Alle rechtspraak  

IEF 8024

Zo. Nu eerst een arrest

HvJ EG, 2 juli 2009, C-343/07, Bavaria NV & Bavaria Italia Srl tegen Bayerischer Brauerbund eV .Verzoek om een prejudiciële beslissing door de Corte d'Appello di Torino (Italië). (Beschikbaar in alle talen behalve het Nederlands!).

Merkenrecht. Eerst even kort. Kunnen het oudere Nederlandse biermerk ‘Bavaria’ en de geografische aanduiding ‚Bayerisches Bier’ vreedzaam naast elkaar co-ëxisteren? Ja, dat kan:

"On those grounds, the Court (Fourth Chamber) hereby rules:

1. Consideration of the first question asked by the referring court has not disclosed any factor liable to affect the validity of Council Regulation (EC) No 1347/2001 of 28 June 2001 supplementing the Annex to Commission Regulation (EC) No 1107/96 on the registration of geographical indications and designations of origin under the procedure laid down in Article 17 of Council Regulation (EEC) No 2081/92.

2. Regulation No 1347/2001 must be interpreted as having no adverse effects on the validity and the possibility of using, in one of the situations referred to in Article 13 of Council Regulation (EEC) No 2081/92 of 14 July 1992 on the protection of geographical indications and designations of origin for agricultural products and foodstuffs, pre-existing trade marks of third parties in which the word ‘Bavaria’ appears and which were registered in good faith before the date on which the application for registration of the protected geographical indication ‘Bayerisches Bier’ was lodged, provided that those marks are not affected by the grounds for invalidity or revocation as provided for by Article 3(1)(c) and (g) and Article 12(2)(b) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks."

Lees het arrest hier.

IEF 8022

Als een virtueel uithangbord (bodem)

Rechtbank Zwolle-Lelystad 1 juli 2009, HA ZA 08-49, Sports Direct International tegen Sport Direct c.s. (Met dank aan Remco van Leeuwen, Van Doorne)

Handelsnaam- en merkenrecht. Vonnis in bodemprocedure. Voeren van handelsnamen SPORTS DIRECT en SPORTSDIRECT.com verboden. SPORT DIRECT is een geldige handelsnaam. Belang bij nietig verklaring en doorhaling woordmerk SPORT DIRECT onvoldoende gebleken. 1019h Rv. proceskosten: €25.251,00.

"4.3 Sport Direct c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat het Sports Direct International B.V. op grond van artikel 5 Handelsnaamwet verboden is om de handelsnaam SPORTSDIRECT en/of SPORTSDIRECT.COM te voeren. Door het voeren van deze - naar tussen partijen niet ter discussie staat - jongere handelsnamen, onder meer door het gebruik van de domeinnaam www.sportsdirect.com en het voeren van de naam SPORTSDIRECT.com op winkelgevels, valt verwarring te duchten bij het publiek met de onderneming SPORTSDIRECT van Sport Direct B.V."

"4.5 De stellingen van Sports Direct International B.V. dat de handelsnaam SPORTDIRECT uit een samenvoeging bestaat van twee beschrijvende woorden en dat deze woorden niet gemonopoliseerd mogen worden zijn weliswaar juist, maar doen aan het vorenstaande neit af. Een handelsnaam mag uit een samenvoeging bestaan van twee beschrijvende woorden. Voor de geldigheid van een handelsnaam is voorts niet vereist dat de naam een zekere mate van originaliteit of onderscheidend vermogen heeft. De handelsnaam SPORTDIRECT is, naar Sports Direct International B.V. welbeschouwd niet (voldoende) bestrijdt, een geldige handelsnaam. [...]"

