DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige publicaties  

IEF 15318

Eenzijdige publicatie zorgt voor aantasting van goede eer en naam

Hof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2015, IEF 15318; ECLI:NL:GHARL:2015:7492 (Vereniging Europees Arabisch Stamboek van Shagya-paarden, Sportpaarden en Sportpony's tegen geïntimeerde)
Vrijheid van meningsuiting. Eerbiediging persoonlijke levenssfeer. Onrechtmatige publicatie. Tussen EASP en geïntimeerde bestaat een diepgaand verschil van mening over de wijze waarop destijds paardenpaspoorten dienden te worden ingevuld. Het gaat om een botsing van twee fundamentele rechten: vrijheid van meningsuiting van EASP tegen recht op eerbiediging van de persoonlijke levensfeer van geïntimeerde. De voorwaarden van het besluit van de Verordening identificatie Paardachtigen (PVV) zijn niet in lijn met artikel 13 aanhef onder e van het Stamboekreglement EASP. Geïtimeerde heeft zich met reden op het standpunt kunnen stellen dat de invulling van de paspoorten dienden te geschieden met inachtneming van de PVV, ook al was die niet in overeenstemming met het Stamboekreglement. De publicatie van een artikel door EASP in het blad Allround is te eenzijdig geweest. De goede naam van geïntimeerde is aangetast. Ook in de notulen zijn onrechtmatige uitlatingen gepubliceerd. De rechter is van oordeel dat een rectificatie van de gewraakte uitlatingen een passende maatregel is.

3.22. Het hof stelt vast dat partijen het door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis vooropgestelde uitgangspunt terecht niet hebben bestreden. Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten. Enerzijds het door artikel 10, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting van het EASP c.s. Dit recht kan ingevolge het tweede lid van dat artikel slechts beperkt worden indien een inbreuk op dat recht een wettelijke grondslag kent en in een democratische samenleving noodzakelijk is, in het belang van - bijvoorbeeld - de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Die wettelijke grondslag kan gevonden worden in artikel 6:162 BW, dat schadeplichtigheid in het leven roept voor het plegen van onrechtmatige daden. Het andere fundamentele recht betreft het door artikel 8 EVRM verzekerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waartoe de eer en de goede naam worden gerekend. Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in dit geval zwaarder weegt berust op een afweging van alle relevante omstandigheden (vgl. Hoge Raad 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1031 en Hoge Raad 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221)

3.23. Met de voorzieningenrechter moet worden vastgesteld dat tussen het EASP c.s. en Groenned c.s. een diepgaand verschil van mening bestaat over de wijze waarop destijds de paardenpaspoorten dienden te worden ingevuld. De oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat de voorwaarden die het PVV in het besluit van 2 augustus 2012 heeft opgenomen ter zake van het invullen van de paspoorten niet in lijn zijn met artikel 13 aanhef en onder e van het "Stamboekreglement EASP". Waar het afgeven van de paspoorten een in mandaat van het PVV uitgevoerde taak is heeft Groenned in de persoon van [geïntimeerde] zich naar het oordeel van het hof met reden op het standpunt kunnen stellen dat de invulling van de paspoorten diende te geschieden met inachtneming van de voorwaarden van het PVV, ook al waren die voorwaarden niet in overeenstemming met het stamboekreglement. Als feitelijk uitvoerder van de door het PVV gemandateerde bevoegdheid had Groenned een eigen verantwoordelijkheid. Dat geldt evenzeer voor de (weigering van de) registratie van de pony [U] in het stamboek. Tegen die achtergrond is de publicatie in "Allround" van juni 2013 te eenzijdig. De goede naam van Groenned wordt daardoor in een verkeerd daglicht gesteld. Met betrekking tot de gewraakte passage in de notulen van 29 november 2013 geldt hetzelfde. De weergave van de gang van zaken en de rol van Groenned daarin is te eenzijdig weergegeven, waardoor de goede naam van Groenned is aangetast. Verder is de beschuldiging in "Allround" van juni 2013 dat Groenned zich ook eigendommen van het EASP heeft toegeëigend op geen enkele wijze onderbouwd. Derhalve moet worden geoordeeld dat EASP zich zowel in de publicatie in "Allround", als in de notulen onrechtmatig heeft uitgelaten over Groenned c.s. Dat klemt te meer, nu Groenned naar onweersproken is komen vast te staan, ook voor andere stamboeken de administratie verzorgt. Evenals de voorzieningenrechter is het hof dan ook van oordeel dat een rectificatie van de gewraakte uitlatingen een passende maatregel vormt om te komen tot herstel van de goede naam van Groenned c.s. 
IEF 15305

