Merkenrecht  

IEF 4380

Alle poppetjes in lettercirkels

biks.JPGZ24.nl bericht over hoe een vermeende inbreukmaker na een overeenkomst met de rechthebbende eindelijk kan optreden tegen inbreukmakers op de vermeende inbreuk “Bikkembergs boos op jumpers. (…) Onder jumpende jongeren vinden de T-shirts met de tekst Jumping is not a Crime grif aftrek. Volgens Dieter Geernaert, advocaat van Bikkembergs, schaadt deze jumper het imago van Bikkembergs: "Bikkembergs is een exclusief merk. Associatie met iets ordinairs als jumpen, tast dat imago aan. Daarom moet het uit de handel worden gehaald."

Alain Horoit heeft het logo ontworpen en wettelijk gedeponeerd. Hij is eigenaar van IMP music, een van de grote namen in de jumpscene. Hij ontkent dat het oude logo een parodie op dat van Bikkembergs is: "Het is een dansende jumper in een cirkel van lettertjes. De gelijkenis met Bikkembergs kleding is geheel toevallig. Dan kan je alle poppetjes in lettercirkels wel gaan verbieden." Horoit heeft zonder morren zijn logo aangepast, ondanks zijn overtuiging dat zijn logo geen kopie is. Het nieuwe logo is nu een dansende jumper in een cirkel vol met woorden. Bikkembergs is akkoord met het nieuwe logo.

(…) Door de populariteit van het jumpen en de cd's worden de 'Jumping is not a crime' T-shirts massaal gekopieerd. Tot voor kort stond Horoit machteloos tegen deze illegale kopieën: "Dan benaderde ik zo'n gastje die een site heeft en vroeg hem te stoppen met het voeren van mijn logo. Dan kreeg ik te horen dat ze niet mijn logo, maar dat van Bikkembergs nagemaakt hadden en vroegen ze mij of ik een deal met Bikkembergs had. Nou, die heb ik nu."

Lees hier meer.

IEF 4375

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank Utrecht, 11 juli 2007, HA ZA 06-488. Canon Kabushiki Kaisha c.s. tegen Crown International B.V. (met dank aan Dirk Straathof, Brinkhof).

Parallelimport. “Te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op de aan Canon c.s. toekomende merkrechten  en auteursrechten, meer in het bijzonder de verkoop en het ter verkoop aanbieden van Digital Rebel camera's, Nederlandse handleidingen op CD-ROM van Canon camera’s en USB lampjes met het Canon logo daarop, dan wel andere producten die inbreuk maken op werken en/of merken van Canon C.S.

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Arnhem, LJN: BA9612. Keesie B.V. tegen Stichting Wildzoekers.

Samenvatting rechtspraak.nl: "Keesie stelt dat Wildzoekers inbreuk maakt op haar auteursrecht, onder meer door na het verstrijken van de licentie nog steeds kenmerkende onderdelen van het door haar ontworpen logo op diverse websites te gebruiken en aldus te verveelvoudigen."

Lees het vonnis hier.

IEF 4346

Geknipt, maar niet helemaal geschoren

wxx.JPGRechtbank Zutphen, 10 juli 2007, KG ZA 07-140. Waxx Kappers tegen Maxx Kappers (met dank aan Alma Theunissen, JPR Advocaten).

Apeldoornse merk- en handelsnaamzaak met Zutphense variant op de proceskostenveroordeling.

Eiser exploiteert sinds 1992 een kapsalon onder de handelsnamen Waxx en Waxx Kappers en heeft in 1999 het Benelux woordmerk Waxx  geregistreerd. Gedaagde exploiteert sinds begin 2006 een kapsalon met de naam Maxx Kappers.

De voorzieningenrechter oordeelt, met betrekking tot de merkenrechtelijke vordering,  dat de aanduidingen visueel en auditief overeenstemmen, dat de grote bekendheid bij het publiek van het merk Waxx niet is betwist, dat partijen binnen een straal van 1,5 kilometer dezelfde diensten aanbieden en dat bovendien “het merk Waxx  opvallend is en niet veel voorkomt, zodat deze een groot onderscheidend vermogen heeft.” Dat gedaagde het merk Waxx niet zou kennen is niet relevant.