"4.6 Voorts doe daaraan niet af de stelling van Sport Direct International B.V. dat via haar webwinkel www.SPORTSDIRECT.com geen artikel kan worden verkregen met een SPORTDIRECT label. Uitgaande van de juistheid van die stelling, maakt dat nog niet dat het Sports Direct International B.V. vrij zou staan om een concurrerende (web) winkel te exploiteren onder een handelsnaam die slechts in geringe mate afwijkt van de handelsnaam van Sport Direct B.V. Zij mag evenmin draagtassen aan het publiek verspreiden met daarop de aanduiding SPORTSDIRECT en/of SPORTSDIRECT.com, nu deze aanduidingen [...] slechts in geringe mate afwijken van de handelsnaam SPORTDIRECT en het virtuele uithangbord van deze onderneming onder de domeinnaam www.SPORTSDIRECT.com. Verspreiding van  tassen met voornoemde aanduidingen valt daarom te kwalificeren als onrechtmatig handelsnaamgebruik."

Lees het vonnis hier. Zie voor het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 20 januari 2009, IEF 7499 en vonnis van vzr. Rechtbank Breda, 18 december 2007, IEF 5342.

IEF 8017

BMW (oud)

Jaguar (Pinocchio)Hoge Raad,  26 juni 2009, LJN: BH8674, Pinocchio Schoenen B.V. tegen The Jaguar Collection Limited c.s.
 
Merkenrecht. BMW, BVIE en TRIPs. Nietigheid van inschrijving van merk (uit 1984) wegens verwarring met algemeen bekend woord/beeldmerk (JAGUAR) in zin van art. 2.4, aanhef en onder e, BVIE (art. 4, aanhef en onder 5, oud BMW) en art. 6bis Unieverdrag? Maatstaf. Eis van soortgelijkheid als bedoeld in art. 6bis. Prejudiciële vragen aan Benelux-Gerechtshof over uitleg van art. 4, aanhef en onder 5, oud BMW voor de periode vóór inwerkingtreding van art. 16 lid 3 Trips-Verdrag.
 
Partijen strijden over JAGUAR-merken. Jaguar acht zich aangetast in haar - volgens haar wereldbekende - JAGUAR-merken en dito handelsnaam, doordat eiseres 1 onder de naam 'Jaguar Shoes for Men' herenschoenen op de markt heeft gebracht en doordat Pinocchio in 1984 het merk JAGUAR te kwader trouw heeft gedeponeerd. Na een eerder tussen partijen gevoerd kort geding vordert Jaguar thans een verbod op het gebruik van het merk JAGUAR en nietigverklaring van het depot uit 1984.

De rechtbank heeft de op merkenrechtelijke, auteursrechtelijke en handelsnaamrechtelijke grondslagen (almede op onrechtmatige daad) gebaseerde vorderingen van Jaguar in zijn geheel afgewezen. In hoger beroep van dat vonnis in kort geding heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch onder meer geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Pinocchio het merk JAGUAR in 1984 te kwader trouw heeft gedeponeerd, maar dat Jaguar zich wel kan verzetten tegen gebruik van het merk JAGUAR door eiseres 1 met betrekking tot de herenschoenen 'Jaguar Shoes For Men', door in reclame-uitingen slogans te bezigen als 'de wereldbekende naam Jaguar staat voor kwaliteit en zekerheid' en 'de befaamde Jaguars'.

Inschrijving algemeen bekend merk & 6bis Parijs:  4.4.2 Het middel faalt. Hoezeer ook art. 6bis Unieverdrag vooral zijn betekenis ontleent aan de bescherming die het biedt aan een algemeen bekend merk dat niet in het betrokken Unieland is ingeschreven, inschrijving van dat algemeen bekende merk staat aan (voortduring van) die bescherming niet in de weg.