Beschuldiging advocaat in witwaszaak niet onrechtmatig

Hof Amsterdam 23 juni 2015, IEF 15305; ECLI:NL:GHAMS:2015:2536 (Witwas-advocaat)
Mediarecht. Niet onrechtmatige publicatie. Beschuldigingen in het Parool jegens advocaat ter zake van onder meer betrokkenheid bij witwassen. De Raad voor de Journalistiek oordeelde dat de vormgeving van de publicatie – de wijze van presenteren van feiten en meningen – de lezer weinig ruimte laat voor een andere conclusie dan dat de handelwijze van klager niet deugt. Appellant komt met zijn grieven op tegen het oordeel van de rechtbank [ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0941] dat Het Parool c.s., gelet op het hun ter beschikking staande feitenmateriaal, zodanig sterke aanwijzingen hadden dat appellant bij witwassen betrokken was, dat zij die beschuldiging openbaar mochten maken. Het hof ziet steun in het toen beschikbare feitenmateriaal waarover Het Parool c.s. ten tijde van de gewraakte publicatie beschikten en konden beschikken.

3.16. Het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat, alle relevante omstandigheden tegen elkaar afgewogen, het belang van Het Parool c.s. om zich vrij te uiten in dit geval zwaarder behoort te wegen dan de belangen waarvoor [appellant] opkomt en dat derhalve het grootste gewicht moet toekomen aan het belang dat een (vermeende) misstand die de samenleving raakt, door bekendmaking aan het grote publiek bestreden moet kunnen worden. Van een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 8, tweede lid, EVRM gewaarborgde recht is derhalve geen sprake en de door [appellant] gewraakte uitlatingen van Het Parool c.s. zijn jegens hem niet onrechtmatig te noemen. Een en ander brengt mee dat grief VI evenmin kan slagen.
IEF 15303

Bij herhaling online beschuldigen van strafbare feiten

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 2 oktober 2015, IEF 15303, ECLI:NL:RBMNE:2015:7250 (de regen tegenhouden)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Eiser was in de periode 2003-2010 bestuurder van Stichting OCIJ, nu: Eduvier, een overkoepelend orgaan waaronder een aantal speciaal onderwijs scholen vallen, waaronder school De Rede te Lelystad. Op website deregentegenhouden.nl wordt de naam van [eiser sub 1] zo’n 400 keer genoemd en zijn er diverse artikelen/mededelingen over en foto’s van eisers geplaatst. Bij herhaling worden eisers beschuldigd van (betrokkenheid bij) strafbare feiten zoals het doen van valse aangiftes, het plegen van fraude, graaigedrag, diefstal en het voeren van Gestapo en nazi-achtige praktijken. [eisers] heeft gesteld dat het [gedaagde] vrij staat om zich op negatieve wijze uit te laten, maar dat de uitlatingen te ver gaan. De rechtbank acht de gevraagde maatregel toewijsbaar voor meerdere uitingen.

4.42. Wel acht de voorzieningenrechter de gevraagde maatregel toewijsbaar voor zover dit wordt beperkt tot het doen van uitlatingen en beweringen:
- dat [eiser sub 1] gefraudeerd heeft;
- dat [eiser sub 1] één of meerdere valselijke aangiftes van kindermishandeling (AMK-melding) gedaan heeft;
- dat [eiser sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, oplichting en/of valsheid in geschrifte;
- dat [eiser sub 1] een persoon met een kwaadaardig karakter is;
- dat [eiser sub 1] klautert over de ruggen van anderen;
- dat [eiser sub 1] leerlingen schopt;
- dat [eiser sub 1] een bedrijf, een school, een stichting of een privépersoon over de rand van de afgrond zal voeren.
Dit op grond van hetgeen is overwogen ten aanzien van de onrechtmatigheid van deze uitlatingen, te meer nu de door [gedaagde] gestelde aanleiding tot het doen van dergelijke (onrechtmatige) uitlatingen met name is ontstaan in de periode 2006-2008.
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagde] te verwijderen en verwijderd te houden de op de website voorkomende content als weergegeven:
- in 2.13 onder i. alinea (a);
- in 2.13 onder ii. alinea (b) en het deel van alinea (f) beginnende met “Hoe meer etiketten (…)” t/m “(…) van zijn poppen”;
- in 2.13 onder iii. alinea’s (a) t/m (c), alinea (e) en het deel van alinea (f) beginnende met “Wij van ‘ [naam webside gedaagde] ’ (…)” t/m “(…) Als jij maar droog zit”;
- in 2.13 onder iv. alinea (d), alinea (h), alinea (i) en alinea’s (o) t/m (r)’
- in 2.13 onder v. alinea’s (a) t/m (o);
- in 2.14, voor wat betreft de foto’s waarop [eiseres sub 2] staat afgebeeld alsmede de onderschriften die gaan over [eiseres sub 2] ;
- in 2.15;
- in 2.16;
- in 2.17, het gehele weergegeven eerste kopje;
- onder 2.17, het tweede kopje, voor zover dit de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft;
- onder 2.17, het derde kopje voor zover het de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft alsmede de zinsnede “als zwerver (hobo)”;
- onder 2.17, het gehele vierde kopje.

