DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 2212

Grenzen overschreden

Bondsrepubliek Duitsland tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, 13 juni 2006, Zaak C-380/03.
 
Het Europese verbod op tabaksreclame, zoals opgenomen in artikel 3 en 4 van de richtlijn 2003/33/EG, is in lijn met artikel 95 EG, volgens Advocaat-Generaal Philippe Léger.
 
De Bondsrepubliek Duitsland diende een klacht bij het Hof van Justie van de EG omdat het meende dat het Europese reclame- en sponsorverbod voor tabaksadvertenties in strijd is met het EU-verdrag. De Duitse regering betoogde onder andere dat het Parlement en de Raad met de bestreden bepaling de grenzen hebben overschreden die het Hof heeft gesteld aan de bevoegdheid van de gemeenschapswetgever. Volgens de Bondsrepubliek regelen de aangevochten bepalingen nagenoeg uitsluitend situaties zonder grensoverschrijdende elementen. Derhalve vond de Bondsrepubliek dat er geen sprake van daadwerkelijke handelsbelemmeringen was noch van aanmerkelijke verstoringen van de mededinging, waarvan opheffing een noodzakelijke feitelijke voorwaarde is voor bevoegdheid van de Gemeenschap op basis van artikel 95 EG.


Léger redeneert echter als volgt:
 
219. As regards Article 3(1) of the directive, first of all, the Community legislature does not appear to have exceeded the limits of its discretion by considering that the prohibition of such advertising in printed publications, including in those having essentially local, and not exclusively cross-border coverage, is liable to contribute significantly to eliminating barriers to trade and to reducing nicotine addiction.

220. Limiting the prohibition on the advertising in question solely to publications having cross-border circulation between Member States would have been contrary both to the requirements of legal certainty and to the objective of the contested directive which is to facilitate the movement of products and services in the internal market whilst ensuring a high level of protection of public health. (118)

221. In actual fact, the Community legislative had good reason to believe that limiting the prohibition laid down in Article 3(1) of the contested directive in this way would be manifestly insufficient, or would even be pointless in terms of protecting public health. Many studies conducted by official observers had already shown (before the directive was adopted) that a fragmented or piecemeal prohibition of advertising of tobacco products would have very little impact on tobacco consumption, since such a measure would inevitably mean that advertising would be transferred to other media (not subject to that prohibition) with the result that public exposure to advertising would remain high, whereas a comprehensive prohibition in the media would very probably have a significant effect on the overall level of consumption and on nicotine addiction. (119)

222. Consequently, in my view, the prohibition of advertising of tobacco products laid down in Article 3(1) of the contested directive cannot be regarded as being manifestly disproportionate.

223. The same conclusion must be drawn with regard to the prohibition of advertising of tobacco products in information society services and on the radio under Articles 3(2) and 4(1) of the directive.

224. This applies a fortiori since, as is stated in the sixth recital to that directive, these media have, by their very nature, a cross-border character and, like television, are particularly attractive to young people. Young people are a favourite target for advertisers because of their natural suggestibility and their propensity to be dependent on tobacco products for longer than older people. It follows that the prohibition on advertising of such products in these media, like the prohibition laid down in Article 13 of the TVWF directive, is not at all disproportionate. Furthermore, more specifically as regards the prohibition applying to information society services, such a measure is clearly essential in the current situation of media convergence in order to prevent the prohibition applying to printed publications and radio programmes being circumvented.

225. As regards the prohibition on sponsorship of radio programmes by operators on the market in tobacco products under Article 4(2) of the contested directive, whilst it is true that, at first sight, it might be wondered whether such a prohibition is likely to have the same effects, in terms of level of consumption of these products, as prohibitions on the advertising of the products, in my view the fact remains that the Community legislature has not exceeded the limits of its discretion by considering, as the fifth recital to that directive suggests, that the promotion of such sponsorship is the natural extension of the prohibition on the advertising in question. Furthermore, Article 17(2) of the TVWF directive (adopted before the contested directive) provides, in almost identical terms, that '[t]elevision programmes may not be sponsored by undertakings whose principal activity is the manufacture or sale of cigarettes and other tobacco products'. These provisions concerning the sponsorship of television programmes reinforce my view that the prohibition laid down in Article 4(2) of the contested directive concerning the sponsorship of radio programmes is not manifestly disproportionate.