Definitie algemeen bekend merk (BMW, TRIPs & BVIE): 4.5.2 Onderdeel 1 klaagt dat het hof door voor de bepaling of sprake is van een algemeen bekend merk uit te gaan van art. 2.4, aanhef en onder e, BVIE, een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, namelijk niet die van art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud). Volgens deze laatste bepaling moest het algemene publiek het merk kennen, ook het publiek dat niet behoort tot de sector van het publiek dat afnemer is van de betrokken waren of diensten. Door de inwerkingtreding van het TRIPs-Verdrag op 1 januari 1996 is de drempel substantieel verlaagd doordat volgens art. 16 (2) van dat verdrag bij het vaststellen of een handelsmerk algemeen bekend is, rekening wordt gehouden met de bekendheid van het handelsmerk bij de desbetreffende sector van het publiek, aldus het onderdeel.

4.5.3 Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden omdat het berust op een verkeerde lezing van het arrest. In de eerste plaats blijkt uit rov. 4.14 dat het hof - terecht - onder ogen heeft gezien dat het TRIPs-Verdrag in deze zaak geen rol speelt. Bovendien blijkt uit de eerste zin van rov. 4.13 dat het hof zich aansluit bij het desbetreffende oordeel van de rechtbank in rov. 3.6 van haar vonnis, "dat het automerk JAGUAR van Jaguar c.s. ten tijde van het merkdepot door Pinocchio in 1984 een algemeen bekend merk in de zin van de BMW (oud) was". Aangenomen moet daarom worden dat het hof door in rov. 4.13 te spreken van een algemeen bekend merk "in de zin van (thans) artikel 2.4 aanhef en sub e BVIE" slechts vanuit een oogpunt van actualisering verwijst naar de bepaling van het BVIE die met art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud) correspondeert en geen andere maatstaf heeft gehanteerd dan de rechtbank met inachtneming van laatstgenoemd artikel heeft aangelegd.

Prejudiciële vragen BenGH (BMW):  4.6.2 Bij de beoordeling van deze klacht dient als uitgangspunt dat ten tijde van het depot door Pinocchio in 1984 art. 6bis Unieverdrag voor de bescherming van een algemeen bekend merk de eis stelde dat dit merk werd gebruikt voor gelijke of soortgelijke waren als die waarvoor het ingeschreven, mogelijk verwarring stichtende, merk werd gebruikt. De tekst van art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud) spreekt in dit verband slechts van een merk dat verwarring kan stichten "met een algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis van het Verdrag van Parijs", zonder die eis uitdrukkelijk te noemen. Art. 16 lid 3 TRIPs-Verdrag breidt de bescherming van art. 6bis Unieverdrag onder bepaalde voorwaarden uit tot waren (en diensten) die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het mogelijk verwarring stichtende merk is ingeschreven, maar die uitbreiding dient, zoals gezegd (hiervoor in 4.5.3), in deze zaak buiten beschouwing te blijven.

4.6.3 Aldus rijzen vragen van uitleg van art. 4, aanhef en onder 5 BMW (oud) welke hierna in 6 worden geformuleerd en welke de Hoge Raad zal voorleggen aan het Benelux-Gerechtshof, nu niet gezegd kan worden dat redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan omtrent de oplossing van de gerezen vragen van uitleg

6. Vragen van uitleg met betrekking tot de voormalige Benelux-Merkenwet

1. Moet, voor de periode voorafgaande aan de inwerkingtreding van art. 16 lid 3 TRIPs-Verdrag, art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud), aldus worden uitgelegd dat deze bepaling de bescherming die zij het algemeen bekende merk biedt, beperkt tot het recht zich te verzetten tegen inschrijving van dat merk door een ander voor gelijke of soortgelijke waren als waarvoor het algemeen bekende merk wordt gebruikt?

2. Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, golden voor die bescherming in de in die vraag genoemde periode dan andere eisen of voorwaarden?

3. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, golden voor die bescherming in de in die vraag genoemde periode naast de eis van (soort)gelijkheid van waren nog andere eisen of voorwaarden?

Lees het arrest hier.

IEF 8009

Hechter

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 19 juni 2009, KG RK 09-1621, Aulbach Lizenz AG c.s.

