Merkenrecht  

IEF 12547

Voor beiden onbeheersbaar risico op verzet door derden

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem 9 april 2013, LJN BZ8218, zaaknr. 200.096.763 (Adventure Bags B.V. tegen Kruidvat Retail B.V.)

Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD.

In navolging van het eindvonnis [IEF 9783]. Algemene voorwaarden. Battle of the Forms. Standaardgarantie. Aansprake op schadeloosstelling voor kosten (vermeend) IE-inbreuken. Het hof bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis.

In hoger beroep benadrukt Adventure Bags dat Kruidvat voor veel van haar acties waren aanbiedt, die dicht tegen bekende, duurdere producten van derden aanleunen en dat Kruidvat met die strategie herhaaldelijk in problemen komt met de rechthebbenden op die producten. Dat moge zo zijn, maar het neemt niet weg dat Adventure Bags het jegens Kruidvat op zich heeft genomen die waren te laten produceren en te leveren. De aanspraak op schadeloosstelling voor kosten, schade en verliezen als gevolg van (vermeende) IE-inbreuken is in de algemene voorwaarden opgenomen.

Dat Kruidvat als afnemer haar deel van dit voor beide partijen onbeheersbare risico vervolgens bij haar leverancier heeft neergelegd, maakt dit beding nog niet onredelijk bezwarend, ook niet voor zover Kruidvat haar wederpartij heeft verzocht zo dicht mogelijk bij een bestaand product aan te sluiten en voor zover de positie van Kruidvat de kans op claims vergroot. De grieven worden afgewezen, het hof bekrachtigt het gewezen vonnis.

In het eindvonnis werd onder meer bepaald:

4.28.  Adventure Bags heeft dergelijk bewijs niet geleverd. Integendeel, navraag door Kruidvat bij Oilily heeft haar geleerd dat Oilily van mening was dat de betreffende Granny’s Scarf-producten wel inbreukmakend waren. Dit heeft ook geleid tot het starten van een bodemprocedure door Oilily tegen Adventure Bags en Kruidvat onder meer met betrekking tot de Granny’s Scarf-producten.

Uit het arrest van het Hof:

4.7 Grief III ziet op wat, naar het hof voorkomt, de kern van het geschil is, te weten: of de artikelen 6 en 7 van de algemene inkoopvoorwaarden in de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend zijn, althans dat het in die gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Kruidvat zich op deze bepalingen beroept. Daarbij gaat in het bijzonder artikel 6iii van de algemene inkoopvoorwaarden voor zover deze bepaling Kruidvat jegens Adventure Bags aanspraak geeft schadeloosstelling voor alle kosten, schaden en verliezen die Kruidvat maakt of lijdt als gevolg van (vermeende) inbreuken op intellectuele eigendoms(rechten) van derden.

4.9 In hoger beroep benadrukt Adventure Bags dat Kruidvat voor veel van haar acties waren aanbiedt, die dicht tegen bekende, duurdere producten van derden aanleunen en dat Kruidvat met die strategie herhaaldelijk in problemen komt met de rechthebbenden op die producten. Dat moge zo zijn, maar het neemt niet weg dat Adventure Bags het jegens Kruidvat op zich heeft genomen die waren te laten produceren en te leveren. In zoverre contracteerden partijen samen over "riskante producten", producten die het reële risico met zich brachten dat derden zich daartegen, al dan niet met grond, zouden gaan verzetten. Welk risico volgens Adventure Bags nog werd vergroot doordat het niet ging om een kleine afnemer, maar om Kruidvat dat met de geleverde waren op grote schaal en met veel reclame-inspanningen en tegen een lage prijs zou gaan verkopen.

(...)

4.10. Tegen die achtergrond kan ook niet worden gezegd dat Adventure Bags op een verstrekkend beding in de algemene voorwaarden als artikel 6 niet bedacht hoefte te zijn. Daarbij speelt mede een rol dat partijen naast deze algemene voorwaarden waaronder Kruidvat wilde contracteren, wat zij zoals hiervoor is overwogen ook duidelijk had te kennen gegeven, kennelijk geen specifieke condities zijn overeengekomen, alsmede dat, zo al niet juist is dat de algemene voorwaarden op 14 september 2007 met Klein zijn besproken, in elk geval vaststaat dat Klein de voorwaarden heeft ondertekend en per bladzijde heeft geparafeerd. (...)

