DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 4994

Niet bewezen

elbtal.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 25 oktober 2007, KG ZA 07-1029, Internationales Lizenzbüro Deutsche Saatgutgesellschaft Mbh (ILDS) tegen Van Den Bos

Wel gemeld, nog niet samengevat. ILDS, houdster van een communautair kwekersrecht voor het ras Elbtal en een duits kwekersrecht voor het ras Schneebal, beticht Bos van inbreuk op haar kwekersrechten omdat hij zonder toestemming Hydrangea van het ras Elbtal heeft vermeerdert en in de handel gebracht. Omdat Bos het ras verkoopt onder de naam Schneeball Hydrangea, stelt IDLS dat Bos inbreuk maakt op het aan haar toekomende woordmerk Schneeball. De rechtbank heeft slechts twee overwegingen nodig voor de zaak. De vorderingen van IDLS worden afgewezen.

"4.2. Bos heeft ter zitting het navolgende verklaard. Bos kweekte aanvankelijk zowel het ras 'Elbtal' als het ras 'Schneeball'. Hoewel ILDS in Nederland voor het ras 'Schneeball' geen kwekersrecht had, wilde ILDS van Bos niettemin een vrijwillige licentievergoeding voor de gekweekte planten. Bos heeft dit geweigerd, waarna ILDS hem dan ook niet langer de kweek van het ras 'Elbtal' wilde toestaan. In december 2004 heeft hij de laatste licentiebetaling aan ILDS verricht. De moederplanten van het ras 'Elbtal' zijn vernietigd. Nadien heeft hij geen planten van het ras 'Elbtal' of 'Schneeball' gekweekt of verkocht en evenmin planten verkocht met gebruik van de tekens 'SCHNEEBALL'. Bos betwist dat op zijn website planten onder de benaming 'SCHNEEBALL' worden aangeboden.
4.3. ILDS heeft de stelling dat Bos nog altijd planten te koop aanbiedt onder de benaming 'SCHNEEBALL' op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Eveneens ontbreekt iedere aanwijzing dat Bos na december 2004 nog Hydrangea van het ras 'Elbtal' heeft gekweekt of verhandeld. De gevorderde voorzieningen dienen derhalve te worden afgewezen."

Lees het vonnis hier.

IEF 4967

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 oktober 2007, KG ZA 07-1029, Internationales Lizenzbüro Deutsche Saatgutgesellschaft Mbh tegen Van Den Bos

“4.3. ILDS heeft de stelling dat Bos nog altijd planten te koop aanbiedt onder de  benaming 'SCHNEEBALL' op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Eveneens ontbreekt  iedere aanwijzing dat Bos na december 2004 nog Hydrangea van het ras 'Elbtal' heeft  gekweekt of verhandeld. De gevorderde voorzieningen dienen derhalve te worden  afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 oktober 2007, HA ZA 06-2669, Getronics Pinkroccade Nederland B.V. tegen Computer Applications B.V.

“4.1. In deze procedure is komen vast te staan dat CSA geen originele Cisco-GBIC's aan GPR heeft geleverd, maar namaak Cisco-GBIC's (counterfeit). Dat levert wanprestatie op jegens GPR (en mogelijk merkinbreuk jegens Cisco), ter zake van welke wanprestatie CSA aansprakelijk kan worden gehouden voor de dientengevolge door GPR geleden schade.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 oktober 2007, HA ZA 06-88, Dharma Productions Private Ltd. C.S. Singh Kainth c.s.

“2.1. Eisers stellen dat Dharma producent en auteursrechthebbende is van de speelfilm 'Kaal' en dat Sewnarain licentiehouder is van de auteursrechten op de film voor Nederland. Volgens eisers hebben gedaagden dvd's van de film zonder toestemming van eisers verkocht dan wel verhuurd (…).”

Lees het vonnis hier.

IEF 4658

Gispkruid en leugendetectoren

ms.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7 september 2007, KG ZA 07-731, Danziger “Dan” Flower Farm tegen Biological Industries Plant Propagation Ltd. c.s.

Kwekersrecht, leugendetectoren en mutanten. Mede omdat sprake is van een hoge mate van genetische verwantschap tussen Bambino en Million Stars (een verwantschap die aanmerkelijk groter is dan tussen de andere (niet-mutante) gipskruidsoorten), is er sprake van een afgeleid ras en dus inbreuk. Matiging proceskosten.

