Alle rechtspraak  

IEF 10645

BBIE serie november 2011

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen. In deze serie valt op dat alle opposities worden afgewezen, met uitzondering van de merken die identiek zijn.

02-11-2011

2003311

DELISSIMO

BELISSIMO

959900 (int)

Afgew.

nl

 

28-10-2011

2005557

Qskin

Qskin

1204581

Toegew.

nl

 

28-10-2011

2002560

Der Scout

techniekscout

1149507

Afgew.

nl

 

28-10-2011

2002562

Der Scout

bouwscout

1149506

Afgew.

nl

 

28-10-2011

2004422

LEKKER FIT

SAMEN LEKKER FIT

1180923

Afgew.

nl

 

28-10-2011

2005693

Ophrys

Ophrys

1206848

Toegew.

nl

IEF 10642

Zelfs wanneer onderscheidend vermogen is aangetoond

Gerecht EU 8 december 2011, Zaak T-586/10 (Aktieselkabet af tegen OHIM/Parfums Givenchy SA)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure waar de aanvrager van gemeenschapsbeeldmerk 'only givenchy' tegenover houdster ouder gemeenschaps- en nationale woordmerken ONLY staat. Relatieve weigeringsgrond.

De analyse van het OHIM naar de soortgelijkheid van de tekens is juist uitgevoerd: 'low degree of visual similarity between the signs in question and no conceptual similarity between those signs'. Door de aanvrager wordt slechts bijzonder onderscheidend vermogen geclaimd bij het merk waarbij het niet gaat om identieke producten. Zij bepleit echter geen bijzonder onderscheidend vermogen daar waar het wel gaat om identieke goederen. Verwarringsgevaar wordt, zelfs wanneer het bijzonder onderscheidend vermogen van het merk is aangetoond, dan ook niet aangenomen, omdat het om andere waar gaat dan waarvoor de merken zijn ingeschreven. Gerecht EU wijst gevraagde voorziening af.

46 While it is settled case-law that the more distinctive the earlier mark, the greater will be the likelihood of confusion, it should be noted that the likelihood of confusion presupposes that the signs and the goods or services covered are identical or similar, the reputation of a mark being a factor which must be taken into account when determining whether the similarity between the signs or between the goods or services is sufficient to give rise to a likelihood of confusion (see, to that effect, Canon, cited in paragraph 17 above, paragraphs 22 and 24).

47 However, as is clear from the notice of opposition which appears in OHIM’s case-file, the applicant has claimed a reputation only as regards earlier Community trade mark No 638 833 and earlier Danish trade mark VR 2000 02183, which cover goods in Classes 14, 18 and 25, but has not claimed a reputation nor proved intensive use as regards earlier Danish trade mark VR 2001 03359, which concerns identical goods.

48 In those circumstances, as regards earlier Danish trade mark VR 2001 03359, in view of the weak distinctive character of the word ‘only’, resulting from the fact that it is commonly used in the English language and is easily understood, even by the non-English-speaking public, the Board of Appeal was correct in finding that there was no likelihood of confusion.

53 It follows that there can be no likelihood of confusion, since, even if the earlier marks had acquired a high degree of distinctiveness, the goods set out in paragraph 6 above designated by earlier Danish and Community trade marks VR 2000 02183 and No 638 833 are, as the Opposition Division had already stated, different from those covered by the mark applied for, so that one of the conditions of Article 8(1) of Regulation No 207/2009, namely that the goods be similar, is not met.

54 It follows from all of the foregoing that the applicant’s first plea must be rejected.

IEF 10639

Dit sluit merkgebruik niet uit

Rechtbank ´s-Gravenhage 7 december 2011, HA ZA 08-1142 (Willemse France S.A.R.L. tegen HoldingMij. Bakker voor de Tuin b.v.)

In navolging van tussenvonnis met bewijsopdracht IEF 9030. Merkenrecht. Bewijswaardering.