Zoals hiervoor is overwogen, bracht de transactie waarin Adventure Bags zich heeft begeven voor beide partijen het risico met zich dat zij zouden worden geconfronteerd met inbreukclaims en dat zij in dat verband kosten zouden moeten maken. Zoals de rechtbank in rov. 4.8 overwoog, was dat risico om (als eerste) te worden aangesproken voor Kruidvat als (grote) verkoper waarschijnlijk nog groter dan voor Adventure Bags. Voor beide partijen geldt voorts dat zij het bedoelde risico weliswaar kunnen beperken door voldoende afstand van bestaande producten te nemen, maar dat zij niet in de hand hebben dat derden zich zullen melden met claims die weliswaar ongegrond of zelfs puur speculatief zijn, maar ter afwering waarvan wel (proces)kosten moeten worden gemaakt (die overigens in de procedures waarom het hier gaat volledig plegen te worden vergoed). Dat Kruidvat als afnemer haar deel van dit voor beide partijen onbeheersbare risico vervolgens bij haar leverancier heeft neergelegd, maakt dit beding nog niet onredelijk bezwarend, ook niet voor zover Kruidvat haar wederpartij heeft verzocht zo dicht mogelijk bij een bestaand product aan te sluiten en voor zover de positie van Kruidvat de kans op claims vergroot.

Lees het vonnis zaaknr. 200.096.763 en LJN BZ8218 (pdf)

IEF 12543

Algemeen Overleg Tabaksproductenrichtlijn en plain packaging

Verslag van het AO EU-Voorstel: Richtlijn Tabaksproducten COM (2012)788, Kamerstukken II, 2012/13, 33 522, nr. 4.

吸煙引致肺癌 Smoking causes lung cancer / SML.20120928.IP3Merkenrecht. Plain packaging. Consensus over tabaksontmoedigingsbeleid: reclameverbod, prijsbeleid via accijnsheffing, ondersteuning bij het stoppen met roken, voorlichting aan jongeren en hun ouders en een rookverbod in openbare ruimten.

Rutte: Met de richtlijn wordt ook een heel ernstige inbreuk op het merkenrecht gedaan. Dat leidt tot een ongekend precedent. Welke ongezonde producten zijn hierna aan de beurt? Ik denk aan wijn, aan frituurvet. Ik ga nog even door. De enge plaatjes worden verplicht omdat ze in sommige landen al verplicht zijn. Die redenering is wat ons betreft fout. Wij hebben hierbij immers te maken met een richtlijn, niet met een verordening. In een richtlijn gaat het om het minimumniveau. Er zullen dus verschillen mogelijk blijven. Als wij deze redenering zouden volgen, zou deze richtlijn ertoe leiden dat over vijf jaar verplicht alsnog plain packaging wordt ingevoerd. Dat lijkt ons geen goede zaak. In de richtlijn worden verder onacceptabel hoge eisen gesteld aan «track and trace»-systemen. Gelukkig heeft de staatssecretaris dat zelf ook al gesteld. Wij vrezen dat industrie, handel en overheid nodeloos op kosten worden gejaagd.

Staatssecretaris Van Rijn: We mogen constateren dat er veel consensus is over de beweegredenen voor het tabaksontmoedigingsbeleid. Roken is ongezond. Tabak is een schadelijk product en werkt verslavend, en dat geldt zeker voor jongeren. Hoe jonger iemand begint met roken, hoe moeilijker het is om ermee te stoppen. De meeste rokers beginnen jong. Uit Europees onderzoek blijkt dat 70% van de rokers met roken begint voor het bereiken van het 18de levensjaar en 94% voor het bereiken van het 25ste levensjaar. Los van alle emoties rondom het roken, die er ook moeten zijn, moeten wij ook onze zegeningen tellen: er is breed consensus over nut en noodzaak van een tabaksontmoedigingsbeleid. Dat beleid bestaat uit verschillende elementen: reclameverbod, prijsbeleid via accijnsheffing, ondersteuning bij het stoppen met roken, voorlichting aan jongeren en hun ouders en een rookverbod in openbare ruimten. Natuurlijk kun je verschillend denken over het tempo dat hierbij moet worden betracht en over de wetgeving op dit gebied. Laten wij elkaar daarbij respecteren, maar laten wij ook onze zegeningen tellen. Het grote doel van het tabakontmoedigingsbeleid is namelijk om te proberen jongeren te stimuleren tot het stoppen met roken en er in ieder geval niet aan te beginnen. Dat is in Nederland een belangrijk gegeven, waar wij trots op moeten zijn.

(...)

Ik noem als eerste een verdergaande harmonisatie van verpakkingen. In Europa zullen naast tekstuele waarschuwingen ook waarschuwingen door middel van foto's op de verpakking worden gezet. Ik heb bekeken hoe het in andere landen werkt. Laten we vaststellen dat het geen prettige foto's zijn. Als je die foto's ziet, vraag je je af of het wel nodig is dat die op producten worden geplaatst: wat is daar nou het effect van? Tegelijkertijd is het ongemakkelijke gevoel dat je bij die foto's hebt, misschien wel precies de beoogde werking ervan.

(...)