Met betrekking tot de handelsnamen oordeelt de rechter dat ook hier “bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.”

De vorderingen worden toegewezen, hoewel de gedaagde niet veroordeeld wordt tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat gedaagde te kwader trouw handelde en bovendien een kleine onderneming is, worden de werkelijke proceskosten op grond van de billijkheid gematigd tot  “de proceskosten zoals in handelszaken gebruikelijk”, dat wil zeggen de forfaitaire proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 4345

Une complémentarité esthétique (Tosca 3)

GvEA, 11 juli 2007, zaak T-28/04, Mülhens GmbH & Co. KG tegen OHIM/ Mirco Cara. (Nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvraag beeldmerk  TOSKA LEATHER, oppositie op grond van ouder nationaal woordmerk TOSCA.

Ander geopponeerd merk, maar de conclusie van het Gerecht is dezelfde als in de hieronder besproken oppositie tegen Tosca Blu,  Esthetische complementariteit leidt i.c. niet tot soortgelijkheid. Voor niet-ingeschreven bekende merken is soortgelijkheid vereist.

Lees het arrest hier.

IEF 4344

Une complémentarité esthétique (Tosca 2)

GvEA, 11 juli 2007, zaak T-263/03, Mülhens GmbH & Co. KG tegen OHIM/ Conceria Toska Srl. (Nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvraag woordmerk TOSKA, oppositie op grond van ouder nationaal woordmerk TOSCA.

Ander geopponeerd merk, maar de conclusie van het Gerecht is dezelfde als in de hieronder besproken oppositie tegen Tosca Blu,  Esthetische complementariteit leidt i.c. niet tot soortgelijkheid. Voor niet-ingeschreven bekende merken is soortgelijkheid vereist.

Lees het arrest hier.

IEF 4343

Een gemeenschappelijke esthetische functie

piranam.JPGGvEA, 11 juli 2007, zaak T-443/05, El Corte Inglés, S.A tegen OHIM / Juan Bolaños Sabri.

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk “PiraÑAM diseño original Juan Bolaños”, oudere nationale woordmerken PIRANHA. De oppositie betrof klasse 25, kleding. Het Gerecht oordeelt dat waren van klasse 25 in geringe mate soortgelijk zijn aan de eerste groep waren van klasse 18. “Bij de beoordeling van de verbanden die tussen deze waren worden gezien, moet dus rekening worden gehouden met het feit dat misschien een coördinatie wordt nagestreefd bij de vorming van deze uitstraling, in die zin dat de verschillende bestanddelen ervan worden gecoördineerd bij de creatie of aankoop ervan.”

“46 Het Gerecht heeft overigens bevestigd dat „damestassen” in geringe mate soortgelijk zijn aan „damesschoeisel” (arrest SISSI ROSSI, punt 42 supra, punt 68). Deze conclusie moet worden uitgebreid tot de verhouding tussen alle door het aangevraagde merk aangeduide waren van klasse 25 en de door het oudere merk aangeduide producten vervaardigd uit leder en kunstleder voor zover niet begrepen in andere klassen, behorend tot klasse 18.

47 Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de waren van klasse 25 in geringe mate soortgelijk zijn aan de eerste groep waren van klasse 18. Bijgevolg kon de kamer van beroep niet louter op basis van een vergelijking van de betrokken waren concluderen tot het ontbreken van verwarringsgevaar bij het relevante publiek.

48 Met betrekking tot de eventuele complementariteit van kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels van klasse 25 en „uit leder en kunstleder vervaardigde producten voor zover niet begrepen in andere klassen” van klasse 18 zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak waren complementair zijn wanneer zij dermate onderling verbonden zijn dat de ene waar onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere, zodat de consumenten kunnen denken dat de productie van deze waren in handen is van een en dezelfde onderneming (arrest SISSI ROSSI, punt 42 supra, punt 60).

