of a mark are of negligible or symbolic value only, it is noted that in a market economy, value depends on a number of factors and it is impossible to assert at the outset that the assignment of an application for the registration of a trade mark will have no financial value. In the instant case, as the applicant company was not slow to point out, the mark in question possessed a definite financial value on account of its international renown.


78.  (…) These elements taken as a whole suggest that the applicant company's legal position as an applicant for the registration of a trade mark came within Article 1 of Protocol No. 1, as it gave rise to interests of a proprietary nature. It is true that the registration of the mark – and the greater protection it afforded – would only become final if the mark did not infringe legitimate third-party rights, so that, in that sense, the rights attached to an application for registration were conditional. Nevertheless, when it filed its application for registration, the applicant company was entitled to expect that it would be examined under the applicable legislation if it satisfied the other relevant substantive and procedural conditions. The applicant company therefore owned a set of proprietary rights – linked to its application for the registration of a trade mark – that were recognised under Portuguese law, even though they could be revoked under certain conditions. This suffices to make Article 1 of Protocol No 1 applicable in the instant case and to make it unnecessary for the Court to examine whether the applicant company could claim to have had a “legitimate expectation”.”


Voor Anheuser-Busch maakt dat in dit geval echter niet zoveel uit. “In the light of the foregoing, the Court therefore concludes that the Supreme Court's (Portugal) judgment in the instant case did not constitute interference with the applicant company's right to the peaceful enjoyment of its possessions. There has, therefore, been no violation of Article 1 of Protocol No. 1.”


Lees de uitspraak hier. Eerder bericht hier.