Het teken wordt, zoals in het tussenvonnis is overwogen, op de voorpagina van de catalogus kennelijk gebruikt om de onderneming aan te duiden (Willemse..een Bakker onderneming). Dit sluit niet uit dat mogelijk tevens sprake is van merkgebruik.

Zelfs indien het relevante publiek het teken tevens zou opvatten als aanduiding van de herkomst van de in de catalogus aangeboden waren, staat nog niet vast, dat de catalogus daadwerkelijk is verspreid. Bakker slaagt niet in het bewijs van de verspreiding van de catalogus noch dat er omzet is gegenereerd door bestellingen uit die catalogus. Tevens kan Bakker niet bewijzen dat er merkvermelding op het bestelformulier is aangebracht noch op het etiket op de verpakkingen. De rechtbank verklaart de Benelux merkinschrijvingen vervallen, beveelt de doorhaling en veroordeelt Bakker in de kosten aan de zijde van Willemse, begroot op €20.325,80 (eenvoudige bodemzaak IE-indicatietarieven).

2.6 Zelfs echter indien zou moeten worden aangenomen dat het relevante publiek het teken tevens zou opvatten als aanduiding van de herkomst van de in de catalogus aangeboden waren, dan nog kan merkgebruik niet worden aangenomen omdat nog altijd niet vast staat dat de betreffende catalogus daadwerkelijk is verspreid.

 2.7 Bakker heeft al in haar akte van 26 november 2008 bewijs aangeboden en in haar akte van 25 maart 2009 haar aanbod nader gespecificeerd. Zij heeft aangeboden te bewijzen i) de verspreiding van de catalogus in het voorjaar van 2003, ii) dat de in haar productie 3 genoemde en gecontroleerde omzet is gegenereerd door bestellingen uit die catalogus, iii) dat haar merk op het bestelformulier is aangebracht en iv) op het etiket op de verpakking van de geleverde producten. Van dat alles ontbreekt nog altijd bewijs. Uit het door Bakker als productie 2 overgelegde overzicht uit haar administratie van omzet die onder het merk zou zijn gemaakt en de als productie 3 overgelegde accountantsverklaring met betrekking tot dit overzicht volgt niet dat daadwerkelijk producten onder het merk zijn verkocht, maar hoogstens dat bepaalde verkopen intern aldus zijn geboekt. Hetzelfde geldt voor de als productie 31 overgelegde gegevens uit de administratie van Bakker. De als productie 4 overgelegde rekeningen van de drukker overtuigen evenmin, al omdat de daarin genoemde aanduidingen van de gedrukte catalogi (NL B01 M200, NL B01 M204 en NL W31 M201) niet overeenkomen met de nummers die zijn vermeld op de laatste pagina van de twee overgelegde catalogi ‘voorjaar/zomer 2003’ (NL W31 M101 en NL W31 A101). Onder ede afgelegde verklaringen die de verspreiding van de catalogus zouden kunnen bevestigen ontbreken.

2.8 Dat het overlegde etiket in de relevante periode zou zijn aangebracht op de verpakking van waren blijkt uit niets.

2.9 Uit het voorgaande volgt dat Bakker er niet in is geslaagd te bewijzen dat zij de in het tussenvonnis onder 2.3 en 2.4 bedoelde merken in de periode van vijf jaar voorafgaande aan 28 maart 2008 binnen het Beneluxgebied normaal heeft gebruikt. De vorderingen in conventie dienen te worden toegewezen, met veroordeling van Bakker in de proceskosten.

IEF 10636

Uitsluiting van slechts een deel

Gerecht EU 7 december 2011, zaak T-152/10 (El Corte Inglés SA tegen OHIM / Azzdine Alaïa) - computervertaling

Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedure. Aanvrager gemeenschapswoordmerk ALIA (schoonmaakmiddelen, oliën, etc.) staat tegenover ouder gemeenschapsbeeldmerk ALAÏA PARIS (oliën, zepen, lotions). Relatieve weigeringsgrond: verwarringsgevaar.