49 Waren als schoeisel, kledingstukken, hoeden of handtassen kunnen naast hun hoofdfunctie een gemeenschappelijke esthetische functie vervullen door samen bij te dragen aan de uitstraling van de betrokken consument.

50 Bij de beoordeling van de verbanden die tussen deze waren worden gezien, moet dus rekening worden gehouden met het feit dat misschien een coördinatie wordt nagestreefd bij de vorming van deze uitstraling, in die zin dat de verschillende bestanddelen ervan worden gecoördineerd bij de creatie of aankoop ervan. Er kan met name sprake zijn van een dergelijke coördinatie tussen kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels van klasse 25 en de verschillende aanvullende kledingaccessoires, zoals handtassen, van klasse 18. Deze eventuele coördinatie hangt af van de betrokken consument, het soort activiteit waarvoor deze uitstraling wordt gevormd (met name werk, sport of vrije tijd) of de marketinginspanningen van de marktdeelnemers in de sector. Dat deze waren vaak in dezelfde gespecialiseerde verkooppunten worden verkocht, draagt bovendien ertoe bij dat de betrokken consument nauwe verbanden tussen deze waren ziet en versterkt de indruk dat de productie ervan in handen is van een en dezelfde onderneming.

51      Hieruit volgt dat bepaalde consumenten een nauw verband zien tussen kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels van klasse 25 en kledingaccessoires zoals bepaalde „uit leder en kunstleder vervaardigde producten voor zover niet begrepen in andere klassen” van klasse 18, en dat zij dus kunnen denken dat de productie ervan in handen is van een en dezelfde onderneming. Derhalve zijn de door het aangevraagde merk aangeduide waren van klasse 25 en de kledingaccessoires die vallen onder „uit leder en kunstleder vervaardigde producten voor zover niet begrepen in andere klassen” van klasse 18 soortgelijk in een mate die niet gering kan worden geacht.

52      De kamer van beroep heeft dus ten onrechte geoordeeld dat er in casu geen verwarringsgevaar bestond, zonder eerst te hebben onderzocht of de tekens overeenstemmen. (…) zodat de bestreden beslissing dient te worden vernietigd."

Lees het arrest hier.

IEF 4342

Flex

GvEA, 11 juli 2007, zaak T-192/04, Flex Equipos de Descanso SA tegen OHIM/Leggett & Platt, Inc.

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord LURA-FLEX, oudere nationale beeldmerken die woordelement ‚flex’ bevatten. Beide merken hebben o.a betrekking op bedden. Het Gerecht corrigeert het OHIM op formele gronden.

“66 In casu heeft de kamer van beroep meteen geweigerd de vertalingen van het door verzoekster ter staving van de bekendheid van haar oudere merken aangevoerde bewijsmateriaal toe te laten, op de enkele grond dat de inaanmerkingneming ervan ex officio was uitgesloten wegens de laattijdige overlegging ervan voor de oppositieafdeling. Zij heeft aldus gemeend dat zij geen beoordelingsmarge had om te bepalen of zij met de litigieuze bewijselementen rekening kon houden."

"67 Bijgevolg heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door meteen te weigeren gebruik te maken van haar beoordelingsmarge om te bepalen, of rekening diende te worden gehouden met het bewijsmateriaal inzake de bekendheid van de oudere merken van verzoekster.

68 Met betrekking tot de relevantie van de litigieuze bewijselementen kan worden opgemerkt dat de oppositieafdeling uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij misschien niet had geconcludeerd tot het ontbreken van gevaar voor verwarring van de conflicterende tekens indien verzoekster binnen de termijnen had aangevoerd dat haar oudere merken een groot onderscheidend vermogen hadden door het wijdverbreide gebruik ervan en de vertalingen had overgelegd die noodzakelijk waren voor de vaststelling van dit sterker onderscheidend vermogen.

69 Voorts blijkt uit de bestreden beslissing dat de kamer van beroep van mening was dat de omstandigheid dat verzoekster het bewijs van de bekendheid van haar oudere merken niet binnen de gestelde termijn had geleverd, niet irrelevant was.