Mevrouw Hilkens vroeg ook naar plain packaging. Er zijn aanwijzingen dat generieke verpakkingen het product minder aantrekkelijk maken, zeker als dit wordt gecombineerd met de waarschuwingsfoto. Misschien vallen die foto's dan nog meer op. Tegelijkertijd moet je ook bij deze maatregel een afweging maken tussen het voordeel van het een en het nadeel van het ander. Het lijkt mij best goed dat er ook ruimte is om zaken zoals het merk en de inhoud te laten zien. Ook moeten er voor de douane aanwijzingen op de verpakkingen staan die tracking and tracing mogelijk maken. Ik meen dat er nu een compromis is gevonden: 30% ruimte. Er is dan voldoende ruimte voor de foto's. Nu wordt nog niet helemaal overgestoken naar de combinatie van foto's en plain packaging. Ook dat moeten wij in de komende periode gaan volgen om te bezien of dat nog effectiever kan zijn. We weten er nu nog te weinig van om dat maar meteen te combineren. Ik zal die ontwikkelingen op de voet volgen.

(...)

Het reclameverbod is geregeld. Als de transacties via het internet toenemen, zullen we opnieuw moeten bekijken hoe wij het reclameverbod ook voor het internet kunnen realiseren. Het is echter verankerd in wet- en regelgeving en het geldt dus ook voor reclames op het internet. Al eerder is afgesproken om nog een keer met de Kamer te spreken over de boetebedingen die met het roken te maken hebben. Daarover ontvangt de Kamer van mij voorstellen.

IEF 12529

Herneming van het door Apple ingeroepen merk

BBIE oppositie 21 maart 2013, no. 2005666 (Apple tegen IWink, inzake IWEB vs iwebhosting)

Merkenrecht. Oppositieprocedure van het Gemeenschapswoordmerk IWEB (Apple) gebaseerd op eerdere inschrijving en algemeen bekend woordmerk ex 6bis Verdrag van Parijs tegen Benelux beeldmerk iwebhosting. Gedeeltelijke toewijzing van de oppositie voor de klassen 35, 38 en 42.

Er is sprake van een begripsmatige overeenstemming, ondanks de toevoeging van het woord 'hosting'. Het ingeroepen recht, IWEB, heeft in zijn geheel geen vaststaande betekenis. Het is echter wel samengesteld uit de gangbare afkorting “i” voor internet of interactief en het woord “web”, in het dagelijks spraakgebruik synoniem van het internet. Gezien de herneming van het ingeroepen merk als dominant element is er, ondanks dat het bestreden teken aanmerkelijk langer is, sprake van zowel begripsmatige, visuele als auditieve overeenstemming. De diensten 'reclame op internet en advertentiemogelijkheden' zijn naar hun aard en bestemming verschillend van de waren en diensten van opposant.

Rekening houdend met de compensatie tussen de soortgelijkheid van de diensten en de overeenstemming van de tekens, alsook het onvolmaakte beeld dat bij het publiek achterblijft, kan dit publiek in onderhavig geval menen dat de identieke en soortgelijke diensten afkomstig zijn van dezelfde of economisch verbonden ondernemingen en dit ondanks het eventueel beperkt onderscheidend vermogen van het ingeroepen recht.

Aan de beoordeling van het ingeroepen algemeen bekende merk dient dan ook niet te worden toegekomen, daar dit niet van invloed kan zijn op de uitkomst van de onderhavige oppositie voor wat betreft de niet soortgelijk bevonden diensten.

Klasse 35
54. Het Bureau is van oordeel dat de diensten “reclame; het op Internet ter beschikking stellen van advertentiemogelijkheden” van het bestreden depot niet soortgelijk zijn aan de waren en diensten van het ingeroepen recht. Deze diensten zijn naar hun aard en bestemming verschillend van de waren en diensten van opposant. Het feit dat men reclame maakt voor bepaalde producten is niet voldoende om soortgelijkheid aan te nemen. Weliswaar zal opposant wellicht ook activiteiten verrichten die vergelijkbaar zijn met deze diensten, zoals het voeren van reclame of publiciteit voor eigen rekening, maar het essentiële verschil is dat diensten per definitie verricht worden ten behoeve van derden. Het enkele feit dat een onderneming vergelijkbare activiteiten ontplooit in het kader van zijn eigen bedrijfsvoering, maakt deze diensten nog niet soortgelijk.

60. Ten slotte, voor wat betreft de toevoeging “publiciteit en reclame ten behoeve van voornoemde diensten [de diensten van het betwiste teken in klasse 35]”, kan de vraag worden gesteld of hier voldaan is aan de voorwaarde dat deze ten behoeve van derden worden verricht. Wat hier ook van zij, doordat er expliciet een verband wordt gemaakt tussen deze diensten en degene die worden aangeboden door verweerder (de hoofddiensten), bestaat er dus een onlosmakelijk verband tussen beide. Daarmee zijn zij soortgelijk aan de diensten van opposant die identiek, dan wel soortgelijk zijn aan genoemde hoofddiensten.