5.2. verbiedt [gedaagde] zich in het openbaar uit te laten over [eiser sub 1] in bewoordingen als omschreven in 4.42, of in bewoordingen van gelijke strekking,
IEF 15297

Reparatiepercentage moest uitdrukkelijk worden genoemd in onderzoek Consumentenbond

Rechtbank Den Haag 30 september 2015, IEF 15297; ECLI:NL:RBDHA:2015:11224 (ANWB tegen Consumentenbond)
Onrechtmatige publicatie. De Consumentenbond heeft een prijsvergelijkend onderzoek verricht onder zestal pechhulpdiensten waaronder de ANWB. De consumtenbond heeft hierbij niet het reparatiepercentage betrokken, ondanks dat de ANWB daar herhaaldelijk om vroeg. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek binnen de grenzen van vrijheid van inrichting valt omdat de consumentenbond een eigen, objectief onderzoek heeft verricht. Aangezien aan de publicaties van de Consumentenbond een groot gewicht wordt toegekend en de ANWB een groot belang had bij een volledige voorstelling van zaken, mocht van de Consumentenbond worden gevergd dat het reparatiepercentage nadrukkelijk werd genoemd. ANWB heeft hierdoor reputatieschade geleden. Het artikel is slechts onrechtmatig tegenover de ANWB voor zover niet nadrukkelijk is gewezen op het wezenlijk belang van het reparatiepercentage. De Consumentenbond heeft de keuze om het bericht te verwijderen of een rectificatiebericht te plaatsen.

4.6 (...)  Echter, het staat de Consumentenbond in redelijkheid vrij zich op het standpunt stellen dat hij zich slechts baseert op na eigen onderzoek verkregen, objectieve, gegevens en niet op gegevens die door belanghebbende marktpartijen als de ANWB aan hem zijn verstrekt, noch op van belanghebbende marktpartijen afkomstige, door een onderzoeksbureau geverifieerde, gegevens. Nu de Consumentenbond ter zitting nader heeft toegelicht hoe een door hem te verrichten onderzoek naar de kwaliteit van de pechhulpdiensten zou moeten worden ingericht, dat dit zeer omvangrijk en kostbaar en daarmee niet praktisch uitvoerbaar is, welk betoog ANWB op zichzelf niet heeft bestreden, blijft de keuze van de Consumentenbond om het reparatiepercentage niet in zijn vergelijkend prijsonderzoek te betrekken in dit geval binnen de grenzen van het redelijke.

4.8 Nu de ANWB een vereniging is met 3,5 miljoen bij de ANWB Wegenwacht aangesloten leden, en zij zich (naar de Consumentenbond bekend is) op het standpunt stelt meer dan andere pechhulpverleners investeringen te hebben gedaan in een kwalitatief hoogstaande en snelle pechhulpverlening en tevens een hoger reparatiepercentage te hebben, en het reparatiepercentage bovendien van wezenlijk belang is voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs, was het de Consumentenbond kenbaar dat de AWNB een groot belang had bij een volledige voorstelling van zaken. Temeer daar aan de publicaties van de Consumentenbond een groot gewicht pleegt te worden toegekend. Daarom mocht van de Consumentenbond worden gevergd in het bewuste artikel nadrukkelijk aandacht te besteden aan het wezenlijke belang van het reparatiepercentage voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs, zoals de Consumentenbond overigens in het op 2 september 2014 aan de ANWB toegezonden concept wèl had gedaan. De opname van de zin: “Natuurlijk is de kwaliteit van de pechhulp ook van belang” volstaat in dit geval niet. Immers, deze zin maakt niet duidelijk wat het effect is van de kwaliteit van de pechhulp op de prijs. Bovendien wordt hierdoor niet toegelicht dat er (mogelijk grote) verschillen kunnen zijn in de reparatiepercentages van de onderzochte pechhulpdiensten en dat dat (ook weer mogelijk grote) consequenties kan hebben voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs. Hieraan doet niet af dat het reparatiepercentage niet vereenzelvigd kan worden met de kwaliteit van de pechhulp (omdat van kwaliteit meer aspecten deel uitmaken), dat het reparatiepercentage geen vastomlijnde term is, dat de verschillende pechhulpdiensten deze term verschillend kunnen hanteren, dat ook in een deel van de gevallen waarin de ANWB Wegenwacht stelt de automobilist direct weer op weg te helpen mogelijk nog nadere kosten bij een garage zullen moeten worden gemaakt en dat het direct weer op weg helpen alleen van belang is bij pech in Nederland en niet bij pech in het buitenland. De (vele) in Nederland “onvoorwaardelijk” direct weer op weg geholpen leden van de ANWB Wegenwacht (en van de andere pechhulpdiensten) zullen immers in elk geval niet met (mogelijk hoge) aanvullende kosten worden geconfronteerd.