Ten onrechte heeft het OHIM in de bestreden beslissing alle producten in klasse 3 uitgesloten van analyse, terwijl oppositie werd verleend tegen slechts een deel van de waren uit klasse 3. Dit is in strijd met artikel 8 (1)(b) Vo 207/2009. Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van het OHIM.

28 En effet, en l’espèce, la chambre de recours ne pouvait pas se fonder sur cette dernière décision pour exclure de l’analyse concernant la similitude des produits et des services tous les produits relevant de la classe 3 en cause dans la présente affaire, dans la mesure où l’affaire ayant donné lieu à ladite décision ne concernait qu’une partie de ces produits, à savoir les « préparations pour blanchir et autres substances pour lessiver ; préparations pour nettoyer, polir, dégraisser et abraser ; (préparations abrasives) savons ». En ayant écarté de son analyse les autres produits relevant de la classe 3 en cause dans la présente affaire, à savoir les produits « parfumerie, huiles essentielles, cosmétiques, lotions pour les cheveux ;dentifrices », au regard desquels d’ailleurs l’opposition avait été accueillie, la chambre de recours a ainsi violé l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009.

60 Cette conclusion ne saurait être remise en cause par l’argument de la requérante selon lequel, pour les produits relevant de la classe 3, la comparaison visuelle des signes revêtirait une plus grande importance que la comparaison phonétique. En effet, un tel argument est inopérant. Premièrement, il a été relevé, aux points 24 à 29 ci-dessus, que, la chambre de recours ayant erronément exclu de son analyse du risque de confusion les produits relevant de la classe 3 en cause dans la présente affaire, un tel argument ne peut pas s’appliquer à l’analyse faite par la chambre de recours en l’espèce dès lors qu’elle n’a pas concerné lesdits produits. Deuxièmement, même s’il était applicable, cet argument n’aurait, en tout état de cause, aucune incidence sur l’analyse du risque de confusion dès lors qu’il a bien été constaté qu’il existait une similitude visuelle entre les marques en cause.

61 Enfin, en ce qui concerne la pratique antérieure de l’OHMI invoquée par la requérante, il ressort de la jurisprudence que l’OHMI est tenu d’exercer ses compétences en conformité avec les principes généraux du droit de l’Union. Si, eu égard aux principes d’égalité de traitement et de bonne administration, l’OHMI doit prendre en considération les décisions déjà prises sur des demandes similaires et s’interroger avec une attention particulière sur le point de savoir s’il y a lieu ou non de décider dans le même sens, l’application de ces principes doit toutefois être conciliée avec le respect du principe de légalité (arrêt de la Cour du 10 mars 2011, Agencja Wydawnicza Technopol/OHMI, C‑51/10 P, non encore publié au Recueil, points 73 à 75, et la jurisprudence citée).

IEF 10604

Namaakgoederen kunnen vasthouden

HvJ EU 1 december 2011, zaak C-446/09 (Koninklijke Philips Electronics NV tegen Lucheng Meijing Industrial Company Ltd e.a.) - persbericht

Prejudiciële vragen gesteld door Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, België.

Uit't persbericht (gevoegd met C-495/09, andere vraagstelling): Het Hof verduidelijkt onder welke voorwaarden de douaneautoriteiten van de lidstaten uit derde landen afkomstige goederen – imitaties of kopieën van in de Unie intellectuele-eigendomsrechtelijk beschermde waren – kunnen vasthouden Wanneer dergelijke goederen zich in de Unie in een douane-entrepot of in extern douanevervoer bevinden, kunnen zij als „namaakgoederen” of „door piraterij verkregen goederen” worden aangemerkt wanneer is bewezen dat zij bestemd zijn om in de Unie te worden verhandeld.

Vraag: Vormt artikel 6.2 b) van de verordening (EG) nr. 3295/941 van 22 december 1994 (de oude douaneverordening) een regel van geuniformiseerd gemeenschapsrecht, die zich opdringt aan de rechtbank van de lidstaat die overeenkomstig artikel 7 van de verordening gevat werd door de houder van het recht, en houdt deze regel in dat de rechtbank bij haar beoordeling geen rekening mag houden met het statuut van tijdelijke opslag / het transit statuut en de fictie moet toepassen dat de goederen vervaardigd werden in diezelfde lidstaat, en vervolgens met toepassing van het recht van diezelfde lidstaat moet oordelen ofzodanige goederen inbreuk plegen op het intellectuele recht in kwestie?