70      Met betrekking tot het stadium van de procedure waarin de bewijzen zijn overgelegd, dient nog te worden opgemerkt dat verzoekster de litigieuze vertalingen op 9 augustus 2002 bij de oppositieafdeling heeft ingediend en op 5 maart 2003 beroep heeft ingesteld bij de kamer van beroep, die de bestreden beslissing op 18 maart 2004 heeft gegeven.

71      In deze omstandigheden blijkt uit het dossier niet dat de kamer van beroep wegens tijdgebrek geen rekening kon houden met de vertalingen van de bewijselementen inzake de bekendheid van de oudere merken waarop de oppositie was gebaseerd.

72      Gelet op een en ander is de bestreden beslissing onrechtmatig, zodat zij moet worden vernietigd, zonder dat op de overige middelen van verzoekster hoeft te worden ingegaan.”

Lees het arrest hier

IEF 4341

Esthetische complementariteit (Tosca 1)

tosca.JPGGVEA, 11 juli 2007, zaak T-150/04, Mülhens GmbH & Co. KG tegen OHIM/ Minoronzoni Srl.

Oppositieprocedure. Esthetische complementariteit leidt i.c. niet tot soortgelijkheid. Voor niet-ingeschreven bekende merken is soortgelijkheid vereist.

Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk TOSCA BLU, voor kleding, oppositie op grond van ouder nationaal woordmerk TOSCA. “Verzoekster heeft haar oppositie gebaseerd op het bestaan van het niet als merk ingeschreven woordteken TOSCA, dat in Duitsland algemeen bekend zou zijn voor de volgende waren: „parfum, eau de toilette, eau de cologne, lotions voor het lichaam, toiletzeep, douchegel, enz.” Het had gekund, maar volgens het Gerecht zijn de waren niet soortgelijk.

“35  Bijgevolg valt niet uit te sluiten dat met name in de modesector en in de sector van de producten voor de verzorging van het uiterlijk, in de perceptie van het relevante publiek naast een functionele complementariteit een esthetische complementariteit tussen naar aard, bestemming en gebruik verschillende waren ontstaat.

36  Een dergelijke esthetische complementariteit kan slechts leiden tot een zekere mate van soortgelijkheid in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wanneer er sprake is van een echte esthetische noodzaak, in die zin dat de ene waar onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere en dat de consumenten het gebruikelijk en normaal vinden om deze waren samen te gebruiken [zie in die zin arrest Gerecht van 1 maart 2005, Sergio Rossi/OHIM – Sissi Rossi, T-169/03, punten 60 en 62]."

"37  Toch volstaat het niet dat de betrokken waren esthetisch complementair in de zin van het vorige punt zijn, opdat kan worden geconcludeerd dat ze soortgelijk zijn. Daartoe is ook vereist dat de consumenten het normaal vinden dat deze waren onder hetzelfde merk op de markt worden gebracht, hetgeen normaliter veronderstelt dat in veel gevallen deze waren dezelfde fabrikant respectievelijk dezelfde distributeur hebben (arrest Sissi Rossi, punt 63).

38  In casu stelt verzoekster alleen dat het publiek vanwege de praktijk om licenties te verlenen ermee vertrouwd is dat artikelen uit de modesector onder een parfummerk worden verkocht. Ook al is dat gegeven aangetoond, het kan op zich het feit dat de betrokken waren niet soortgelijk zijn, niet wegnemen. Op basis van dat gegeven kan met name niet worden vastgesteld dat er een esthetische complementariteit bestaat tussen parfumerieartikelen enerzijds en lederwaren en kleding zoals bedoeld in punt 3 supra, anderzijds in die zin dat de ene waar onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere en dat de consumenten het gewoon en normaal vinden dat deze waren samen worden gebruikt.

39      Verzoekster voert niettemin aan dat de betrokken waren als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij voor het imago van een persoon belangrijk zijn en dat zij in modebladen samen worden afgebeeld. Afgezien van het feit dat dit argument tardief is, daar het niet werd aangevoerd in het kader van de procedures voor de instanties van het Bureau, kan in geen geval op basis van dat gegeven een esthetische complementariteit zoals in punt 36 supra beschreven, worden vastgesteld.”