Danziger is houdster van het communautaire kwekersrecht dat op 13 juli 1998 is verleend voor de Gypsophila (gipskruid) variëteit “Dangypmini” (bekend onder de naam “Million Stars”). Biological Industries brengt gipskruid op de markt in onder meer Nederland onder de naam Bambino. Danziger betichtte Biological Industries van inbreuk op haar kwekersrecht en spande op 25 november 2005 bij de rechtbank in Tel Aviv een procedure aan. De rechtbank maakte gebruik van een leugendetector en wees uiteindelijk het inbreukverbod af:

"Tijdens de mondelinge behandeling in die procedure stemden partijen in met een beslechting op basis van een leugendetectortest te ondergaan door de manager van gedaagde sub 2, dhr. Sharon Levantar, aan wie één vraag werd gesteld, namelijk of voor het kweken van het Bambino ras gebruik was gemaakt van materiaal van Million Stars of Hila. Dhr. Levantar beantwoordde die vraag ontkennend en slaagde tevens voor de leugendetectortest."

Het vonnis is in beroep bevestigd. Ook het tweede kort geding dat Danziger in Tel Aviv startte Op 14 juni 2006. leidde niet tot een inbreukverbod.  De procedure in Den Haag blijkt dankzij een onderzoeksrapport wel succesvol voor Danziger.

Het verweer met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van Danziger, waarbij Biological zich beroept op een "procedural agreement" die zou zijn overeengekomen in de eerste procedure, wordt afgewezen. Biological heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de mondelinge overeenkomst ter zitting van 25 januari 2006 gesloten inderdaad een bepaling inhield waarin Danziger af zag van een procedure als de onderhavige.

Vervolgens concludeert de rechter dat in dit geval sprake is van een van de Million Stars afgeleid ras (art. 13 leden 5 (onder a) en 6 van de Gemeenschapskwekers-rechtverordening). Hiertoe is onder andere redengevend het in opdracht van Danziger door onderzoeksbureau Keygene verrichte onderzoeke op basis van DNA fingerprinting. Het onderzoeksbureau concludeerde:

"Assuming that these Jaccard similarity coefficients between mutant and non-mutant varieties (maximum values of 0.86 vs 0.63 respectively) are representative for the Gypsophila germplasm, it is highly likely that the varieties Million Stars and Paskal Bambino (Jaccard similarity coefficient value 0.91) belong to the same mutant group."

Hoewel Biological een vijftal argumenten aanvoert tegen de deugdelijkheid van het onderzoek, baat dit hen niet en concludeert de rechter "alle kritiek op het Keygene rapport overziende kan de conclusie van dat rapport niet ontzenuwd worden dat sprake is van een hoge mate van genetische verwantschap tussen Bambino en Million Stars, een verwantschap die aanmerkelijk groter is dan tussen de andere (niet-mutante) gipskruidsoorten".

Daarnaast acht de rechter de lezing van Biological over de ontstaansgeschiedenis van de Bambino als onvoldoende geloofwaardig:

"De afwezigheid van journalen, logboeken of anderszins betreffende de ontstaansgeschiedenis van de Bambino in dit geding doet de geloofwaardigheid van Biological Industries e.a. in dit kader evenmin goed. Voorts weegt mee dat Biological Industries e.a. desgevraagd zelfs niet hebben kunnen aangeven van welk ras de moederplant was."

Er moet aldus van worden uitgegaan dat de Bambino is ontstaan dankzij een afleidingshandeling van de Million Stars en aldus moet worden beschouwd als een afgeleid ras in de zin van art. 13 leden 5 en 6 van de Verordening.

Het beroep van Biological vervolgens op art 13 lid 2 van de Verordening wordt afgewezen. Niet kan worden aangenomen dat Danziger een redelijke mogelijkheid heeft gehad haar recht uit te oefenen met betrekking tot de inbreuk op haar kwekersrecht in Nederland.

Inbreukverbod voor Nederland. De door Danziger gevorderde proceskosten van €163.834 acht de rechter buitenproportioneel hoog gezien de aard van de zaak.  Gelet op het feit dat Biological kennelijk de door hen opgevoerde kosten van €60.276 wel als redelijk en evenredig beschouwen, wijst de rechter €65.440 toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 4625

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 september 2007, KG ZA 07-731, Danziger “Dan” Flower Fram tegen Biological Industries Plant Propagation Ltd. c.s.