Merkenrecht. Kleding afkomstig van ex-licentienemer, zonder toestemming in de EER in het verkeer gebracht. “2.2. De overgelegde producties bieden voldoende grondslag voor het voorlopig oordeel dat kostuums onder het Gemeenschapsmerk DANIEL HECHTER zonder toestemming van verzoeksters in de EER zijn gebracht zijn verhandeld en door gerekwestreerden dreigen verder te worden verhandeld. De inbreuk op het merk Daniel Hechter is dan ook aannemelijk en dit rechtvaardigt het onder 1 gevorderde verbod.

2.3. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor verzoeksters zal veroorzaken.” [Gederfde inkomsten en reputatieschade- IEF]

Lees de beschikking hier.

IEF 8004

Onjuistheid van de stellingen leidt niet tot onbevoegdheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-589, General Biscuits België N.V. c.s. tegen  Hoppe Food Group B.V.

Bevoegdheidsincident. Merkenrecht en auteursrecht TUC-koekjes: "4.1. Vooropgesteld moet worden dat voor de vaststelling van de relatieve bevoegdheid van de rechtbank de stellingen van General Biscuits in de dagvaarding maatgevend zijn, zulks ongeacht of deze stellingen feitelijk juist zullen blijken te zijn. Onjuistheid van de stellingen leidt niet tot onbevoegdheid van deze rechtbank maar tot afwijzing van de vorderingen van General Biscuits. General Biscuits heeft in de dagvaarding gesteld dat Hoppe inbreuk maakt op de aan haar toekomende Gemeenschaps- en Beneluxmerkrechten.

Met inachtneming van het vorenstaande en gelet op de vestigingsplaats van Hoppe in Nederland (Reusel) is deze rechtbank krachtens het bepaalde in de artikelen 95 lid 1, 96 aanhef en onder a en 97 lid 1 GMVo juncto artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk bevoegd om van de vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmerk kennis te nemen. De bevoegdheid van deze rechtbank om ook van de vorderingen gebaseerd op de naar gesteld aan General Biscuits toekomende Beneluxmerken en op de gestelde slaafse nabootsing kennis te nemen, berust op verknochtheid van deze vorderingen aan de vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmerk. De exceptie van onbevoegdheid moet dan ook worden verworpen."

Lees het vonnis hier.

IEF 8000

Verder buiten behandeling laten

Benelux Gerechtshof, 26 juni 2009, zaak A 2008/1, JTEKT Corporation Ltd tegen Jacobs Trading N.V. & BBIE .

Merkenrecht. Prejudiciële vragen Hof van Beroep Brussel m.b.t. oppositieprocedure. BBIE laat oppositie ‘ verder buiten behandeling’, omdat na verstrijken verlenging door partijen geen argumenten of stukken zijn ingediend.

De beslissing “buiten behandeling te laten” genomen door het BBIE moet beschouwd worden als een beslissing waartegen hoger beroep kan worden ingesteld. Het hof van beroep moet zelf uitspraak doen en zijn beslissing in de plaats stellen van de vernietigde beslissing, met dien verstande dat het hof van beroep alleen die gegevens in aanmerking kan nemen op grond waarvan de oppositiebeslissing door het BBIE werd genomen of had moeten genomen worden. Indien een beslissing tot verder buiten behandeling laten door het hof van beroep wordt vernietigd, dan dient dat hof aan de opposant gelegenheid te bieden tot nadere onderbouwing van zijn oppositie en zulks met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor.

1. In de procedure van hoger beroep tegen een beslissing van het BBIE inzake oppositie kan de BOIE of het BBIE niet als partij in de procedure worden betrokken, ook niet in het kader van een vordering tot gemeenverklaring.