Antwoord: Verordening (EG) nr. 3295/94 van de Raad van 22 december 1994 houdende vaststelling van een aantal maatregelen betreffende het binnenbrengen in de Gemeenschap alsmede de uitvoer en wederuitvoer uit de Gemeenschap, van goederen die inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 241/1999 van de Raad van 25 januari 1999, en verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, moeten aldus worden uitgelegd dat:

– uit een derde land afkomstige goederen die een imitatie zijn van een in de Europese Unie door een merkrecht beschermde waar of een kopie van een in de Unie door een auteursrecht, naburig recht, tekening of model beschermde waar, niet als „namaakgoederen” of „door piraterij verkregen goederen” in de zin van deze verordeningen kunnen worden aangemerkt louter op grond van het feit dat zij onder een schorsingsregeling in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht;

–        deze goederen daarentegen inbreuk op dat recht kunnen maken en dus als „namaakgoederen” of „door piraterij verkregen goederen” kunnen worden aangemerkt wanneer is bewezen dat zij bestemd zijn om in de Europese Unie te worden verhandeld, waarbij dit bewijs is geleverd met name wanneer blijkt dat deze goederen aan een klant in de Unie zijn verkocht of voor deze goederen een verkoopaanbieding is gedaan aan of reclame is gemaakt bij consumenten van de Unie, of wanneer uit documenten of briefwisseling betreffende deze goederen blijkt dat het voornemen bestaat om deze goederen naar de consumenten in de Unie om te leiden;

–        opdat de voor de beslissing ten gronde bevoegde autoriteit op nuttige wijze kan onderzoeken of een dergelijk bewijs bestaat en of er sprake is van de andere bestanddelen van een inbreuk op het aangevoerde intellectuele-eigendomsrecht, de douaneautoriteit waarbij een verzoek om optreden is gedaan, de vrijgave van deze goederen moet opschorten of deze goederen moet vasthouden zodra zij beschikt over aanwijzingen van een vermoeden dat inbreuk is gemaakt, en

–        dergelijke aanwijzingen onder meer kunnen zijn het feit dat de bestemming van de goederen niet is aangegeven hoewel voor de gevraagde schorsingsregeling daarvan aangifte moet worden gedaan, het ontbreken van nauwkeurige of betrouwbare informatie betreffende de identiteit of het adres van de producent of de expediteur van de goederen, het ontbreken van samenwerking met de douaneautoriteiten of nog aan het licht gekomen documenten of briefwisseling betreffende de betrokken goederen die het vermoeden kunnen doen ontstaan dat deze goederen mogelijk naar de consumenten in de Europese Unie zullen worden omgeleid.

Op andere blogs:
JIPLP

DeBrauw

IEF 10594

Volledige verzorging

Gerecht EU 30 november 2011, zaak T-123/10 (Paul Hartman tegen OHIM)

Merkenrecht. Het aangemelde gemeenschapswoordmerk COMPLETE mist onderscheidend vermogen. Absolute weigeringsgrond: Het beschrijvend karakter voor de homogene groep van producten incontinentie/verzorgingsproducten. Het OHIM heeft ten onrechte de volledige incontinentieverzorging beoordeeld als geschikt voor merkregistratie voor (inderdaad) complete verzorging, zonder de afzonderlijke waren te beoordelen op de voor elk ingeschreven categorieën. Het Gerecht vernietigt de beslissing van het OHIM.