Kwekersrecht. “In dit kort geding staan de vragen centraal of de Bambino onvoldoende duidelijk te onderscheiden is van de Million Stars of dat de Bambino weliswaar onderscheidbaar is, maar niettemin moet worden beschouwd als een daarvan afgeleid ras in de zin van artikel 13 leden 5 (onder a) en 6 van de Gemeenschapskwekers-rechtverordening.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Amsterdam, 6 september 2007, KG ZA 07-1172 P/MV, Stichting Het Greenleaf Centrum Voor Diendend leiderschap In Nederland c.s. tegen Stichting Center for Servant Leadership in Europe c.s. (Met dank aan Marc de Boer, Boekx).

“Onder deze omstandigheden is voorshands voldoende  aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat de merkinschrijving te kwader  trouw is geschied, als bedoeld in artikel 2.4f sub 2 BVIE. Weliswaar is de termijn  van vijfjaar (artikel 2.28 lid 3 BVIE) waarbinnen de nietigheid van de  merkinschrijving kan worden ingeroepen verstreken, maar dit neemt niet weg dat  een bodemrechter op grond van de aanvullende werking van artikel 6: 162 BW kan  oordelen dat gedaagden geen beroep meer kunnen doen op de inschrijving.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Amsterdam, 6 september 2007, KG ZA 07-1296 P/BB, Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij B.V. tegen Royal Diamonds Amsterdam B.V. (Met dank aan Hannele Holthuis, Höcker).

“Het is niet aannemelijk gemaakt dat Royal Diamonds Amsterdam C.S. met het gebruik van haar handelsnaam suggereert dat zij onderdeel uitmaakt van de onderneming van Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij en ook niet dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit en afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen en/of reputatie van de merken van Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Amsterdam, 5 september 2007, HA ZA 05-2200, Gallup Inc c.s. tegen TNS Nipo B.V. & Gallup Foundation(met dank aan Diederik Stols, DLA Piper).

“Op grond van de Toronto Resolutie was voor  ieder nieuw land toestemming vereist van Gallup Inc. Onder andere Gallup International,  Nipo en Gallup Inc waren dus gerechtigd tot het gebruik van de naam 'Gallup'. Dat aan dit  recht een einde is gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank door Gallup Inc en Gallup  Gmbh onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat Gallup Inc in 1992 haar lidmaatschap  in Gallup International heeft opgezegd is daartoe onvoldoende, aangezien, zoals Gallup Inc  ook zelf stelt, nergens is opgenomen of bedongen dat het recht op gebruik door Gallup  International en haar leden eindigt bij een breuk met Gallup Inc.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4585

Komkommertijd

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 augustus 2007, LJN: BB2029, Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (NAKT) en De Staat der Nederlanden tegen [De Besloten Vennootschap].

Toelating van rassen, voor de liefhebber. Onrechtmatige overheidsdaad. Besluit tot schrappen van teeltmateriaal van de B-lijst (bijlage bij de Regeling toelating groentenrassen 1973) is geen beschikking in de zin van de Awb. Onzorgvuldig advies en besluit.

De Besloten Vennootschap handelt in tuinbouwzaden. Zij is (onder andere) eigenares van het oudermateriaal van de komkommer Toro F1. Art. 82 van de oude Zaaizaad en plantgoedwet regelde dat de Minister van LNV kon bepalen dat teeltmateriaal afkomstig van door hem aan te wijzen groepen van planten, welke niet zijn ingeschreven in het rassenregister, in het verkeer mochten worden gebracht.

Via deze weg werd Toro op 28 oktober 1992 opgenomen op deze zogenaamde  B lijst en op de EU rassenlijst. Na ontvangst van een brief van Zezaim (de toenmalige instandhouder van Toro) op 11 december 1997, waarin Zezaim aangaf Toro niet meer te produceren en geen zaden meer te hebben, concludeerde NAKT dat Toro niet meer systematisch in stand werd gehouden.