4.13. Het artikel is ‘slechts’ onrechtmatig jegens de ANWB voor zover daarin niet nadrukkelijk is gewezen op het wezenlijke belang van het reparatiepercentage van de desbetreffende pechhulpdienst voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs. In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om het ter keuze van de Consumentenbond te laten om:
-    hetzij op een in het oog springende plek op het besloten ledengedeelte van
zijn website in een tekstvak van minimaal 350 x 350 pixels, uitsluitend het in het dictum opgenomen rectificatiebericht te plaatsen, daarbij de digitale publicatie van het artikel in de Geldgids van november 2014 op het besloten ledengedeelte van de website te handhaven en voorts het genoemde rectificatiebericht op het besloten ledengedeelte van de website geplaatst te houden zolang de Geldgids van november 2014 daar te raadplegen is;
-    hetzij het gehele artikel uit de Geldgids van november 2014 op het besloten ledengedeelte van de website te verwijderen. Voorts zal de Consumentenbond alle redelijke maatregelen moet nemen teneinde het artikel op internet onvindbaar te maken dan wel slechts vindbaar te
doen zijn nadat eerst kennis is genomen van het voormelde rectificatiebericht. 
IEF 15280

Onrechtmatig met mede-auteursrecht op add-on software wapperen

Hof Den Haag 22 september 2015, IEF 15280; ECLI:NL:GHDHA:2015:2592 (SDC tegen Femto)
Auteursrecht op software. Wapperverbod anders dan de rechtbank [IEF 13683]. SDC geeft technisch ontwerp en advies voor werktuig-, machine- en apparatenbouw en heeft een add-on software genaamd SDC Verifier. Het programmeren is deels feitelijk uitbesteed aan Femto in Oekraïne. Femto laat brieven uitgaan via naar wederverkopers in Japan, Oostenrijk, de VS en Oekraïne waarin IE-rechten op de software wordt geclaimd. Er wordt aangeknoopt bij het recht van het land van oorsprong, de lex originis: Nederlands recht, nu sprake is van een ontwerp van en leiding en toezicht door een Nederlander, aldus SDC. Het wapperen is onrechtmatig, en zijn geen opinies of louter informatief en moet worden gerectificeerd.

24. Voor het geval dat zou moeten worden aangenomen dat sprake is van gemeenschappelijk auteursrecht van SDC en (onder meer) Femto Ltd heeft SDC gesteld dat Femto Ltd onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij als medegerechtigde niet bevoegd was eenzijdig de onderhavige stappen te ondernemen tot handhaving van de auteursrechten en zij, SDC, bovendien als medegerechtigde gerechtigd was de software te gebruiken en te exploiteren nu Femto Ltd als medegerechtigde verplicht was SDC toestemming te geven voor gebruik en exploitatie van de software en omdat dat voortvloeit uit de relatie tussen partijen.

34. Nu voormelde omstandigheden meebrachten dat Femto SDC (op wier, al dan niet (pre)contractuele, relatie hetzij Oekraïens, hetzij Nederlands recht van toepassing is) niet mocht weerhouden, bemoeilijken en/of verbieden de software te exploiteren, is naar het voorlopig oordeel van het hof het wapperen door Femto Ltd in alle betrokken landen, naar het op de gestelde onrechtmatige gedragingen van toepassing zijnde Nederlandse recht, onrechtmatig. Gelet op voormelde omstandigheden wist [geïntimeerde 3] c.s ook dat zij SDC niet mocht weerhouden, bemoeilijken en/of verbieden om de software te exploiteren, althans moet zij dit redelijkerwijs hebben begrepen.

Het hof acht voorshands de stelling van Femto Ltd dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij 1.) zich heeft laten adviseren door advocaten en 2.) omdat haar wapperbrieven geen sommatie, maar slechts informatie zouden bevatten, onjuist.
Ad 1.) In de opinies wordt niet, althans onvoldoende ingegaan op bovenomschreven relatie tussen partijen, terwijl overigens een (onjuiste) visie van een advocaat zijn cliënt niet disculpeert.
Ad 2.) Deze stelling acht het hof voorshands onjuist, gelet op de in rechtsoverweging 1.6. tot en met 1.8 geciteerde tekst van de wapperbrieven, waaruit de bedoeling blijkt de wederverkopers te waarschuwen dat hun leverancier inbreuk maakt, terwijl in de brief van Siemens nog is toegevoegd dat derden (wederverkopers en afnemers) ook inbreuk maken. Dat de offensieve brief aan de Oekraïense wederverkoper een sommatie bevat behoeft geen betoog.
Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde 3] Siemens op 5 oktober 2012 informeerde dat nog zou worden uitgezocht “waar het intellectual property van SPD ligt” (prod. 19 […]), doet aan het bovenstaande niet af; door daarop een jaar later met de waarschuwing dat op de IE-rechten van Femto Ltd inbreuk wordt gemaakt, terug te komen, wordt juist de indruk gewekt dat het gaat om een serieuze waarschuwing.
IEF 15256