Klasse 38
61. Alle diensten in klasse 38 van het bestreden depot zien op telecommunicatie en het ter beschikking stellen van telecommunicatievoorzieningen. Al deze diensten zijn identiek, dan wel minstens soortgelijk aan de diensten “het verlenen van toegang tot websites op internet; verschaffing van aansluitingen met en toegang tot elektronische communicatienetwerken voor het verzenden of ontvangen van gegevens, audio, video of multimedia; het verschaffen van telecommunicatieverbindingen met het Internet of databases; het verlenen van toegang tot het Internet (serviceproviders)”. De diensten van zowel merk als teken zijn er aldus op gericht communicatie op afstand mogelijk te maken en delen
dus eenzelfde aard.

Klasse 42
62. De diensten “ontwerpen en ontwikkelen van computers en van software; webhosting; ontwikkelen van computersoftware” van het bestreden teken komen quasi expressis verbis voor in de dienstenlijst van het ingeroepen recht en zijn derhalve identiek.

Algemeen bekend merk
81. In het kader van een oppositieprocedure is de draagwijdte van een algemeen bekend merk overeenkomstig artikel 6bis Verdrag van Parijs beperkt tot de situaties waarin sprake is van verwarringsgevaar. Dit wordt uitdrukkelijk gesteld in artikel 2.14, lid 1, sub b BVIE juncto artikel 6bis Verdrag van Parijs, alsook in de richtlijnen (Joint Recommendations) van WIPO. De gevallen waarin geen sprake is van verwarringsgevaar kunnen dan ook niet aan de orde zijn in een oppositie voor het Bureau. Gezien het bovenstaande, geldt in Benelux opposities die gebaseerd zijn op een niet ingeschreven merk, hetzelfde als wanneer de oppositie gebaseerd zou zijn op een ingeschreven merk, dit wil zeggen dat de oppositie getoetst moet worden aan de volgende criteria: identiteit of overeenstemming van de tekens, identiteit of soortgelijkheid van de waren en/of diensten en verwarringsgevaar (oppositiebeslissing BBIE, Formula 1, 2000149, 27 februari 2009). Er kan slechts sprake zijn van gevaar voor verwarring indien aan twee (cumulatieve) voorwaarden is voldaan: de merken moeten overeenstemmen en de waren of diensten moeten soortgelijk zijn. Indien aan één van deze voorwaarden niet is voldaan, kan er geen sprake zijn van verwarringsgevaar. Opposant heeft niet aangetoond dat de algemene bekendheid van zijn merk (ook) geldt voor andere waren/diensten dan deze van het ingeschreven ingeroepen recht. Aan de beoordeling van het ingeroepen algemeen bekende merk dient dan ook niet te worden toegekomen, daar dit niet van invloed kan zijn op de uitkomst van de onderhavige oppositie voor wat betreft de niet soortgelijk bevonden diensten.

IEF 12528

Verzoek bewindvoerder van merken en modellen

Beschikking Ktr. Rechtbank Den Haag 4 april 2013, zaaknr. 1227733 / 12-87470 (bewindvoerder tegen playgo / Trends2Com)

Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten.

Eerdere beschikking [IEF 11477]. Bewindvoerder verzoekt alle door hem opgevraagde gegevens te verstrekken en onverkort mee te werken aan de verzoeken. En verzoekt maatregelen teneinde hem in staat te stellen zijn taken als bewindvoerder uit te voeren. De kantonrechter wijst het verzoek toe.

Nu Playgo door te weigeren de gevraagde gegevens te verstrekken de uitoefening van de taak door de bewindvoerder onmogelijk maakt, kan de kantonrechter op grond van artikel 3: 168 lid 2 BW op verzoek van de bewindvoerder een regeling treffen die het beheer betreft (in casu: die het beheer mogelijk maakt). De kantonrechter wijst het verzoek van de bewindvoerder toe, onder last van een (gematigde) dwangsom van € 2.500,00 per dag.

In citaten:
4.1. De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van Playgo dat de beschikking van 12 juni 2012 berust op een kennelijke misslag in het vonnis van 14 december 20 11. Voorzover Playgo bedoelt te stellen dat er sprake is van een kennelijke fout die zich op grond van artikel 31 Rv voor eenvoudig herstel leent, overweegt de kantonrechter dat daarvan geen sprake is; het betreft hier immers de vraag of er sprake is geweest van een door beide partijen gemaakte geldige rechtskeuze voor Nederlands recht en niet van een kennelijke verschrijving.

Voorts geldt dat de beschikking van 12 juni 2012 in kracht van gewijsde is gegaan, zodat uitgangspunt is dat mr. VanRoeyen is benoemd tot bewindvoerder. Los van hoger beroep, dat niet is ingesteld, of de toepassing van artikel 31 Rv voornoemd is er geen mogelijkheid om de beschikking aan te tasten.