Vervolgens werden in 2000 door de Spaanse autoriteiten een partij zaden Toro bij de spaanse afnemer van de BV in beslag genomen. Hierna wees de BV NAKT erop dat Toro nog wel in stand werd gehouden. NAKT spande zich in om Toro zo snel mogelijk weer in de B lijst te krijgen. Op 4 april 2001 werd Toro opnieuw in de B lijst en de EU rassenlijst opgenomen. In dit geding vordert de BV schade doordat Toro ten onrechte van de B lijst en de EU rassenlijst was afgehaald.

NAKT en de Staat beriepen zich op de formele rechtskracht van het besluit van 8 juni 1999 tot schrapping van Toro van de B lijst. Op 16 maart 2005 overwoog de rechtbank dat zij geen uitsluitsel hoeft te geven over de vraag of tegen het Besluit bezwaar en beroep heeft opengestaan (in welk geval het Besluit formele rechtskracht zou hebben als er geen uitzondering zou zijn), omdat zij van oordeel is dat, als dit zo is, een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat NAKT onrechtmatig heeft gehandeld door te adviseren om Toro van de B-lijst te schrappen en dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door dit advies zonder meer op te volgen. De rechtbank heeft de vorderingen tot verklaring voor recht en betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat, toegewezen. De vordering tot betaling van een voorschot heeft zij afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang. (zie 2.2)

NAKT en de Staat hebben beroep ingesteld tegen de overwegingen van de rechtbank inhoudend kort gezegd dat NAKT onrechtmatig heeft gehandeld door haar onderzoek naar de instandhouding van Toro te beperken tot de briefwisseling met Zeraim in plaats van tevens bij de BV  te informeren alvorens een advies tot schrapping van Toro te (laten) geven en dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het onzorgvuldig tot stand gekomen advies te volgen.

Het Hof oordeelt dat het besluit tot schrappen van teeltmateriaal van de B-lijst geen beschikking is in de zin van de Awb. Voor zover de rechtbank in haar overwegingen uitgaat van de mogelijkheid dat het Besluit wel een beschikking is, kunnen deze overwegingen niet als dragend voor de beslissing worden beschouwd.

Artikel 14, eerste lid van Richtlijn 70/458/EG (inmiddels vervangen door Richtlijn 2002/55/EG) bepaalde dat de toelating van een ras wordt ingetrokken door de Lid Staten a) indien bij het onderzoek is aangetoond dat een ras niet meer onderscheidbaar, bestendig of voldoende homogeen is en b) op verzoek van de voor het ras verantwoordelijke persoon of personen, tenzij een instandhouding verzekerd blijft. Artikel 14, tweede lid, bepaalde dat de Lid-Staten de toelating van een ras kunnen intrekken: a) wanneer de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld, niet worden nagekomen, en b) wanneer bij de aanvraag tot toelating of bij het onderzoek onjuiste of misleidende inlichtingen zijn verstrekt ten aanzien van feiten waarvan de toelating afhankelijk is gesteld.

Het Hof stelt vast dat artikel 14, tweede lid en artikel 14, eerste lid onder b geen grond voor de intrekking boden. Met betrekking tot artikel 14, eerste lid overweegt het hof dat NAKT uit het onderzoek bij de instandhouder niet kon afleiden dat Toro in stand gehouden was. "Dit leidt echter niet automatisch tot de conclusie dat door het onderzoek voldoende was aangetoond dat Toro niet in stand gehouden was. Alleen dit laatste – bij onderzoek is het niet in standgehouden zijn van het ras aangetoond – moet ingevolge artikel 14, eerste lid, tot intrekking leiden." het Hof is van mening dat NAKT onzorgvuldig is geweest en de conclusie dat Toro niet meer in stand werd gehouden te snel heeft getrokken. Hierbij neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking:

- Het door NAKT gedane onderzoek had alleen de melding opgeleverd dat Zeraim geen Toro meer in voorraad had of produceerde. Zeraim heeft zich niet expliciet uitgelaten over het niet meer bestaan van Toro. Zeraim heeft ook niets over de wenselijkheid van schrapping van Toro van lijsten gemeld, waar zij dit wel had gedaan met betrekking tot twee andere rassen. NAKT heeft hiernaar ook op geen enkele wijze bij Zeraim geïnformeerd. Het was eenvoudig mogelijk om Zeraim aan te schrijven met de vraag of (ook) Toro volgens Zeraim moest worden geschrapt of dat de productie en/of de instandhouding van Toro aan een ander was overgedragen.