2. Regel 1.17.1.c van het Uitvoeringsreglement strijdt niet met artikel 2.16.1, 2.16.3 en 2.16.4 BVIE.

3. Regel 1.17.1.c van het Uitvoeringsreglement is verenigbaar met de verdragsbepalingen in zoverre het “buiten behandeling laten” instelt als sanctie wegens de niet-mededeling van argumenten en stukken ter ondersteuning van de oppositie.

4. De beslissing “buiten behandeling te laten” genomen door het BBIE moet beschouwd worden als een beslissing waartegen hoger beroep kan worden ingesteld volgens artikel 2.17.1 BVIE wanneer vaststaat dat het BBIE de oppositie niet alsnog nader in aanmerking zal nemen.

5. De bepaling dat de partijen zich bij verzoekschrift kunnen wenden tot een van de in artikel 2.17.1 BVIE genoemde rechtsinstanties verzet er zich niet tegen dat een vordering tot vernietiging op een andere wijze wordt ingeleid indien het nationale procesrecht die wijze van indiening toelaat.

6. Het hof van beroep moet zelf uitspraak doen en zijn beslissing in de plaats stellen van de vernietigde beslissing, met dien verstande dat het hof van beroep alleen die gegevens in aanmerking kan nemen op grond waarvan de oppositiebeslissing door het BBIE werd genomen of had moeten genomen worden. Indien een beslissing tot verder buiten behandeling laten door het hof van beroep wordt vernietigd, dan dient dat hof aan de opposant gelegenheid te bieden tot nadere onderbouwing van zijn oppositie en zulks met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor.

Lees het arrest hier.

IEF 7996

Familierecht

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 9 juni 2009, KG ZA 09-272, Eiseres tegen Gedaagde / Domeinnamen en merkregistratie fotomodel (met dank aan Lars Bakers, Bingh Advocaten).

Merkenrecht. Domeinnamen. Fotomodel vordert dat haar moeder o.a. merkregistratie en domeinnamen aan haar overdraagt. Vordering toegewezen.  Het gebod tot overdracht geldt als onherroepelijke volmacht ter bewerkstelliging van de overdracht van de domeinnamen. Ook een verbod op onrechtmatige en nodeloos grievende uitlatingen door gedaagden over het persoonlijke leven van eiseres wordt toegewezen. 1019h proceskosten: €8000,-.

Lees het vonnis hier.

IEF 7986

Dat hier parasiterende concurrentie wordt veroordeeld

Charles GielenProf. Mr. Charles Gielen, Nautadutilh: Noot voor publicatie van het arrest L'Oreal/Bellure; HvJ EG 18 juni 2009, zaak nr. C-487/07 (IEF 7974) in IER.

Vooraf: gelet op de korte tijd die er lag tussen de uitspraak in deze zaak en het afsluiten van de kopij voor dit nummer, volsta ik met een korte noot die alleen gaat over de vijfde vraag van de Engelse Court of Appeal waarbij ik kort het antwoord op eerste en tweede vraag betrek (betrekking hebbende op art. 5 lid 1 onder 1 en 5 lid 2 Merkenrichtlijn); ik onthoud mij hier nu van commentaar op de antwoorden op de overige vragen.

Met de uitspraak in deze zaak, begint zich een kleurig palet af te tekenen over de bescherming van bekende merken. De Intel-beslissing (zie IER 2009, nr 7/p. 18 m.nt AKS) die volgde op de Chevy-  (IER 1999, p. 267 met mijn noot) en de adidas/Fitness World-zaken (zie IER 2004, p. 53 (m.nt. JK) ging voornamelijk over het criterium afbreuk aan onderscheidend vermogen en reputatie, zij het dat de bewijsregels in de overwegingen 37 tot en met 39 in het algemeen gaan over de inbreuken in de zin van (het met art. 5 lid 2 Richtlijn vergelijkbare) art. 4 lid 4 onder a Richtlijn. Het Hof besliste dat er sprake moet zijn van een ernstig gevaar dat een dergelijke inbreuk zich in de toekomst voordoet en dat slaat dus ook op het ongerechtvaardigd voordeel criterium dat in de onderhavige zaak centraal staat. Verder heeft het Hof zich nog tot nu nog niet met de betekenis van dit criterium ingelaten; dit gebeurde wel al in lagere rechtspraak van het Gerecht van Eerste Aanleg en Kamers van Beroep van het BHIM.