34. Im Übrigen beruht die Argumentation der Beschwerdekammer unabhängig davon, welche Unterkategorie von Waren betroffen ist, pauschal auf dem Gedanken, dass der mit dem von der Markenanmeldung erfassten Zeichen und den betreffenden Waren konfrontierte englischsprachige Verbraucher wegen des Zusammenhangs zwischen der Bedeutung des Zeichens, der „Vorstellung von Vollständigkeit“, und den streitgegenständlichen Waren einer „vollständigen Inkontinenzversorgung“ das Zeichen unmittelbar – ohne gedankliche Zwischenschritte – so verstehen werde, dass es die Beschaffenheit und Bestimmung dieser Waren beschreibe.

45. Außerdem hat die Beschwerdekammer bei ihrer Analyse ein fehlerhaftes Kriterium verwendet, um zu beurteilen, ob das von der Markenanmeldung erfasste Zeichen im Hinblick auf die genannte Vorschrift eingetragen werden konnte. Nach diesem Kriterium beschreibt ein Begriff, der eine Vorstellung von Vollständigkeit vermittelt, die beanspruchten Waren dahin, dass sie eine vollständige Inkontinenzversorgung bieten, und liefert einen beschreibenden Begriffsinhalt der Beschaffenheit und Bestimmung der in Rede stehenden Waren. Aus dem Vorstehenden ergibt sich aber jedenfalls, dass ein solches Kriterium es im vorliegenden Fall nicht erlaubt, das Vorliegen eines absoluten Eintragungshindernisses auf der Grundlage von Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 207/2009 nachzuweisen. Dieses Kriterium kann somit nicht verwendet werden, um das Fehlen von Unterscheidungskraft des angemeldeten Zeichens im Hinblick auf Art. 7 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung nachzuweisen, weil es nicht beschreibend sei.

IEF 10593

Middelmatig en niet gering

Gerecht EU 30 november 2011, zaak T-477/10 (SE-Blusen Stenau GmbH tegen OHIM/Sport Eybl & Sports Experts GmbH)

Merkenrecht. Oppositieprocedure. Aanmelding gemeenschapsbeeldmerk SE© SPORTS EQUIPMENT, oppositie door ouder nationaal woordmerk SE So Easy, relatieve weigeringsgrond: soortgelijke tekens.

Het gemeenschappelijke bestanddeel SE heeft geen eigen betekenis in het Duits. Het Gerecht komt tot de conclusie dat er in middelmatige mate overeenstemming is, in tegenstelling tot het OHIM die slechs een geringe overeenstemming concludeert. OHIM heeft foutief beoordeeld dat de tekens (bijna) verschillend zijn, deze beslissing wordt aldus vernietigd.

45 Drittens ist zum bildlichen Vergleich der beiden Zeichen zu konstatieren, dass die Wortbestandteile „So Easy“ und „Sports Equipment“ völlig unterschiedlich sind.

46 Es ist jedoch daran zu erinnern, dass der gemeinsame Wortbestandteil „SE“ den Gesamteindruck des angemeldeten Zeichens dominiert und im Gesamteindruck der älteren Marke eine etwas größere Rolle spielt als das zweite Wortelement „So Easy“. Gleichwohl schaffen die grafischen Elemente in dem angemeldeten Zeichen, insbesondere die ungewöhnliche Schriftart des dominierenden Bestandteils „SE“, in bildlicher Hinsicht Distanz zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen.

47 Angesichts der vorstehenden Erwägungen ist festzustellen, dass in bildlicher Hinsicht eine Ähnlichkeit mittleren Maßes zwischen den beiden Zeichen besteht. Daraus folgt, dass die Beschwerdekammer einen Beurteilungsfehler begangen hat, indem sie annahm, die Zeichen seien einander nahezu unähnlich.

IEF 10588

Eigen rechtspersoonlijkheid

Vzr. Rechtbank Haarlem 24 november 2011, KG ZA 11-475 (Alpi Netherlands B.V. tegen Converse Inc.)

Met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper.

Converse-jurisprudentie, in navolging van IEF 10208. Beslagrecht in een merkenrechtprocedure. Rechtspersonenrecht.