Publicatie RCC voorzittersbeschikking is niet onrechtmatig vanwege voldoende motivering

Conclusie AG HR 19 juni 2015, IEF 15256; ECLI:NL:PHR:2015:983 (chiropractor iser tegen Stichting Reclame Code)
Onrechtmatige publicatie. Eiser heeft in Het Parool een advertentie geplaatst voor zijn praktijk die volgens de voorzitter van de Reclame Code Commissie [RB 1446] misleidend en oneerlijk was. Het bedoelde artikel is daarbij niet geraadpleegd, nadat eiser had afgezien zich tegen de klacht te verweren. De beslissing en aanbeveling zijn in een online database van de Stichting gepubliceerd. Dit levert geen onrechtmatige daad jegens eiser op. De klachten van eiser dienen te falen. De Hoge Raad doet het met artikel 81 RO af; ECLI:NL:HR:2015:2535.

Het hof [RB 2253] kon bij de beoordeling of Stichting wat betreft de inhoud van de aanbeveling onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld, art. 15 NRC als maatstaf hanteren. De voorzitter heeft geoordeeld en kon oordelen dat de klacht voldoende was gemotiveerd, zodat het aan eiser was om de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. De taakverdeling tussen klager en verweerder conform art. 15 NRC strookt met de wettelijke verdeling van de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feitelijke juistheid van de beweringen in een reclame-uiting. De conclusie strekt tot verwerping.

2.14. De klachten dienen te falen. Het hof kon het bepaalde in art. 15 NRC als een relevante omstandigheid beschouwen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing en aanbeveling van de voorzitter.
In hoger beroep heeft de Stichting onweersproken gesteld dat de Commissie klaagster heeft gevraagd om haar klacht nader te onderbouwen, dat in die onderbouwing werd aangeven dat het in de advertentie genoemde artikel onvindbaar was en dat een functionaris van de Stichting vervolgens onverplicht zelf heeft geconstateerd dat de publicatie aan de hand van de in de advertentie genoemde gegevens niet op internet kon worden gevonden.22 Het hof is er gezien deze stellingen kennelijk vanuit gegaan dat de voorzitter heeft geoordeeld en kon oordelen dat de klacht voldoende was gemotiveerd, zodat het op de voet van art. 15 NRC aan [eiser] was om de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. De klacht sub (iii) onder (b) mist daarom feitelijke grondslag.
De taakverdeling tussen klager en verweerder conform art. 15 NRC strookt met de wettelijke verdeling van stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feitelijke juistheid van de beweringen in een reclame-uiting.

IEF 15237

Dwangsommen FNV vanwege niet letterlijk overnemen rectificatie

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 september 2015, IEF 15237 (FNV tegen Plus Lunenborg)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Onrechtmatige publicatie. FNV moest berichtgeving over Lunenborg zoveel mogelijk herstellen als opgenomen in het vonnis [IEF 14893]. De FNV heeft noch op haar website noch in de Nieuwsbrief FNV Noord de rectificatie letterlijk overgenomen. Daarmee hebben zij afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Het betoog dat de afwijkingen het gevolg zouden zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, kan niet worden gevolgd. Beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt. FNV heeft de dwangsommen verbeurd.

4. De beoordeling
4.2. Bij die beoordeling is enerzijds van belang dat de in dat vonnis opgenomen veroordelingen ten doel hadden om de door de diffamerende berichtgeving van FNV beschadigde reputatie van Lunenborg zoveel mogelijk te herstellen. (...)

4.3. Desondanks heeft de FNV noch op haar website, noch in de Nieuwsbrief FNV Noord, de rectificatie letterlijk overgenomen. Op haar website heeft zij bovendien in de rectificatie een tussenkopje opgenomen dat luidt: 'Oordeel rechter: onvoldoende steun in beschikbare feitenmateriaal'. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft FNV door de woordkeuze van het tussenkopje, mede in combinatie met het niet opnemen van de voorgeschreven ondertekening 'Het bestuur van FNV Handel', afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Daarmee heeft zij de rectificatie ontkracht en afbreuk gedaan aan het doel van de veroordeling. FNV heeft weliswaar betoogd dat deze afwijkingen het gevolg zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, en dat van enig opzet of welbewust handelen geen sprake is, maar dit betoog kan niet worden gevolgd. Aan zowel het toevoegen van dit specifieke tussenkopje als het weglaten van de ondertekening, ligt immers noodzakelijkerwijs een redactionele afweging ten grondslag.

4.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt, zodat FNV de dwangsommen heeft verbeurd. Of de overige door Lunenborg geconstateerde overtredingen er eveneens toe leiden dat FNV dwangsommen heeft verbeurd, kan daarmee onbesproken blijven.