4.2 Anders dan Playgo stelt, is zij naar het oordeel van de kantonrechter niet gerechtigd tot het gebruik van de merken en modellen indien dit gebruik niet te verenigen is met het recht van de overige deelgenoten. Playgo exploiteert de merken en modellen zonder iets te stellen over de volgens de wet noodzakelijke waarborg dat de netto opbrengst daarvan voor alle eigenaren is gewaarborgd, zodat zij in strijd met artikel 3: 169 BW handelt. Dit verweer van Playgo gaat derhalve niet op.

4.3 De kantonrechter volgt Playgo evenmin in haar stelling dat "gebruik van het merkrecht niets anders kan betekenen dan gebruik maken van het monopolie dat inhoudt het recht het merk op de producten waarvoor het is ingeschreven aan te brengen en het merk te handhaven". "Door op die wijze te exploiteren gebeurt er niets dat op welke manier dan ook defmitieve onherstelbare schade aan de andere beweerdelijke deelgenoot kan toebrengen". Volgens Playgo levert het beheer geen enkel probleem op.

Playgo gaat er hier echter aan voorbij dat het bezwaar van Trends2com niet erop is gericht dat Playgo op eigen waar het merk aanbrengt, maar dat zij licenties uitgeeft zonder instemming van Trends2com en zonder haar te laten delen in de opbrengst, alsmede dat er een nieuwe vennootschap Playgo Manufactoring is opgericht waarnaar de merken worden overgeheveld.
Dergelijke handelingen zijn geen gebruik, maar beheer in de zin van artikel170 tweede lid BW. Beheer is immers alles wat nodig is voor het op normale wijze exploiteren van goederen en om deze inkomsten te doen genereren.

Tenslotte kan de kantonrechter volstaan met het onder bewind stellen van de goederen en benoeming van een bewindvoerder. In dit verband acht de kantonrechter van belang dat noch in de procedure die is geëindigd met de beschikking van 12 juni 2012, noch in de onderhavige procedure door partijen is verzocht om vaststelling van een beheersregeling. Kennelijk bieden de ingevolge artikel3: 168, vijfde lid BW toepasselijke bepalingen voldoende soelaas.

IEF 12516

Listig behoud van ‘Het Achterhuis’

Bas Kist, 'Listig behoud van 'Het Achterhuis', NRC 29 maart 2013.

anne frank (2)

Kun je van een boektitel een merk maken? Het fonds dat de rechten op het dagboek van Anne Frank bezit, probeert het.

Het duurt niet zo heel lang meer en dan is het gedaan met de auteursrechten op Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank. Volgens de Nederlandse Auteurswet eindigen auteursrechten op de eerste januari na de 70ste sterfdag van de maker. Voor Het Achterhuis betekent dit dat de rechten op 1 januari 2016 aflopen. Vanaf die dag staat het iedereen vrij het werk op welke manier dan ook openbaar te maken of te publiceren.

Dat gaat ons niet gebeuren, moet het in Zwitserland gevestigde Anne Frank Fonds gedacht hebben. Het fonds, dat de rechten op Het Achterhuis bezit, ligt al jaren in de clinch met de Anne Frank Stichting, de Nederlandse beheerder van het Anne Frank Huis. De partijen ruziën voornamelijk over de Anne Frank-archieven en -rechten. Het moet voor de Zwitsers geen prettig idee zijn dat de Nederlandse tegenspeler straks ook Het Achterhuis kan exploiteren.

En dus verzon het fonds een list. Vooruitlopend op de dag dat Het Achterhuis definitief in het publieke domein zal vallen, deponeerde het fonds de naam ‘Het Achterhuis’ in juli 2011 als merk in het Benelux Merkenregister voor onder andere boeken, films en dvd’s. Een interessante zet, want anders dan het auteursrecht is een recht op een merk niet eindig. Wie zijn merkrechten elke 10 jaar netjes verlengt, heeft in principe een eeuwigdurend recht.

Het Anne Frank Fonds is niet de bedenker van deze kunstgreep. Dat is vermoedelijk uitgeverij Kluitman uit Alkmaar. Kluitman was jarenlang de uitgever van de kinderboekenserie Dik Trom van schrijver C. Joh. Kieviet. Toen de rechten op Dik Trom in 1982 na veel succesvolle jaren in het publieke domein vielen, begon Kluitman wild omzich heen te slaan en voerde hij verschillende juridische procedures [red. Arr. Rb. Haarlem 25 januari 1983] tegen de ‘nieuwe’ uitgevers van Dik Trom. Na een verloren zaak in maart 1982, maakte Kluitman zijn laatste troef bekend: hij had – al in 1978 – de naam Dik Trom als merk [red. voorbeeld] geregistreerd en liet nu onderzoeken of hij daarmee nieuwe Dik Trom-boeken kon verbieden.