226. Therefore, in my view, none of the prohibitions laid down in Articles 3 and 4 of that directive manifestly exceeds the limits of what is necessary in order to attain the objectives pursued by the directive with the result that the plea alleging a breach of the principle of proportionality must be rejected.

227. This conclusion cannot be called into question by the argument that, by depriving the press bodies of considerable advertising revenue, the prohibitions of the advertising in question would result in a marked reduction in editorial content and even the closure of some publishers, which would contribute to weakening significantly the pluralism of the press and, consequently, freedom of expression. Even if the measures in question were liable to result in such extreme consequences, I consider, in the light of the case-law of the European Court of Human Rights, that the Community legislature has not exceeded the limits of the discretion it enjoys with regard to rules in a field as complex and fluctuating as advertising and sponsorship and responding, in the context of the creation of the internal market, to such a pressing social need as the protection of public health, at a high level.

228. I conclude that this final plea alleging a breach of the principle of proportionality must be rejected, as must the action in its entirety.

Lees de conclusie hier.

IEF 2192

Nog eentje dan

Voorzieningenrechter Rechtbank Zutphen, 12 juni 2006, LJN: AX7789. Bavaria N.V. tegen Motor- en Autoclub Lichtenvoorde. Vordering tot nakoming overeenkomst.

Het was haast onmogelijk om bij het warme weer van de afgelopen dagen niet aan een koud glas bier te denken. Zou dat ook de reden zijn dat er regelmatig over bier(accessoires) geprocedeerd en geschreven wordt? Lees bijvoorbeeld hier, hier en hier.

Ook de Rechtbank Zutpen haakte in met een voor Bavaria teleurstellende uitspraak in een reclamezaak.

Bavaria is sponsor van de Motor- en Autoclub Lichtenvoorde (MACL) en heeft daartoe met MACL een overeenkomst gesloten. Op het terrein van MACL wordt in juli 2006 het door Grolsch gesponsorde evenement “de Zwarte Cross” gehouden. In de horecaonderneming van MACL en het daarbij behorende (dak)terras zal tijdens “de Zwarte Cross” – zoals gebruikelijk – Bavaria worden geschonken, maar op het overige gedeelte van het MACL-terrein Grolsch.

Bavaria wil MACL verbieden om Grolsch te schenken tijdens de Zwarte Cross. Bavaria start een kort geding. Zonder succes. De kort gedingrechter van de Rechtbank Zutphen wijst de vordering van Bavaria af: “Op grond van dit alles is de slotsom dat Bavaria onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat MACL bij verhuur van haar crossterein aan de organisator van “De Zwarte Cross” ook haar verplichtingen jegens Bavaria had dienen op te leggen. De vorderingen zullen gelet op het vorenstaande worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2187

Eerst even voor jezelf lezen

- Conclusie  AG Léger, HvJ EG, 13 juni 2006, zaak C-380/03      2006-06-13  Duitsland / Parlement en Raad . (Geen NL tekst beschikbaar). Advertising and sponsorship of tobacco products, article 95 EC, obligation to state reasons, principle of proportionality, fundamental rights, freedom of expression.

Lees de conclusie hier.

- GvEA EGm , 13 juni 2006, zaak T-153/03 ,Inex & OHIM tegen Wiseman. Oppositieprocedure gemeenschapsmerk –– Aanvraag tot inschrijving van afbeelding van zwart-witte koeienhuid als beeldmerk, ouder nationaal beeldmerk dat ten dele bestaat uit afbeelding van zwart-witte koeienhuid, ontbreken van verwarringsgevaar, Afwijzing van oppositie,

Lees het arrest hier.

IEF 2183

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank Zutphen, 12 juni 2006, LJN: AX7789. Bavaria N.V. tegen Motor- en Autoclub Lichtenvoorde. Na de Leeuwenhose-zaak nog een tegenvallende reclamezaak voor BavariaTijdens de Zwarte Cross mag Grolsch geschonken worden op het crossterein van Motor- en autoclub Lichtenvoorde.

Lees het vonnis hier
 
- Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 juni 2006, HA ZA 05-2086. Daka Design Ltd c.s. tegen M. Siebelink & A. Albers. Gemeenschapsmodel voor bewegingsinrichtingen voor onderwatertoepassingen (voorzetmoter voor duikers). Inbreuk op model- en auteursrecht.

Lees het vonnis hier.