IEF 15179

Niet achter gesloten deuren en geen afgifte ontlastend ruw materiaal

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 augustus 2015, IEF 15179; ECLI:NL:RBMNE:2015:6002 (eiser tegen Endemol en Peter R. de Vries)
Mediarecht. Geen afgifte ruw materiaal. Voorzieningenrechter heeft ex artikel 27 Rv op voorhand het verzoek voor het houden van een zitting in kort geding achter gesloten deuren en geanonimiseerd procederen, afgewezen. Gedaagde is misdaadverslaggever en maakt tv-uitzendingen. Het onrechtmatige karakter van de tv-uitzending is er volgens eiser - veroordeeld tot gevangenisstraf van zes jaar - omdat ontlastend ruw beeld- en geluidsmateriaal niet wordt getoond in de tv-uitzending; ten onrechte wordt hij als opdrachtgever tot huurmoord neergezet. Eiser stelt dat hij minutenlang herkenbaar en volledig in beeld is. De rechtbank Amsterdam oordeelde: ‘dat eiser met grote achteloosheid en buitengewoon kil en zakelijk spreekt over de wijze waarop de moord zou moeten worden gepleegd.’ De beschuldiging in het programma is dus niet lichtvaardig geweest. De vorderingen worden afgewezen.

.

4.6. [eiser] stelt voorts dat het feit dat hij minutenlang herkenbaar en volledig in beeld is, jegens hem onrechtmatig is. Uitgangspunt is echter dat het tonen van herkenbare beelden rechtmatig is. Dit kan in uitzonderlijke gevallen anders zijn indien bijvoorbeeld iemands recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer in het gedrang komt. Het is in beginsel aan - in dit geval - [gedaagde sub 4] om de vorm van zijn programma te bepalen. Zijn redactie heeft ervoor gekozen om [eiser] herkenbaar te tonen in de tv-uitzending. Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde sub 4] gebruik had mogen maken van de heimelijk opgenomen beelden zonder dat [eiser] onherkenbaar werd gemaakt (bijvoorbeeld door middel van ‘blurren’ of ‘wipen’) dient een afweging gemaakt te worden tussen twee fundamentele rechten. Enerzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en anderzijds de vrijheid van meningsuiting van Endemol c.s. De misstand die in de tv-uitzending naar voren wordt gebracht, is echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter van zodanige ernst dat gesproken kan worden van een ‘matter of public interest’. [gedaagde sub 4] heeft in zijn hoedanigheid van misdaadverslaggever de taak om deze misstand ter kennis van het publiek te brengen. Hij mag, gelet op zijn hoedanigheid van misdaadjournalist, in grote mate zelf bepalen op welke wijze hij de verkregen beelden in zijn programma wil gebruiken. Hij dient daarbij echter wel de belangen van - in dit geval - [eiser] in het oog te houden. Het tonen van de lichaamstaal van [eiser] (onder meer het op het oog ontspannen eten van een boterham terwijl hij praat over het plegen van een moord, het maken van een schietgebaar, het hebben van een zakelijke ‘er valt niet met mij te spotten’ houding) en derhalve [eiser] tonen in herkenbare vorm is voor de berichtgeving van deze misstand aan het publiek van belang. Ook de rechtbank heeft uit de lichaamstaal van [eiser] (mede) afgeleid welke bedoeling [eiser] zou hebben gehad en heeft hem voor het ten laste gelegde feit ook veroordeeld. Het is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig om [eiser] volledig herkenbaar in beeld te laten komen.

4.7. Bovendien heeft [eiser] de gelegenheid gehad, middels zijn toenmalige advocaat in de strafzaak mr. Plasman, om de tv-uitzending voorafgaand aan de uitzending te bekijken en daarop middels het geven van een interview daarop een reactie te geven. Bovendien had [eiser] een kort geding aanhangig kunnen maken om de uitzending te voorkomen en dat heeft hij nagelaten. De verklaring van mr. Plasman, in reactie op het e-mailbericht van [gedaagde sub 4] van 20 juli 2015, geeft in die zin de doorslag dat daaruit kan worden afgeleid dat hij de uitzending heeft bekeken en dat hij heeft gezien dat [eiser] herkenbaar in beeld kwam. Anderszins is niet gebleken. De verklaring van [eiser] maakt dat oordeel niet anders. Endemol c.s. mocht ervan uitgaan dat de rechten van [eiser] met het tonen van de beelden aan zijn toenmalige advocaat, voldoende gewaarborgd waren.

