Geen toestemming op basis van voorlopig ondernemingsplan
Vzr. Rechtbank Overijssel 20 december 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:3543 (Regge Wood Group tegen Rego Buitentrends)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Regge is en in Goor gevestigde houthandel en houdster van Benelux beeld- en woordmerk, handelsnamen en een domeinnaam. Reggo Buitentrends is eveneens in Goor gevestigd en houdster van domeinnaam www.rego-tuinhout.nl. Het logo komt verwarringwekkend overeen met het merk van Regge als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE.
Gedaagde sub 2 voeren aan dat zij al voor de opsplitsing van de [B] toestemming hebben gekregen van bestuur en commissarissen van de [B] om een bedrijf te voeren onder de naam [gedaagde sub 2]. Deze toestemming zou zijn gegeven op basis van een voorlopig ondernemingsplan. Al zou de betreffende toestemming gegeven zijn zoals door gedaagden gesteld en door Regge betwist, dit geen toestemming zou zijn voor gebruik van het logo, maar toestemming voor gebruik van het lichtgroene logo.
Ook handelen gedaagden voorzover zij gebruik maken van de handelsnaam in strijd met artikel 5 Hnw. De gevorderde rectificatie wordt afgewezen, omdat deze verder gaat dan in dit vonnis zal worden toegewezen.
Merkenrecht
4.9 Voor de vaststelling van soortgelijkheid tussen waren of diensten moet rekening worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen de waren en diensten kenmerken. Artikel 2.20, lid 3 BVIE bepaalt dat geen rekening wordt gehouden met de toegepaste rangschikking in klassen. Aangenomen moet echter worden dat een indeling in dezelfde klasse wel een aanwijzing vormt voor soortgelijkheid.
4.10. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat Rego Buitentrends zich beperkt (zoals door gedaagden wordt gesteld en door Regge is bestreden) tot de verkoop van tuinhuisjes, schuttingen en dergelijke aan particulieren, concludeert de voorzieningenrechter dat voorshands kan worden aangenomen dat de activiteiten van Regge en Rego buitentrends soortgelijk zijn in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Daarbij is van belang dat beide bedrijven actief zijn in de houthandel en beide bedrijven zijn gevestigd in Goor. Bovendien volgt uit de site van Regge dat zij zich ook richt tot particulieren. Daarbij vormt ook een aanwijzing voor soortgelijkheid dat klassen en beschrijvingen van de depots van het beeldmerk van [A] en [RH] in grote mate overeen komen.
4.11 Gelet op hetgeen onder 4.5 en 4.7 is overwogen is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van verwarringsgevaar. Dit brengt met zich dat Rego Buitentrends in strijd handelt met artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. De vraag of een geslaagd beroep kan worden gedaan op de c- of d-grond behoeft geen bespreking meer.
Handelsnaamrecht
4.33. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam [A] afwijkt van de handelsnaam [RH], en voorts gelet op de aard van de verschillende ondernemingen en de plaats waar zij zijn gevestigd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen [RH] en [A]. Een en ander leidt tot de conclusie dat ook [gedaagde sub 2] de handelsnaam [A] voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.
4.38. De tekst die door Regge gegeven is om als rectificatie geplaatst te worden gaat verder dan hetgeen in dit vonnis door de voorzieningenrechter toegewezen zal worden. Zo zal ten aanzien van de handelsnaam “[R]” en/of daarop gelijkende namen de vordering van Regge in dit kort geding niet toegewezen worden. Toewijzen van plaatsing van een tekst tot rectificatie als gevorderd is dan ook niet op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal deze vordering daarom afwijzen.
De voorzieningenrechter:
veroordeelt gedaagden om het gebruik van het (beeld)merk en de (handels)namen “[A]” binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, onder meer op de navolgende wijzen:
- verwerkt in een domeinnaam, daaronder begrepen maar niet beperkt tot de domeinnaam [xxxx.nl];
- verwerkt in stukken voor zakelijk gebruik daaronder (mede) begrepen briefpapier, facturen, logo’s en overig drukwerk, alsmede verwerkt in advertenties/reclame daaronder (mede) begrepen reclame op websites, bedrijfskleding, wagenpark en op overige reclame-uitingen;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van een dwangsom ad € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend euro), voor iedere dag of gedeelte van de dag dat gedaagden nadat na betekening 14 dagen zijn verstreken niet voldoen aan de onder I. genoemde veroordeling, waarbij iedere vorm van inbreukmakend gebruik geldt als een afzonderlijke overtreding, met een maximum van € 500.000,-- (zegge: vijhonderdduizend euro)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen,
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Annelot Sitsen ,
Herziening van het Europees merkenstelsel. Dossier collectief beheer. Unitair Octrooi en eengemaakt octrooigerecht.
Bevoegdheid in faillissement. Merkenrecht. SKF houdt zich wereldwijd onder meer bezig met het produceren en distribueren van lagers voor producten met draaiende en aandrijvende delen en heeft Gemeenschapswoord- en beeldmerken. Bearing is een eenmanszaak en handels in lagers. In Oostenrijk is bij een huiszoeking bij een bedrijf lagers aangetroffen die van Bearing afkomstig zijn. De rechtbank Middelburg heeft een ex parte verbod opgelegd en verlof verleend tot leggen van repeterend conservatoir beslag. Uit de analyse van het monster blijkt dat geen van de lagers van SKF afkomstig waren (dit type werd niet in Frankrijk geproduceerd). SKF vordert afgifte van de monsters en bescheiden.
Erkenning buitenlands vonnis. Openbare orde-exceptie (art. 34, aanhef en onder 1 EEX-Vo). Zie eerder overzeese gerechten [
Zie eerder Hof Den Haag [
Zie eerder HvJ EU [