IEF 2167

Advocaat van Orange (2)

Rechtbank Haarlem,  7 juni 2006, LJN: AX7108 (Met  dank aan zowel Alexandra van Beelen, DLA SchutGrosheide, als Wouter Pors, Bird & Bird.) 

Het omgekeerde van een schaars goed: een telecomreclamevonnis.

Orange voert op haar website en via haar televisiecommercials een reclamecampagne rondom de slogan “Bij Orange betaal je altijd per seconde, dus als je vijf seconden belt, betaal je ook vijf seconden”. KPN heeft gesommeerd het gebruik van de slogan in al haar reclame-uitingen met onmiddellijke ingang te staken.

KPN stelt dat Orange met de slogan ten onrechte pretendeert dat haar klanten uitsluitend voor het aantal gebelde seconden betalen. In werkelijkheid wordt daar bovenop immers voor ieder uitgaand gesprek een starttarief in rekening gebracht. KPN stelt dat aldus sprake is van misleidende reclame. Orange betwist dat.

Vast staat dat Orange bovenop de kosten voor het aantal gebelde seconden of minuten altijd een starttarief in rekening brengt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt dit feit in de televisie-commercials van Orange onvoldoende duidelijk kenbaar gemaakt en wordt door de slogan de suggestie gewekt dat de consument uitsluitend betaalt voor het aantal gebelde seconden.

In het laatste beeld van de commercial is weliswaar te lezen “Kijk voor de voorwaarden op www.orange.nl”, maar die toevoeging is te summier om de hiervoor genoemde suggestie te relativeren. De voorzieningenrechter acht de gewraakte reclame-uiting in de televisiecommercials van Orange daarom misleidend.

Dat geldt niet voor de reclame-uiting op de website. Daar is per 23 mei 2006 aan de slogan de zin toegevoegd “plus per gesprek het Orange starttarief voor het tot standbrengen van de verbinding.” Deze zin is - in een duidelijk leesbaar lettertype - tegelijk met de slogan te lezen. Daardoor wordt hier de suggestie dat uitsluitend voor de gebelde seconden moet worden betaald voldoende gerelativeerd. De reclame-uiting op de website is daarom niet (meer) misleidend te achten.

Orange stelt zich op het standpunt dat KPN door de gewraakte reclame-uitingen niet wordt benadeeld, omdat haar naam daarin niet wordt genoemd. Dit argument gaat echter niet op. Voldoende aannemelijk is geworden dat consumenten naar aanleiding van de door Orange gedane uitingen en de suggestie die daarvan uitgaat, de keuze zullen maken om van een andere aanbieder van telecomdiensten over te stappen naar Orange. Hierdoor zullen die andere aanbieders in het algemeen en KPN, als één van de grootste aanbieders, in het bijzonder, schade lijden in de vorm van omzetverlies.

Het belang van KPN bij de ingestelde vorderingen is dan ook voldoende aannemelijk geworden. Orange moet rectificeren, maar hoeft niet te vermelden dat de slogan onrechtmatig is jegens KPN, aangezien het niet zo kan zijn dat in de rectificatie reclame wordt gemaakt voor KPN.

Lees het vonnis hier (pdf) of hier(rechtspraak.nl). Eerder bericht hier.

IEF 2141

Lolbroek (3)

Rechtbank Utrecht, 1 juni 2006, KG ZA 06-525. Bavaria & K. tegen KNVB.

Kort reclamerechtvonnisje in de hier voorbesproken leeuwenhose-zaak.

"De KNVB moet supporters met een gekochte Leeuwenhosen (een promotieartikel van Bavaria in de vorm van een oranje broek) toelaten tot de stadions tijdens de oefeninterlands van het Nederlands elftal op 1 en 4 juni 2006. Bavaria mag op die dagen echter geen Leeuwenhosen of andere promotieartikelen aanbieden binnen een straal van 10  kilometer van het stadion. Dit is de uitspraak in een kort geding dat werd aangespannen door Bavaria tegen de KNVB."

Lees het vonnis hier.

IEF 2130

Doelmatig voorschrijven 2006

Gerechtshof Arnhem, 30 mei 2006, LJN: AX4146. Artsen en Patiëntenorganisaties tegen Menzis c.s.

Na het arrest over de 'rationele module' (eerder bericht hier), nu een vervolg over de module 'doelmatig voorschrijven 2006', met een vleugje Reclamebesluit geneesmiddelen.