4.8. Vorenstaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat Endemol c.s. door de wijze waarop de tv-uitzending is gemonteerd en deze uit te zenden, onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld

Op andere blogs:
Media Report

IEF 15175

Powned mocht beelden Onno Hoes niet uitzenden

Rechtbank Amsterdam 12 augustus 2015, IEF 15175; ECLI:NL:RBAMS:2015:5070 (Onno Hoes tegen PowNed en Robbie H)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, LMO advocaten. Persbericht. Mediarecht. De uitzending van met een verborgen camera van eiser gemaakte beelden door Powned is onrechtmatig ten opzichte van Maastrichtse burgermeester Onno Hoes. Onthullingen over het privéleven van Onno Hoes hebben in 2013 geleid tot een publiek debat, zodat het privéleven ook in die zin relevant is geworden voor de Maastrichtse politiek. Dit betekent nog niet dat Onno Hoes zich hiermee vogelvrij heeft verklaard en bij elke privé-afspraak bedacht moet zijn op heimelijk maken van film- en geluidopnamen. Er is geen sprake was van een ernstige misstand die alleen kon worden blootgelegd met behulp van een verborgen camera. De inbreuk op het privéleven van Hoes was niet gerechtvaardigd.

Powned moet ervoor zorgen dat de onrechtmatige fragmenten niet meer via zoekmachines op internet te vinden zijn. Omdat de beelden deels gemanipuleerd zijn uitgezonden, moet Powned de originele beeld- en geluidsopnamen in kopie ex 843a Rv aan Hoes verstrekken, zodat Hoes dit verder kan onderzoeken.

4.5.
Om te beoordelen of deze vorderingen jegens Powned voor toewijzing in aanmerking komen, dient allereerst te worden vastgesteld of - naar het voorlopig oordeel van de rechtbank - de uitzending van 3 december 2014 onrechtmatig is jegens [eiser] . Daarbij gelden de volgende uitgangspunten. De vorderingen van [eiser] zouden - indien toegewezen - neerkomen op een beperking van het recht van Powned op vrije meningsuiting, dat is vastgelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Zo'n beperking is alleen toegestaan als deze is voorzien bij de wet en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van bijvoorbeeld de goede naam of rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Er is sprake van een beperking die bij de wet is voorzien als de uitingen van Powned onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Het antwoord op de vraag welk recht - het recht op vrije meningsuiting of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer waaronder het recht op bescherming van eer of goede naam - in het concrete geval zwaarder weegt, wordt gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Daarbij komt aan de positie van de pers bijzondere betekenis toe gelet op enerzijds de taak van de pers om informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en om zijn vitale rol van publieke waakhond te spelen, en anderzijds gelet op het recht van het publiek om informatie en ideeën te ontvangen. Tevens speelt bij deze belangenafweging een rol dat, gelet op artikel 8 EVRM, een ieder het recht heeft op respect voor zijn privéleven, maar dat [eiser] , als burgemeester van Maastricht, een publiek figuur is die zich meer heeft te laten welgevallen dan een niet publiek figuur. In beginsel valt de reputatie van een persoon pas onder artikel 8 EVRM als er sprake is van een inbreuk die zo ernstig is dat daardoor een belemmering ontstaat van het genot op het recht op respect voor het privéleven, waarbij tevens in ogenschouw dient te worden genomen of de schending van het privéleven een voorzienbare consequentie is van de eigen acties van de betrokkene (zie ook EHRM 7 februari 2012, LJN BW0603, Axel Springer). Tenslotte dient in dit geval het middel voor de openbaarmaking en de wijze waarop dit is geschied (de verborgen camera) in de afweging te worden meegenomen. Ook volgens de eigen normen van de journalistieke beroepsgroep worden in beginsel de eisen van hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is overschreden door het maken en openbaren van opnamen die zijn gemaakt met verborgen apparatuur en zonder toestemming of medeweten van de betrokkene. Een afwijking van die norm kan slechts toelaatbaar zijn wanneer zwaarwichtige redenen van algemeen belang dit rechtvaardigen. Daarvan is in het algemeen slechts sprake indien de journalist geen andere middelen ten dienste staan om het publiek voor te lichten over ernstige misstanden of ernstige rechtsschendingen, dan wel om andere informatie te verstrekken die wezenlijk is voor de publieke meningsvorming over zaken die het algemeen belang direct raken.