Na berichten in de media ging de Tweede Kamer zich ermee bemoeien. Kamerleden vroegen of op deze manier niet een belangrijk kenmerk van het auteursrecht – de tijdelijkheid – werd gefrustreerd. En kan je überhaupt merkrechten krijgen op titels van boeken of namen van hoofdpersonen van werken die in het publieke domein zijn gevallen? Het antwoord van de verantwoordelijke minister in 1982 kwam erop neer dat dit aan een rechter voorgelegd moest worden [red. Aanhangsel van de Handelingen II, 1981/82, nr. 198, p. 391-392.]. Omdat Kluitman de zaak niet verder op de spits dreef, bleven de vragen onbeantwoord.

Maar misschien komt er binnenkort duidelijkheid over dit soort pogingen tot kunstmatige verlenging van rechten op boektitels. Het blijkt namelijk dat de merkregistratie van Het Achterhuis onlangs is geweigerd. Volgens het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom BBIE kan de titel van een boek geen merk zijn en dat geldt zeker voor zo’n wereldberoemde titel als Het Achterhuis.

De titel is niet meer dan een beschrijving van de inhoud van het boek en heeft geen onderscheidend vermogen, aldus het BBIE.Het Zwitserse fonds legt zich hier niet bij neer en is in beroep gegaan bij het Gerechtshof in Brussel. Daar wordt de zaak half mei behandeld.

IEF 12514

BBIE serie maart 2013

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 6 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie februari 2013.

05-03
BBVA

BVA.Altijd Wat Te Bieden

Afgew.
nl
05-03
BBVA

BVA.De Grootste Kans Op De Beste Prijs

Afgew.
nl
05-03
BBVA
BVA
Afgew.
nl
01-03
SENSUS
SENSE SMART BEDDING BY SWISS SENSE
Afgew.
nl
01-03
FLOREN DI
Florencis
Toegew.
nl
27-02
CARPOINT

CARPOINT OUTLET

Afgew.
nl
IEF 12508

Het gebruik van drietalige merkvarianten in de Benelux

Hof van Beroep te Brussel 13 maart 2013, 2011.AR.2539-2541 (Credit Professionnel tegen BBIE; inzake woordmerk CREDIT PROFESSIONNEL; BEROEPSKREDIET en BERUFSKREDIT)

Drie Franstalige beroepszaken over inburgering en gebruiksterritoir. Het hof van beroep verwerpt de beroepen.

Het BBIE oordeelt dat BEROEPSKREDIET, BERUFSKREDIT en CREDIT PROFESSIONNEL beschrijvend zijn voor de goederen in klassie 9, 35 en 36 en weigert de inschrijving op absolute gronden. De appellant geeft aan dat de tekens al meer dan 90 jaar in gebruik zijn als ware het een merk, zij stelt dat ze zijn ingeburgerd door intensief gebruik in het territoir van de Benelux.

BBIE beargumenteert dat het onderscheidend vermogen door gebruik niet is verkregen. Er is niet aangetoond dat het teken op de datum van het depot door het (gemiddeld) geïnteresseerde publiek of een significant deel daarvan, wordt herkend in de gehele Benelux. Onder vermelding van het arrest Bovemij Verzekeringen NV [IEF 2579] wordt aangenomen dat wanneer een merk, bestaande uit een of meerdere woorden uit een officiële taal, en door gebruik onderscheidend vermogen heeft gekregen, dat het teken dat onderscheidend vermogen verkrijgt voor de gehele taalkundige regio. De aanvrager van het merk heeft echter het teken niet gebruikt in Nederland en heeft geen vestigingen in het Duitstalige deel van België. De beroepen worden afgewezen.

17. Ensuite, l’OBPI argumente que le caractêre distinctif n’a pas ete acquis par l’usage des lors qu’il n’est pas démontre qu’à la date du depot les milieux intéressés ou du moms une fraction significative de ceux-ci identifiaient le signe en tant que marque dans l’ensemble du Benelux, le motif de refus existant sur tout le territoire du Benelux.

32. Quand a cet usage, ledit article 3 §3 de la Directive a été interprété en ce sens que le caractére distinctif ne peut étre acquis par usage que sil est démontre que cet usage a confére le caractére distinctif dans toute la partie du territoire de lEtat membre ou, dans le cas du Benelux, dans toute la partie du territoire de celui-ci dans laquelle il existe un motif de refus (CJUE, arrét du 7 septembre 2006, affaire C-108/05 Bovemij Verzekeringen NV contre Benelux-Merkenbureau, points 22 & 23; CJUE, arrét du 22 juin 2006, Storck/ OHMI, C-25/05 P, point 83).

34. Suivant l’enseignement de la CJUE, l’usage conférant le pouvoir distinctif ne peut étre établi que s’il porte sur tout le territoire du Benelux dans lequel le motif de refus absolu existe. Dans le cas d’espèce, ii s’agit des parties du territoire d’expression néerlandaise et allemande. Or, la demanderesse ne conteste pas qu’elle n’a pas utilisé le signe querellé aux Pays-Bas - n’ayant pas d’agences dans ce pays - ni dans la region allemande de la Belgique. Ii s’ensuit que l’acquisition de Ia distinctivité de la marque par l’usage n’est pas démontrée pour tout le territoire dans lequel le motif de refus absolu existe.