De patiëntenorganisaties en artsen stellen onder meer dat de handelwijze van Menzis c.s. strijdig is met regelgeving – met name het Reclamebesluit geneesmiddelen – die beperkingen stelt aan het maken van reclame voor geneesmiddelen.

Het hof: "Ook de aan het Reclamebesluit geneesmiddelen ontleende argumenten kunnen voorshands niet leiden tot toewijzing van de vordering. De module is niet gericht op – en leidt ook niet tot – het bevorderen van de afzet van geneesmiddelen waarop de definities van artikel 1 van het besluit zich richten. In dat verband is van belang dat de module, gegeven de medische noodzaak een statine of protonpompremmer voor te schrijven, slechts de keuze binnen de daartoe beschikbare alternatieven beïnvloedt, waarbij het voor te schrijven middel (simvastatine respectievelijk omeprazol) wordt aangeduid met de stofnaam en niet met één van de specifieke productnamen waaronder de verschillende fabrikanten het desbetreffende middel op de markt brengen. De module is derhalve niet gericht op – en leidt ook niet tot – vergroting van de afzet van geneesmiddelen in het algemeen, noch is zij gericht op – of leidt zij tot – vergroting van de afzet van een specifiek product van een bepaalde fabrikant. Gelet ook op het doel van de module – kort gezegd: kostenbeheersing – volgt daaruit dat het aanbieden van en uitvoering geven aan de module niet valt onder het begrip reclame zoals het besluit die beoogt te reguleren. Het oordeel van de voorzieningenrechter omtrent het toepassingsgebied van het Reclamebesluit en de daartegen aangevoerde grieven behoeven derhalve geen (verdere) bespreking."

Lees het arrest hier.

IEF 2095

Gerechtvaardigde verwachtingen

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 13 april 2005, LJN: AX3067. Mr. A. Steinz Praktijk B.V. tegen  Kluwer B.V.

IT-zaak, van april vorig jaar, met heel klein beetje reclamerecht: “Aan Kluwer moet worden toegegeven dat enige overdrijving eigen is aan reclamemateriaal en dat aan de uitingen in reclame niet al te groot belang kan worden gehecht. Dat neemt niet weg dat die uitingen wel degelijk kunnen bijdragen tot het ontstaan van gerechtvaardigde verwachtingen van de afnemer, zoals ook blijkt uit de tekst van artikel 7:17 lid 2, eerste zin BW, welke bepaling hetzij rechtstreeks, dan wel analoog op de onderhavige overeenkomst van toepassing is.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2092

27.800 is niet substantieel

Rechtbank Amsterdam, 2 mei 2006, KG 06-455. Web Measurement Services B.V & Ad Pepper Media Benelux B.V tegen Weborama S.A. (Met dank aan Kriek Wille, Klos, Vos, Morel & Schaap). Wel een databank, niet substantieel, wel herhaald en wel systematisch.

WMS en Weborama zijn beide actief op het gebied van intemet marketing. Zij leveren hulpmiddelen om website-bezoek te monitoren en diensten voor online marketing en reclame. Ad Pepper is een internet reclamebureau en enig aandeelhouder van WMS. In 2005 hebben partijen onderhandeld over de verkoop van Weborama aan Ad Pepper. Deze onderhandelingen hebben niet tot resultaat geleid. In juni 2005 heeft WMS een softwareapplicatie gekocht waarmee zij het aantal bezoekers van webpagina’s kan meten en registreren. Met deze applicatie kunnen bedrijven het bezoek en gebruik van hun site registreren.

In oktober 2005, toen de onderhandelingen tussen partijen over de overname al waren afgebroken, heeft Weborama 27.800 gegevens en de daarbij behorende statistieken uit het bestand op de website van WMS opgevraagd. Weborama zou hiermee inbreuk hebben gemaakt op het databankenrecht van WMS.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de informatie die via de website van WMS verkregen kan worden een databank vormt op grond van de Databankenwet.

Op de website kan op verschillende manieren gezocht worden en de gevraagde informatie kan ook gecategoriseerd worden opgevraagd. Dat de informatie op de site met name URL’s betreft, betekent niet dat dit geen gegevens zijn. De URL’s verwijzen naar afzonderlijke websites die vervolgens bezocht kunnen worden, waardoor wel degelijk gegevens van betekenis kunnen worden verkregen. Dit betekent dat sprake is van een verzameling van gegevens of andere elementen die systematisch of methodisch is geordend.