4.6. De rechtbank stelt vast dat [eiser] als burgemeester van Maastricht zijn privéleven tot op zekere hoogte onderwerp van publieke debat heeft gemaakt door de verklaring van 19 december 2013 (zie 2.9) waarin hij publiekelijk spijt heeft betuigd voor zijn handelen in de daaraan voorafgaande periode waaronder in het bijzonder zijn activiteiten op een datingsite. Daarnaast moet Powned worden toegegeven dat een burgemeester een voorbeeldfunctie dient. Niet voor niets staat in artikel 37 van het Rechtspositiebesluit: “De burgemeester onthoudt zich van gedragingen die de goede uitoefening of het aanzien van het ambt schaden of kunnen schaden”. Ook hebben de onthullingen over het privéleven van [eiser] , zoals Powned terecht stelt, in 2013 geleid tot een publiek debat waarbij de gemoederen hoog zijn opgelopen, zodat het privéleven van [eiser] ook in die zin relevant is geworden voor de politiek binnen zijn gemeente Maastricht. Dit betekent echter - in tegenstelling tot hetgeen door Powned is betoogd - nog niet dat [eiser] zich hiermee vogelvrij heeft verklaard en bij elke privé afspraak bedacht zou moeten zijn op het heimelijk maken van film- en geluidopnamen van die afspraak, ook niet indien het een afspraak betreft met iemand die hij heeft leren kennen via internet of de sociale media. De vraag die dan ook rijst, is of de omstandigheid dat [eiser] op deze manier contact heeft gelegd met een jongeman betekent dat sprake is van een zodanige misstand dat dit de inbreuk op zijn privéleven - waarbij een privégesprek wordt gefilmd met een verborgen camera en geluidsopnamen van een privégesprek worden gemaakt - rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is waarbij de volgende omstandigheden zijn gewogen.

De rechtbank
in het incident
5.1. beveelt Powned om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis te (doen) bewerkstelligen dat de fragmenten, zoals in de dagvaarding omschreven (dus inclusief beelden waarbij correspondentie tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] wordt getoond), worden verwijderd en verwijderd worden gehouden uit de zoekresultaten van Google en Yahoo, waarbij Powned dit dient te bewerkstelligen door het aanschrijven van de exploitanten van deze zoekmachines, met een direct afschrift van deze brieven aan de raadsman van eiser, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte daarvan indien Powned hiermee in gebreke blijft, met een maximum aan verbeurde dwangsommen van € 50.000,=;

5.2. beveelt Powned om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een kopie te vertrekken van alle audio en audiovisuele opnamen die zijn gemaakt op welke wijze dan ook van de tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] gevoerde gesprekken en deze af te geven aan de raadsman van [eiser] , zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte daarvan indien Powned geheel of ten dele in gebrek blijft om aan deze veroordeling te voldoen met een maximum aan verbeurde dwangsommen van € 100.000,=;

IEF 15173

Geen rectificatie 3 jaar na (onterecht) ontslag wegens pornokijken

Hof Den Haag 11 augustus 2015, IEF 15173; ECLI:NL:GHDHA:2015:2116 (Porno-kijk-rectificatie)
Als randvermelding. Rectificatie. Appellant is onslagen op staande voet wegens gesteld (veelvuldig) bezoeken van sekssites, dit ontslag is niet onverwijld gegeven. Het is - volgens ingebrachte rapportage - hoogst onwaarschijnlijk dat appellante gedrag heeft begaan, een logischere verklaring is besmetting met malware. Appellante stelt onterecht en op zeer diffamerende wijze te zijn ontslagen en dat rectificatie herstel van zijn goede naam inhoudt. Er is onvoldoende onderbouwd welk belang appellant bijna drie jaar na zijn gedwongen vertrek nog heeft bij een rectificatie. Loonvordering wel toegewezen en niet gematigd.

9. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. De vraag of daadwerkelijk sprake is geweest van veelvuldig surfen naar porno door [appellant] , hetgeen [appellant] gemotiveerd heeft betwist, onder meer door overlegging van rapportage van Tosch Security, waarin de conclusie wordt getrokken dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat het [appellant] was die de porno websites heeft bezocht en een logischere verklaring is dat het werkstation van [appellant] besmet is geweest met malware, behoeft gelet op het oordeel over het ontbreken van de onverwijldheid niet verder beantwoord te worden. Ten aanzien van de eerdere gedragingen van [appellant] (sinds 2010), die [geïntimeerde] eveneens aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, is naar het oordeel van het hof evenmin voldaan aan het vereiste van onverwijldheid.

25. Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Evenmin heeft [appellant] voldoende onderbouwd welk belang hij bijna drie jaar na zijn (gedwongen) vertrek bij [geïntimeerde] nog heeft bij de gevorderde rectificatie. Dat [geïntimeerde] derden heeft geïnformeerd over de redenen waarom zij [appellant] heeft ontslagen heeft [appellant] niet onderbouwd, anders dan door verwijzing naar een processtuk in de gerechtelijke procedure tussen [geïntimeerde] en Deelen. Aangezien de procedures tussen [geïntimeerde] en [appellant] en [geïntimeerde] en Deelen in verband met de ontslagen op verzoek van (de gemachtigde van) [appellant] en Deelen (in elk geval in hoger beroep het pleidooi) gezamenlijk zijn behandeld, kan [appellant] naar het oordeel van het hof niet aan [geïntimeerde] tegenwerpen dat in de procedure tussen [geïntimeerde] en Deelen is verwezen naar de reden van het ontslag van [appellant] . Het enkele feit dat [geïntimeerde] destijds haar klanten en relaties heeft geïnformeerd dat [appellant] was ontslagen rechtvaardigt geen rectificatie als gevorderd bijna drie jaar na het ontslag. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.