- Toro is een hybride en het ligt voor de hand dat bij het in het verkeer brengen daarvan niet alleen de vermeerderaar betrokken is. NAKT had door eenvoudig informeren bij Zeraim en ook door het raadplegen van haar eigen administratie kunnen traceren dat [de bv] in Nederland bemoeienis met dit ras heeft of heeft gehad en ook de eerdere wijzigingen van instandhouder bij NAKT had opgegeven. [de bv] was bij NAKT aangesloten en haar adres was bij NAKT bekend.

- In de periode rond het advies tot schrapping van Toro werd Toro door NAKT onderzocht in een proeftuinonderzoek. Het doen van onderzoek op (forse) partijen Toro door NAKT ook al zou dit privaatrechtelijk zijn rijmt niet met de conclusie van NAKT dat Toro niet meer bestaat.

Met het advies van NAKT om Toro van de B lijst te schrappen, heeft NAKT onrechtmatig gehandeld.

Lees het vonnis hier.

IEF 4584

instandhouding

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 augustus 2007, LJN: BB2029, Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw en De Staat der Nederlanden tegen [De Besloten Vennootschap].

Onrechtmatige overheidsdaad. Besluit tot schrappen van teeltmateriaal van de B-lijst (bijlage bij de Regeling toelating groentenrassen 1973) is geen beschikking in de zin van de Awb. Onzorgvuldig advies en besluit

De Besloten Vennootschap handelt in tuinbouwzaden. Zij is (onder andere) eigenares van het oudermateriaal van de komkommer Toro F1. Art. 82 van de oude Zaaizaad en plantgoedwet regelde dat de Minister van LNV kon bepalen dat teeltmateriaal afkomstig van door hem aan te wiizen groepen van planten, welke niet zijn ingeschreven in het rassenregister,in het verkeer mochten worden gebracht.Via deze weg werd Toro op 28 oktober 1992 opgenomen op deze zogenaamde  B lijst en op de EU rassenlijst. Na ontvangst van een brief van Zezaim (de toenmalige instandhouder van Toro) op 11 december 1997, waarin Zezaim aangaf Toro niet meer te produceren en geen zaden meer te hebben, concludeerde NAKT dat Toro niet meer systematisch in stand werd gehouden. Vervolgens werden in 2000 door de spaanse autoriteiten een partij zaden Toro bij de spaanse afnemer van de BV in beslag genomen. Hierna wees de BV NAKT erop dat Toro nog wel in stand werd gehouden. NAKT spande zich in om Toro zo snel mogelijk weer in de B lijst te krijgen. Op 4 april 2001 werd Toro opnieuw in de B lijst en de EU rassenlijst opgenomen. In dit geding vordert de BV schade doordat Toro ten onrechte van de B lijst en de EU rassenlijst was afgehaald.


NAKT en de Staat beriepen zich op de formele rechtskracht van het besluit van 8 juni 1999 tot schrapping van Toro van de B lijst. Op 16 maart 2005 overwoog de rechtbank dat zij geen uitsluitsel hoeft te geven over de vraag of tegen het Besluit bezwaar en beroep heeft opengestaan (in welk geval het Besluit formele rechtskracht zou hebben als er geen uitzondering zou zijn), omdat zij van oordeel is dat, als dit zo is, een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat NAKT onrechtmatig heeft gehandeld door te adviseren om Toro van de B-lijst te schrappen en dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door dit advies zonder meer op te volgen. De rechtbank heeft de vorderingen tot verklaring voor recht en betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat, toegewezen. De vordering tot betaling van een voorschot heeft zij afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang. (zie 2.2)

NAKT en de Staat hebben beroep ingesteld tegen de overwegingen van de rechtbank inhoudend kort gezegd dat NAKT onrechtmatig heeft gehandeld door haar onderzoek naar de instandhouding van Toro te beperken tot de briefwisseling met Zeraim in plaats van tevens bij de BV  te informeren alvorens een advies tot schrapping van Toro te (laten) geven en dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het onzorgvuldig tot stand gekomen advies te volgen.

Het Hof oordeelt dat het besluit tot schrappen van teeltmateriaal van de B-lijst geen beschikking is in de zin van de Awb. Voor zover de rechtbank in haar overwegingen uitgaat van de mogelijkheid dat het Besluit wel een beschikking is, kunnen deze overwegingen niet als dragend voor de beslissing worden beschouwd.