IEF 12506

GLASHELDER niet in een aanzienlijk deel ingeburgerd

Hof Den Haag 26 maart 2013, zaaknr. 200.111.855/01 (Achmea Interne diensten N.V. tegen de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom)

Merkenrecht. Absolute weigering. Beschrijvend. Inburgering in aanzienlijk deel. 

Achmea heeft het woordmerk GLASHELDER gedeponeerd. Het Bureau heeft aangevoerd dat het teken beschrijvend is, omdat het kan dienen tot aanduidingen van de soort en hoedanigheid van 'verzekeringen van advisering ter zake’.

Om inburgering te kunnen aannemen moet vast komen te staan dat het merk door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen in het gehele taalgebied waar de weigeringsgrond bestaat. Het onderhavige geval kenmerkt zich erdoor dat het aangevraagde teken in een wezenlijk geografisch deel van het taalgebied waar de weigeringsgrond bestaat niet is gebruikt. Uit onderzoek is gebleken een maximumpercentage van 46% van de betrokken kringen in het gehele Nederlandstalige deel van de Benelux het teken GLASHELDER herkent als dienst afkomstig van een bepaalde onderneming. Dit percentage kan niet worden beschouwd als een 'aanzienlijk deel' van de betrokken kringen, waaraan de conclusie moet worden verbonden dat aan de in artikel 3 lid 3 van de Merkenrichtlijn gestelde voorwaarde is voldaan (r.o. 21).

Het beroep op inburgering van Achmea kan niet worden aanvaard en wordt geweigerd op grond van sub c. Ook de b-grond staat aan inschrijving in de weg. Het verzoek van Achmea wordt niet toegewezen.

22. Uit het zojuist overwogene volgt dat het beroep van Achmea op inburgering niet kan worden aanvaard. Dat betekent, gezien het onder 4 overwogene, dat GLASHELDER op de c-grond als merk moet worden geweigerd voor de diensten waarvoor het is aangevraagd. Derhalve staat ook de b-grond aan inschrijving in de weg.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Hof Den Haag glashelder over inburgering van beschrijvende merken)

IEF 12501

Vrijwillig, maar gebrekkig voldaan aan informatieplicht

Hof Amsterdam 26 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3469 (Alpi tegen Converse Inc.)

Converse Wall

Uitspraak ingezonden door Niels Mulder en Leonie Kroon, DLA Piper.

Inbreuk merkenrecht. Vrijwillig, maar gebrekkig voldaan aan informatieplicht. Ook het hof is van oordeel dat in het feitenmateriaal zodanige aanwijzingen zijn gelegen dat er in het kader van de handel in schoenen waarbij Alpi (als logistiek dienstverlener) betrokken was inbreuk werd gemaakt op merkrechten van Converse.

Het standpunt van Alpi dat zij aan de op haar rustende informatieplicht reeds vrijwillig had voldaan en er geen grondslag was om haar tot een verdergaande inzageverlening te verplichten, kan haar niet baten. Alpi heeft niet voldoende gemotiveerd bestreden dat de door haar in eerste instantie verschafte informatie (naar het hof begrijpt: onder meer naw-gegevens) gebrekkig was en niet, althans niet voldoende, tot de identificatie van haar opdrachtgevers kon leiden.

De door Alpi aan Converse verschafte documenten sloten niet duidelijk aan op de inbeslaggenomen schoenen en met betrekking tot een grote partij schoenen (19.142 paar van de volgens Alpi in totaal 27.938 paar) ontbrak ieder document. Hierdoor is voldoende grond om aan te nemen dat Alpi relevante informatie achterhield en niet bereid was om vrijwillig de vereiste openheid van zaken te geven.

De voorzieningenrechter heeft in de vorm van een gedogen dat middels een onafhankelijke forensisch accountant inzage wordt gekregen in de inbeslaggenomen digitale administratie van Alpi het gerechtvaardigd belang van Alpi bij vertrouwelijkheid en het zoveel mogelijk tegengaan van 'fishing expeditions' voldoende gewaarborgd. De grieven treffen geen doel en Alpi wordt veroordeeld in de proceskosten.