Maar in de TDK-beschikking (het bekende merk voor opnameapparatuur verzette zich tegen TDK voor sportkleding) heeft het Hof al wel een vingerwijzing gegeven; laten we kijken welke. Omdat de zaak (C-197/07, IEF 7558) niet is gepubliceerd,  citeer ik hier eerst wat het Gerecht van Eerste Aanleg had beslist:  "64 The Court would point out that the Board of Appeal is not required to establish actual and present harm to an earlier mark. It must simply have available to it prima facie evidence of a future risk, which is not hypothetical, of unfair advantage ([Case T-67/04 Spa Monopole v OHIM - Spa-Finders Travel Arrangements (SPA-FINDERS) [2005] ECR II-1825], paragraph 40). 65 It must also be noted that the concept of taking unfair advantage of the distinctive character or the repute of the earlier mark must be understood as encompassing instances where there is clear exploitation and free-riding on the coat-tails of a famous mark or an attempt to trade upon its reputation (SPA-FINDERS, paragraph 51)."

Deze overwegingen volgen eigenlijk wat AG Jacobs in zijn conclusie bij de adidas/Fitnessworld-zaak had gesuggereerd: het ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk moet daarentegen aldus worden uitgelegd dat het gevallen omvat „waarin duidelijk sprake is van exploitatie en meeliften op de bekendheid van een merk of een poging om misbruik te maken van de reputatie ervan."

Lees de gehele noot hier.

IEF 7983

Op korte termijn

Vzr. Rechtbank Zwolle, 14 april 2009, LJN: BI8494, Kwik-Fit Nederland B.V. tegen Gedaagde

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. "Kwik-Fit" tegen  "Auto-Kwik-Service Kampen". Proceskostencompensatie omdat eisers onvoldoende heeft getracht een minnelijke regeling te treffen.

Gedaagde drijft een garagebedrijf, sinds 1991 genaamd “Auto-Kwik-Service Kampen”. Kwik-Fit, pas sinds korte tijd op de hoogte, maakt bezwaar tegen het gebruik van deze naam op grond van haar oudere merk- en handelsnaamrechten. De vorderingen worden groetendeels toegewezen. Geen werkelijke 1019h proceskostenveroordeling: De proceskosten worden gecompenseerd, omdat Kwik-Fit nodeloos proceskosten heeft gemaakt.

Verwarringsgevaar: 4.5.  (…) Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er in deze sprake van verwarringsgevaar. Kwik-Fit geniet als merk en handelsnaam immers ruime bekendheid op het gebied van, kort gezegd, auto-onderhoud. Van dit merk en de naam “Kwik-Fit” is het woord “Kwik”, op deze kenmerkende wijze geschreven, het sterk onderscheidende en dominerende bestanddeel. Het gebruik door [gedaagde] van dit bestanddeel - met identieke schrijfwijze - in zijn handelsnaam, terwijl partijen dezelfde goederen en diensten aanbieden, maakt reeds dat er sprake is van verwarringsgevaar met het merk en de naam “Kwik-Fit”. De wijze waarop [gedaagde] dit woord gebruikt in zijn handelsnaam doet daaraan onvoldoende af. Het door Kwik-Fit gevraagde gebod tot het wijzigen van de handelsnaam van [gedaagde] en het gevraagde verbod tot het gebruik van de term “Kwik” liggen daarmee voor toewijzing gereed.