Alpi vordert opheffing van de door Converse gelegde verhaalsbeslagen en een verbod opnieuw conservatoir beslag te leggen. Converse stelt dat Alpi Netherlands het onrechtmatig handelen van Alpi International voortzet en dat zij misbruik maakt van rechtspersonenrecht. Dit laatste wordt door Alpi betwist. Zij wijst daarbij op het hebben van een eigen rechtspersoonlijkheid. Deze betwisting wordt onvoldoende geacht. Ook, zo meent de rechter, is niets aangevoerd waaruit afgeleid kan worden dat beslag onnodig is gelegd. De rechter weigert de voorzieningen en veroordeelt Alpi in de kosten.

4.4. Die gepretendeerde vordering heeft Converse ten aanzien van Alpi Netherlands gegrond op de stelling dat Alpi Netherlands het onrechtmatig handelen van Alpi International voortzet, dat zij misbruik maakt van rechtspersonenrecht c.q. van het identiteitsverschil tussen de beiden vennootschappen en (daarmee) de schuldeisers van Alpi International - waaronder Converse - benadeelt.

4.5. Alpi Netherlands daarentegen heeft volstaan met een blote betwisting van de stelling dat zij merkinbreuk zou plegen. Zij heeft gewezen op de eigen rechtspersoonlijkheid van Alpi Netherlands ten opzicht van Alpi international en ontkend dat zij crediteuren van laatstgenoemde vennootschap benadeelt.

4.6. Dit is niet voldoende voor het oordeel dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering. Meer in het bijzonder acht de voorzieningenrechter Alpi Netherlands er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij gegen misbruik maaakt van het identiteitsverschil tussen haarzelf en Alpi International.

IEF 10585

According to normal parlance

OHIM Decision Cancellation Division 29 november 2011, ref 4159 C (inzake merk: RAW, R.B. Europe GmbH tegen G-Star Raw C.V.)

Met dank aan Joris van manen, Hoyng Monegier LLP.

Merkenrecht. Nietigheidsprocedure. Verzoekster meent dat de term 'raw' een bepaalde betekenis heeft die duidelijk verwijst naar het karakter van de goederen die worden verhandeld, namelijk textuur en kwaliteit. Betekenissen uit woordenboeken, wikipedia en google zoekresultaten zijn erbij gehaald om het verzoek te ondersteunen.

De houder van het gemeenschapswoordmerk RAW meent dat door de gemiddelde consument geen verband wordt gelegd met de goederen waarvoor het merk is geregistreerd. Subsidiair gesteld heeft RAW een tweede betekenis gekregen door langdurige en intensief gebruik in reclame door de merknaamhouder.

Cancellation Division volgt G-Star en het verzoek tot nietigheidsverklaring wordt afgewezen. De verzoekster zal de kosten dragen van de merknaamhouder ad €450.

(8) The CTM proprietor claims that, for the average consumer, the term "raw" does not have any meaning in connection with the goods for which the CTM is registered, and therefore that it is not descriptive. It argues that the normal meaning of this English word is "nog cooked" of "not processed" and submits copies of the corresponding entries in several dictionaries to support it. It further argues that it is not relevant that on the internet some information can be found where the word "raw" is used in connection with certain textiles, a certain cut, or a certain clothing style or design, since these meanings may be readily known by insiders in the fashion industry but cannot be considered to be the common meaning of the word "raw" according to normal parlance. The CTM proprietor claims that the documents filed by the applicant show that "raw" is an adjective with a variety of meanings and that is has to be used together with a noun (such as raw cut, raw denim or raw cotton) in order for the consumer to determine a specific meaning.

Onder Article 7(1)(c) CTMR:
(20) As the applicant itself has argued, the adjective "raw" has a variety of meanings depending on the context, and in particular of the noun which follows it. The term "raw" on its own, used in connection with the clothing, footwear, headgear and belts, will just bring to mind its most common meanings, i.e. "uncooked, unprocessed, unfinished", which cannot be considered to be descriptive of the good in question, which by definition are finished products. At most, the relevant consumer could consider, after some reflection, that the term might be suggestive or allusive to the kind of fabric used to make the goods e.g. raw denim, raw cotton) or to a "rough" style, but even then it is not clear to which of these two different meanings it refers. In other words, the contested CTM does not enable the relevant public to establish a specific and direct relationship between the sign and the goods in question immediately, and without further thought.