Artikel 14, eerste lid van Richtlijn 70/458/EG (inmiddels vervangen door Richtlijn 2002/55/EG) bepaalde dat de toelating van een ras wordt ingetrokken door de Lid Staten a) indien bij het onderzoek is aangetoond dat een ras niet meer onderscheidbaar, bestendig of voldoende homogeen is en b) op verzoek van de voor het ras verantwoordelijke persoon of personen, tenzij een instandhouding verzekerd blijft. Artikel 14, tweede lid, bepaalde dat de Lid-Staten de toelating van een ras kunnen intrekken: a) wanneer de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld, niet worden nagekomen, en b) wanneer bij de aanvraag tot toelating of bij het onderzoek onjuiste of misleidende inlichtingen zijn verstrekt ten aanzien van feiten waarvan de toelating afhankelijk is gesteld.

Het Hof stelt vast dat artikel 14, tweede lid en artikel 14, eerste lid onder b geen grond voor de intrekking boden. Met bertekking tot artikel 14, eerste lid overweegt het hof dat NAKT uit het onderzoek bij de instandhouder niet kon afleiden dat Toro in stand gehouden was. "Dit leidt echter niet automatisch tot de conclusie dat door het onderzoek voldoende was aangetoond dat Toro niet in stand gehouden was. Alleen dit laatste – bij onderzoek is het niet in standgehouden zijn van het ras aangetoond – moet ingevolge artikel 14, eerste lid, tot intrekking leiden." het Hof is van mening dat NAKT onzorgvuldig is geweest en de conclusie dat Toro niet meer in stand werd gehouden te snel heeft getrokken. Hierbij neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking:

- Het door NAKT gedane onderzoek had alleen de melding opgeleverd dat Zeraim geen Toro meer in voorraad had of produceerde. Zeraim heeft zich niet expliciet uitgelaten over het niet meer bestaan van Toro. Zeraim heeft ook niets over de wenselijkheid van schrapping van Toro van lijsten gemeld, waar zij dit wel had gedaan met betrekking tot twee andere rassen. NAKT heeft hiernaar ook op geen enkele wijze bij Zeraim geïnformeerd. Het was eenvoudig mogelijk om Zeraim aan te schrijven met de vraag of (ook) Toro volgens Zeraim moest worden geschrapt of dat de productie en/of de instandhouding van Toro aan een ander was overgedragen.

- Toro is een hybride en het ligt voor de hand dat bij het in het verkeer brengen daarvan niet alleen de vermeerderaar betrokken is. NAKT had door eenvoudig informeren bij Zeraim en ook door het raadplegen van haar eigen administratie kunnen traceren dat [de bv] in Nederland bemoeienis met dit ras heeft of heeft gehad en ook de eerdere wijzigingen van instandhouder bij NAKT had opgegeven. [de bv] was bij NAKT aangesloten en haar adres was bij NAKT bekend.

- In de periode rond het advies tot schrapping van Toro werd Toro door NAKT onderzocht in een proeftuinonderzoek. Het doen van onderzoek op (forse) partijen Toro door NAKT ook al zou dit privaatrechtelijk zijn rijmt niet met de conclusie van NAKT dat Toro niet meer bestaat.

Met het advies van NAKT om Toro van de B lijst te schrappen, heeft NAKT onrechtmatig gehandeld.

Lees het vonnis hier.

IEF 4564

Voor de liefhebber

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 augustus 2007, LJN: BB2029, Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw en De Staat der Nederlanden tegen [De Besloten Vennootschap].

Kwekersrecht, althans Zaaizaad- en plantgoedrecht. Onrechtmatige overheidsdaad. Besluit tot schrappen van teeltmateriaal van de B-lijst (bijlage bij de Regeling toelating groentenrassen 1973) is geen beschikking in de zin van de Awb. Onzorgvuldig advies en besluit.

Lees het vonnis hier.

IEF 3746

Bolroyalty

glady.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  28 maart 2007, LJN: BA1817, Holland Bolroy Markt B.V. tegen Novacap Agricola B.V.

Kwekersrecht, merkenrecht. Geschil over door Novacap aan HBM verschuldigde royalty's die betrekking hebben op kwekers- en/of merkenrechtelijk beschermde cultivars van HBM. Alleen de vordering inzake door NovaCap verschuldigde royalties is voor een deel toewijsbaar. De vordering inzake de areaalopgave, de in een teeltjaar beplante oppervlakte, wordt niet toegewezen.