Het is voldoende aannemelijk dat WMS een substantiële investering heeft gedaan en doet in de verkrijging van de noodzakelijke software, de controle en presentatie van de informatie op haar site.

De 27.800 opgevraagde URL’s maken echter kwantitatief slechte een fractie uit van de ongeveer een miljoen op de site van WMS aanwezige URL’ s, zodat in elk geval kwantitatief niet van een substantieel deel gesproken kan worden. WMS c.s. heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de opgevraagde URL’s in kwalitatief opzicht wel een substantieel onderdeel van haar databank uitmaken, zodat voorshands wordt aangenomen dat het hier gaat om een niet-substantieel deel van de databank van WMS.

De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat Weborama zonder toestemming herhaald en systematisch een niet-substantieel deel van de informatie op de site van WMS heeft opgevraagd, zodat zij in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 2 lid 1 Dw en toch inbreuk heeft gemaakt op het databankenrecht van WMS. (De vraag is of dit wel helemaal juist is. Tekst & Commentaar zegt over dit artikel o.a: ”De bepaling verbiedt opvraging door gebruikers van de databank, die door hun repetitief en systematisch karakter zouden resulteren in een reconstructie van de databank in haar geheel of op zijn minst van een substantieel deel daarvan (…)

Ambtshalve stelt de voorzieningenrechter vast dat zij op grond van artikel 31 EEX verordening bevoegd is om van het geschil kennis te nemen nu de gestelde inbreuk en het schadetoebrengende feit zich mede in Amsterdam hebben voorgedaan.

Lees het vonnis hier

IEF 2070

Telemakelaar

Rechtbank Alkmaar 16 mei 2006, LJN: AX1924, KG 06-147, Frits Markus c.s. tegen Makelaarsland B.V. (met dank aan Jeroen van Hezewijk, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Makelaarsland biedt makelaarsdiensten aan via telefoon, fax en email maar ontvangt geen klanten op kantoor. Zij rekent een vast courtage van 795 Euro. Op de televisie wordt een vermeend misleidende commercial van Makelaarsland uitgezonden: men ziet een groot cruiseschip met daarop (met name) mannen, dat vertrekt van de kade. De mannen wuiven naar één enkele man, die het schip op de kade uitzwaait. Door een voice-over wordt de volgende tekst uitgesproken:

“Er is een nieuwe makelaar in Nederland. Een makelaar die maar 795 euro vraagt voor welk huis dan ook, in plaats van de duizenden euro's die andere makelaars rekenen. Dus heren:"Vaarwel". Het is tijd voor Makelaarsland.nl, de nieuwe makelaar van Nederland.”

Ten slotte verschijnt nog een de domeinnaam Makelaarsland.nl in beeld, alsmede de logo's van de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Funda, een website voor aangeboden onroerend goed (Makelaarsland is lid van de NVM).

Op de website van Makelaarsland staat een pagina met de titel "Bereken uw voordeel". Op deze pagina kan de consument na het invullen van de waarde van zijn woning aan de hand van een door Makelaarsland als gemiddeld aangemerkt courtagetarief berekenen hoeveel hij bij een andere makelaar aan courtage verschuldigd is. Het resultaat van deze berekening wordt vervolgens vergeleken met het vaste tarief van Makelaarsland van EUR 795,-, waarbij "de besparing"in een tabel wordt weergegeven.

Markus c.s. zijn concurrerende makelaars en vinden deze reclame-uitingen misleidend omdat de diensten die Makelaarsland aanbiedt, niet kunnen worden vergeleken met de dienstverlening van een ‘traditionele makelaar’. Z0 ook de voorzieningenrechter, met dien verstande dat de gevorderde rectificatie door middel van een televisie commercial wordt afgewezen.