IEF 10583

Door een concrete opsomming

HvJ EU 29 november 2011, zaak C-307/10 (conclusie AG Bot; The Chartered Institute of Patent Attorneys tegen Registrat of Trade Marks)

Merkenrecht. Beschermingsomvang van merk. Identificatie van waren of diensten waarvoor bescherming van merk wordt aangevraagd. Classificatie van waren en diensten ten behoeve van de inschrijving.

De mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid die vereist is wat de omschrijving van de door een merk bestreken waren of diensten betreft. Dit kan worden vervuld door opsomming van elk van de waren en diensten óf door de identificatie van de basiswaren/-diensten aan de hand waarvan de wezenlijk kenmerken en aan de hand waarvan wezenlijke objectieve kenmerken en eigenschappen kunnen worden bepaald. Een mededeling van de voorzitter OHIM vormt geen waarborg voor de duidelijkheid en nauwkeurigheid die vereist zijn voor de inschrijving van een nationaal of een gemeenschapsmerk.

Conclusie:
1. a) De [Merkenrichtlijn], moeten aldus worden uitgelegd dat de identificatie van de waren of diensten waarvoor de aanvrager bescherming wenst, moet voldoen aan eisen van duidelijkheid en nauwkeurigheid die voldoende zijn om de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers in staat te stellen de omvang van de door het merk geboden bescherming exact te bepalen.

1. b) Deze vereisten kunnen worden vervuld door een concrete opsomming van elk van de waren en diensten waarvoor de aanvrager bescherming wenst. Zij kunnen tevens worden vervuld door een identificatie van de basiswaren of ‑diensten, aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers de wezenlijke objectieve kenmerken en eigenschappen van de betrokken waren of diensten kunnen bepalen.

2) Richtlijn 2008/95 en verordening nr. 207/2009 moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat de aanvrager de waren of de diensten waarvoor hij bescherming wenst, identificeert door middel van de algemene benamingen van de hoofdklassen van de gemeenschappelijke classificatie van waren en diensten waarvoor een merk wordt ingeschreven, voor zover deze identificatie aan de eisen van duidelijkheid en nauwkeurigheid voldoet.

3) Mededeling nr. 4/03 van de voorzitter van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 16 juni 2003, betreffende het gebruik van de opschriften van hoofdklassen in de opgaven van waren en diensten voor gemeenschapsmerkaanvragen en ‑inschrijvingen, waarin hij ten eerste aangeeft dat dit Bureau geen bezwaar heeft tegen het gebruik van te vage of te onbestemde algemene benamingen en opschriften van hoofdklassen, en ten tweede dat het gebruik van dergelijke aanduidingen betekent dat ten aanzien van alle waren of diensten die in de bedoelde klasse vallen, aanspraak op bescherming wordt gemaakt, vormt geen waarborg voor de duidelijkheid en nauwkeurigheid die vereist zijn voor de inschrijving van een nationaal of een gemeenschapsmerk.

Vragen: Is het in de context van [merkenrechtRichtlijn]:
- noodzakelijk dat de verschillende waren of diensten waarop een merkaanvraag betrekking heeft, met enige mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid worden omschreven, en zo ja, met welke mate;
- toelaatbaar dat gebruik wordt gemaakt van de algemene bewoordingen van de hoofdklassen van de internationale classificatie van de waren en diensten volgens de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 (zoals periodiek herzien en gewijzigd) ter omschrijving van de verschillende waren of diensten waarop een merkaanvraag betrekking heeft;
- noodzakelijk of toelaatbaar dat een dergelijk gebruik van de algemene bewoordingen van de hoofdklassen van de voornoemde internationale classificatie van waren en diensten wordt uitgelegd volgens mededeling nr. 4/03 van de President van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 16 juni 2003 (PB BHIM 2003, blz. 1647)?