Een soort van Davidoff-verweer over de bescherming van een niet-ingeschreven bekend merk voor niet-soortgelijke waren, haalt het niet:

“56 Anders dan artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, volgens hetwelk met betrekking tot dezelfde of soortgelijke waren of diensten een oppositie op grond van een merk waarvoor geen inschrijvingsbewijs is overgelegd doch dat algemeen bekend is in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs ontvankelijk is, beschermt artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94, met betrekking tot niet-soortgelijke waren, bijgevolg uitsluitend algemeen bekende merken in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs waarvoor een inschrijvingsbewijs is overgelegd.

57 Dat algemeen bekende merken waarvoor geen inschrijvingsbewijs is overgelegd, buiten de werkingssfeer van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 vallen, is in overeenstemming met artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs, dat binnen de perken van het specialiteitsbeginsel geen bescherming biedt in geval van niet-soortgelijke waren.

58 Gelet op het voorgaande dient verzoeksters argument dat de bewoordingen van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 het gevolg van een redactionele fout zijn, te worden afgewezen.

59 Verzoekster kan evenmin stellen dat een systematische uitlegging van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 ertoe moet leiden dat deze bepaling ook geldt voor niet-ingeschreven bekende merken. Juist uit de algemene systematiek van artikel 8 van verordening nr. 40/94 volgt immers dat een algemeen bekend merk in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs waarvoor geen inschrijvingsbewijs is overgelegd, alleen tegen verwarringsgevaar met betrekking tot dezelfde of soortgelijke waren of diensten wordt beschermd, zoals ook is bepaald in artikel 6 bis van het Verdrag van de Parijs betreffende de waren.

60 Het Gerecht merkt voor het overige op dat verordening nr. 40/94 op dit punt overeenstemt met artikel 16, lid 3, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994 (bijlage 1 C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie) (PB L 336, blz. 214), dat de toepassingssfeer van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs uitbreidt tot gevallen waarin de betrokken waren of diensten niet soortgelijk zijn, op voorwaarde evenwel dat het oudere merk ingeschreven is.”

Het Gerecht concludeert dat de kamer van beroep de door verzoekster ingestelde oppositie terecht heeft afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 4294

Orichinees

Nieuw begrip in de zomercolumn van het NOS Journaal van vanochtend. Correspondente Hennah Draaibaar belicht de handel in goedkope merkartikelen in Suriname (Louis Vuitton en Chaneltassen voor een tientje etc.). De producten zijn afkomstig uit China en worden in Suriname door Chinezen verhandeld, wat heeft geresulteerd in het neologisme ‘orichinese merkproducten’.

Bekijk de zomercolumn hier.

IEF 4293

Bovemij (nader arrest)

BenGH, 28 juni 2007, zaak A 2005/1/16. Bovemij Verzekeringen N.V. tegen Benelux-Merkenbureau (met dank aan Pieter Veeze, BBIE).

Wel gemeld, nog niet besproken. Arrest waarin het Benelux Gerechtshof de eerdere conclusie van AG Strikwerda overneemt. Het aantonen van inburgering gaat dus niet zover, dat ook vertalingen in de andere officiële talen van de Benelux moeten zijn ingeburgerd. Staat inderdaad zo in de wet, maar kan interessante gevolgen hebben voor de beschermingsomvang.

“Het bepaalde in artikel 13, C, lid 1, BMW (thans artikel 2.20, lid 4, BVIE) brengt niet mee dat voor het verkrijgen van onderscheidend vermogen van een uit één of meer woorden van een officiële taal binnen het Beneluxgebied bestaand teken door het gebruik daarvan, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van de Richtlijn, vereist is dat ook de vertaling van dat teken in de andere in het Beneluxgebied gesproken officiële talen in de gebieden waar die talen worden gesproken, door het in aanmerking komende publiek als merk wordt opgevat.”

Lees het arrest hier. Conclusie AG Strikwerda: IEF 3976 (14 mei 2007).