Proceskosten: 4.6.  [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de proceskosten die door Kwik-Fit zijn gevorderd, nodeloos zijn gemaakt en derhalve niet kunnen worden toegewezen. Kwik-Fit heeft daarop aangegeven dat zij het van belang acht direct en met hantering van korte termijnen op te treden tegen geconstateerde schendingen van haar merk- en handelsnaamrecht. De onderhavige proceskosten zijn volgens haar dan ook toewijsbaar.

4.7.  Het kan Kwik-Fit worden toegegeven dat zij er belang bij heeft om geconstateerde inbreuken op haar recht op korte termijn te doen beëindigen. Dit betekent echter niet dat zij daartoe onder alle omstandigheden noodzakelijkerwijs op korte termijn een procedure, met alle kosten van dien, aanhangig dient te maken. In het onderhavige geval is de voorzieningenrechter van oordeel dat Kwik-Fit onvoldoende heeft getracht in der minne een beëindiging van de inbreuk op haar recht te verkrijgen. [gedaagde] heeft immers op de tiende dag na de eerste sommatie van Kwik-Fit - en aldus binnen een redelijke termijn – op de sommatie gereageerd en in zijn reactie een welwillende houding ingenomen ten opzichte van die sommatie. [gedaagde] heeft ter zitting onweersproken aangegeven dat de beperkte vertraging in zijn reactie was gelegen in trieste persoonlijke omstandigheden. Ter zitting heeft [gedaagde] voorts benadrukt dat hij steeds bereid was en is aan de sommatie van Kwik-Fit te voldoen en heeft hij zijn vermelding in het telefoonboek en de Gouden gids al laten beëindigen. Tot slot heeft [gedaagde] aangegeven dat het probleem met de gestelde termijn voor hem met name is gelegen in het feit dat hij als uitvoerder van APK-keuringen een naamswijziging moet doorvoeren met goedkeuring van de RDW, op straffe van verlies van zijn keuringsbevoegdheid. Een dergelijke goedkeuring kan niet binnen de door Kwik-Fit gestelde termijnen worden verkregen. Dit laatste is door Kwik-Fit niet betwist.
Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat Kwik-Fit, door desondanks vast te houden aan de door haar in haar sommatiebrieven gestelde – zeer korte – termijnen en, buiten de mededeling dat de procedure zal worden voortgezet, in het geheel niet in te gaan op de brief van [gedaagde], nodeloos proceskosten heeft gemaakt.
De proceskosten tussen partijen zullen dan ook worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7982

Een nieuwheidsonderzoek

Raad van State, 17 juni 2009, 200806821/1/H3, Octrooicentrum Nederland tegen Systemate Broup B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade). 

Octrooirecht. Eerst even voor jezelf lezen. Op 2 april 2007 heeft appellant OCN aan Systemate Group meegedeeld dat het bij haar verzoek om het verrichten van een nieuwheidsonderzoek overgelegde rapport niet een reeds eerder door het Europees Octrooibureau of het bureau op een overeenkomstige octrooiaanvrage ingesteld overeenkomstig onderzoek naar de stand van de techniek is en zij, indien zij wenst dat een nieuwheidsonderzoek wordt verricht, het daarvoor vereiste tarief dient te voldoen.

Bij besluit van 11 mei 2007 heeft het OCN het door Systemate Group daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 28 juli 2008, heeft de Rechtbank 's-Gravenhage het door Systemate Group daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het OCN opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De Raad van State verwerpt het beroep van OCN tegen deze uitspraak. 

2.3. De brief van 2 april 2007 bevat het oordeel van het OCN dat de aanvraag niet aan de vereisten voor toepassing van artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit 1995 voldoet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat als gevolg van dit oordeel een betalingsverplichting is ontstaan voor het verrichten van een nieuwheidsonderzoek, ten einde een octrooi voor twintig jaar te verkrijgen. Daarmee is die beslissing op enig rechtsgevolg gericht en die brief een besluit, als bedoeld in artikel 1 :3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het OCN het door Systemate Group gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Lees de uitspraak hier.