4.2  De kern van de in de commercial gedane mededeling ligt hierin, dat Makelaarsland een vaste courtage vraagt van EUR 795,00 tegenover "de duizenden euro's die andere makelaars rekenen". Daarbij blijft onvermeld dat Makelaarsland bepaalde diensten, die de andere makelaars gebruikelijk wél verlenen, niet verricht. Zo dient de opdrachtgever van Makelaarsland zelf de tekst en foto's te verzorgen voor de advertentie op de website van Funda en moet hij de potentiële koper zelf in zijn woning rondleiden. Vast staat voorts dat Makelaarsland alleen verkoopbemiddeling aanbiedt, en dus geen aankoopbemiddeling. Aldus wordt een verkeerd beeld bij de consument opgeroepen. Bij de gemiddelde consument zal bij het aanschouwen van de commercial de gedachte postvatten dat Makelaarsland voor veel minder geld dezelfde diensten biedt; uit het voorgaande blijkt dat deze suggestie op wezenlijke punten niet klopt. Makelaarsland heeft er nog op gewezen dat verkopers, die een "traditionele makelaar" hebben ingeschakeld, tijdens zogenaamde open dagen gegadigden ook zelf rondleiden; deze bezigheid bij bijzondere gelegenheden doet geen afbreuk aan het feit dat een dergelijke makelaar doorgaans wel degelijk de bezichtigingen voor zijn rekening neemt. Bovendien is het, anders dan Makelaarsland betoogt, niet van belang of de consument de door hem uit te voeren taken wezenlijk voor de verkoopbemiddeling vindt. Het gaat er namelijk om dat de onvolledige voorlichting over de samenstelling van het dienstenpakket van Makelaarsland, ongeacht de aard en relevantie van iedere dienst afzonderlijk, een onjuiste indruk bij de consument wekt of kan wekken

4.3  Aan Makelaarsland kan worden toegegeven dat een televisiecommercial zich in het algemeen niet leent voor een al te uitgebreide productinformatie. Hierin is evenwel geen rechtvaardiging gelegen voor het doen van misleidende mededelingen. Niet valt in te zien dat van Makelaarsland in redelijkheid niet verlangd kan worden dat zij in de commercial - kort - aangeeft wat de consument voor het bedrag van EUR 795,- mag verwachten, dan wel dat zij tenminste een vergelijking in bovenstaande zin met andere makelaars achterwege laat.

4.4  Het misleidende karakter van de commercial wordt niet weggenomen doordat hierin wordt verwezen naar de website van Makelaarsland. Op deze website wordt weliswaar gedetailleerde informatie over de door Makelaarsland aangeboden verkoopbemiddeling gegeven, echter niet kan van de consument gevergd worden dat hij na de commercial de website raadpleegt om de juistheid van de commercial te toetsen teneinde een goed beeld te krijgen van de aangeboden diensten. Overigens zal de consument op het moment van de daadwerkelijke opdrachtverlening wel op de hoogte zal zijn van de inhoud van het dienstenpakket van Makelaarsland, omdat een opdracht slechts verleend kan worden via de website.

4.5 Door de consument in de commercial onjuist voor te lichten over de samenstelling van haar product heeft Makelaarsland zich een ongeoorloofde voorsprong op haar concurrenten verschaft. Het is voldoende aannemelijk geworden dat eisers hierdoor schade lijdt. Het ligt voor de hand dat eisers potentiële cliënten misloopt, omdat deze zich op basis van de (onvolledige) mededelingen in de commercial tot Makelaarsland wenden. Hierbij wordt opgemerkt dat de consument die een huis wenst aan te kopen na raadpleging van de website weet dat hij bij Makelaarsland aan het verkeerde adres is en zich wellicht alsnog tot eisers zal richten, waardoor de schade in zoverre beperkt is.
Daarnaast kan de schade echter ook bestaan uit de kwalijke reuk die uit de commercial opstijgt over de tarieven van de andere makelaars, nu denkbaar is dat zich bij consumenten de gedachte vormt dat deze tarieven exorbitant zijn. Dit kan tot gevolg hebben dat consumenten afzien van het inschakelen van een makelaar bij de koop en/of verkoop van hun huis.

4.6 Gelet op het voorgaande wordt de commercial in de huidige vorm misleidend geacht.

4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of de prijsvergelijking op de website van Makelaarsland eveneens misleidend is.

4.8 De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend, reeds omdat als niet weersproken vast staat dat het door Makelaarsland als gemiddeld aangemerkte courtagetarief voor woningen van meer dan twee ton feitelijk onjuist is. Het is voldoende aannemelijk geworden dat eisers door deze onjuiste prijsvergelijking schade lijdt.

4.9 Op grond van het vorenstaande zijn de vorderingen van eisers toewijsbaar in zoverre als hieronder aan te geven. De vordering tot het doen uitzenden van een commercial op televisie, als onder (3) gevorderd, beoordeelt de voorzieningenrechter als te verregaand en bezwaarlijk, ook al omdat de wél op de site van Makelaarsland te plaatsen rectificatie voldoende effectief voorkomt.

Lees het vonnis hier, of hier (rechtspraak.nl)