3.5. Ook het hof is van oordeel dat in het feitenmateriaal zodanige aanwijzingen zijn gelegen dat er m het kader van de handel in schoenen waarbij Alpi (als logistiek dienstverlener) betrokken was inbreuk werd gemaakt op merkrechten van Converse dat de onrechtmatigheid jegens Converse van die verhandeling voldoende aannemelijk moet worden geacht. Het hof vwjst in dit verband op de door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.7 van zijn vonnis vermelde feiten en omstandigheden - kort gezegd de inhoud van het rapport van 13 oktober 2010 van de expert van Converse, Tim Schuh, alsmede het feit dat de principalen van Alpi tegen de inbeslagname van de (omvangrijke en potentieel waardevolle) partij schoenen geen verdere actie wensten te ondememen -en voorts op de door Converse in hoger beroep als producties 8 en 15 overgelegde verklaringen van P. Chamandy van bureau Avery Dermison en P.J.H.M. Erren van Erren Reconditon B.V. waarin de betrokkenheid van Alpi bij de verplaatsing van inbreukmakende Converse-schoenen bevestiging vindt.

Voldoende aannemeUjk is ook dat Converse een reëel belang had bij het achterhalen van de namen/gegevens van diegenen die bij de verhandeling van dergelijke schoenen betrokken zijn en dat Converse, omdat geen minder ingrijpende mogelijkheid aanwezig was, voor het verkrijgen van die informatie, op Alpi aangewezen was, die in de vrachtbrief met betrekking tot de in Roemenië inbeslaggenomen partij als afzender (en in de stukken met betrekking tot een eind januari 2009 in Antwerpen ingehouden partij als 'behandelaar') is vermeld.

3.6.2. Alpi heeft niet voldoende gemotiveerd bestreden dat de door haar in eerste instantie verschafte informatie (naar het hof begrijpt: onder meer NAW gegevens) gebrekkig was en niet, althans niet voldoende, tot de identificatie van haar opdrachtgevers kon leiden. Het hof wijst in dit verband op producties 27,28 en 29 van Converse in eerste aanleg, waaruit op te maken valt dat de in de documenten genoemde handelsondernemingen Baccarat Group Ltd, Barba Import & Export en HIFX Ltd niet bestonden althans niet te traceren vielen. Voorts is door Converse onbestreden gesteld dat de door Alpi aan haar verschafte documenten niet duidelijk aansloten op de inbeslaggenomen schoenen en met betrekking tot een grote partij schoenen (19.142 paar van de volgens Alpi in totaal 27.938 paar) ieder document ontbrak. Er was m het licht hiervan en de ten aanzien van de herkomst en bestemming van de schoenen - naar Alpi toegeeft - verhullende vrachtbrieven, voldoende grond om aan te nemen dat Alpi relevante informatie achterhield en niet bereid was om vrijwillig de vereiste openheid van zaken te geven, en in zoverre jegens Converse niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Bij die stand van zaken was een verder (dan het verschaffen van NAW gegevens, zoals in Lycos/Pessers) strekkende voorziening in kort geding op haar plaats.

3.7. Gelet op hetgeen onder 3.5 en 3.6 is overwogen en in aanmerking genomen de strekking van de Handhavingsrichtlijn, is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter met juistheid heeft geoordeeld dat de door Alpi tegenover Converse in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid meebracht dat zij hetgeen bij haar bekend was omtrent de herkomst en distributiekanalen van de inbreukmakende schoenen aan Converse diende te verschaffen.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
Rechtspraak.nl (pdf)
zaaknr. 200.088.425/01 KG

IEF 12497

Merk geregistreerd door bestuurder, maar door Bounz betaald

Vzr. Rechtbank Amsterdam 26 maart 2013, zaaknr. C/13/536338 KG ZA 13-210, ECLI:NL:RBAMS:2013:4283 (Bounz c.s. tegen The Red B.V.)

Uitspraak ingestuurd door Alexander Tsoutsanis, DLA Piper.

Merkenrecht. Licentie. Bounz houdt zich bezig met exploitatie van allerlei sportvormen rond trampolines en trampolinevelden. The Red heeft een woord- en beeldmerk BOUNZ ingeschreven en een Europees woordmerk gedeponeerd en gebruikt. Voormalig bestuurder van Stichting Bounz (X van The Red) wordt gesommeerd tot het staken van gebruik van merk- en domeinnaam "vanwege de door jullie gekozen handelwijze". Er wordt een aanbod tot voortzetten van een licentie met een financiële vergoeding gedaan.

Er is echter niet gebleken van een rechtsgeldige (licentie)overeenkomst op grond waarvan The Red de merken en domeinnamen, aan Bounz toebehorend, in gebruik zouden hebben gegeven aan Bounz. De domeinnamen zijn weliswaar geregistreerd door The Red, maar zijn door Bounz betaald. X heeft niet als goed bestuurder gehandeld door de registraties op eigen naam of op naam van The Red te verrichten. Het instandhouden acht de voorzieningenrechter onrechtmatig.

Of de depots door X te kwader trouw zijn verricht (in de merkenrechtelijke zin) is niet van belang omdat in dit kort geding niet de vernietiging van de merken doch (primair) de overdracht van de merken wordt gevorderd. De overdracht van merk- en domeinnamen ligt voor toewijzing gereed.

Lees de uitspraak KG ZA 13-210, ECLI:NL:RBAMS:2013:4283 (pdf)