HBM is kwekersrecht- en/of merkrechthoudster van tulpencultivars en handelt in teeltmateriaal, NovaCap maakte haar bedrijf van het verrichten van aan- en verkoop(termijn)transacties in partijen tulpenbollen (cultivars) van nieuwe rassen. De vorderingen uit deze termijntransacties vormden een beleggingsobject.

Novacap betwist enkele van de ingeroepen kwekers- en merkrechten. “Voorts - zo voert NovaCap aan - is HBM onduidelijk ten aanzien van de rechtsgevolgen die zij inroept: als een tulpenras kwekersrechtelijk is beschermd, mag men die tulp niet vermeerderen; is het ras (enkel) merkenrechtelijk beschermd, dan mag men die tulp wel vermeerderen, maar niet verhandelen, terwijl ook de vraag rijst of het merk niet beschrijvend is, zoals - in nader verband - bijvoorbeeld Bintje voor de betreffende aardappel.” (4.1)

De rechtbank volgt dit ontvankelijkheidsverweer niet “Het is echter ongegrond op grond van het volgende. Bedoelde lijst vermeldt 131 bolsoorten. Met betrekking tot alle niet door NovaCap genoemde soorten heeft zij kennelijk geen tekortkomingen of beperkingen ten aanzien van het kwekersrecht of het merkrecht kunnen ontdekken. Bij die stand van zaken kunnen de door NovaCap gesignaleerde bevindingen niet tot de conclusie leiden dat de basis van HBM's vorderingen zo gebrekkig of ondoorzichtig is dat die vorderingen niet voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking zouden komen. Ook ten aanzien van die vorderingen zelf - de door HBM ingeroepen rechten - is ongegrond de stelling van NovaCap dat deze rechten onvoldoende zouden zijn gespecificeerd, terwijl de rechtbank in de lijst met 131 namen van tulpencultivars geen enkele naam is tegengekomen die kan worden gezien als beschrijvend voor een bepaalde tulp of tulpenbol. (4.2)

Omdat maar een deel van de bollen verkocht is, is ook maar een deel van de vordering opeisbaar:

“Artikel 5.a. [algemene voorwaarden] houdt in dat de gerechtigde als "verkoper" gehouden is om een Bolroyalty te betalen aan kweker groot 3% van "de verkoopwaarde (=stuks x prijs) van de (lees: het) bij de transactie betrokken plantgoed en/of leverbare bollen". Door HBM is uitvoerig aangetoond dat NovaCap in de problemen is gekomen, doordat zij voor hoge prijzen bollen aankocht en er zeer moeizaam in slaagde deze weer door te verkopen. In HBM's rapportage wordt vermeld dat NovaCap op 15 juli 2003 al voor € 67,8 miljoen bollen had aangekocht en op die datum nog slechts voor € 6 miljoen had verkocht. Zoals ook door beide partijen wordt aangevoerd, zijn er - met name nadien - verkopen door SBC gefingeerd. De rechtbank houdt het ervoor dat dit met name is geschied ten aanzien van verkopen op naam van NovaCap. Zij schat dat NovaCap, die voorafgaand aan het faillissement van SBC voor ruim € 73 miljoen aan bollen had gekocht (r.o. 2.1.), daarvan in oktober/november 2003 daadwerkelijk voor ruim € 18 miljoen (25%) bollen had verkocht. Aldus komt de rechtbank in goede justitie tot de conclusie dat HBM's subsidiaire vordering b.1. inzake de royalties toewijsbaar is voor € 381.916,72 (25% van € 1.527.666,94).” (4.16)

“Zowel de primaire vordering als de subsidiaire  inzake de areaalopgave is strak gekoppeld aan een boetebedrag per verkochte cultivar. Hoewel op zich zelf wel vaststaat dat NovaCap de areaalopgave-verplichting gedurende drie seizoenen niet is nagekomen, staat - zo volgt uit het voorgaande - die strakke koppeling aan toewijzing van beide vorderingen in de weg: een boete per verkochte cultivar is hoe dan ook niet aan de orde en kan derhalve hoe dan ook niet worden toegewezen.” 4.22.

Lees het vonnis hier.

IEF 3625

Gecertificeerd pootgoed

exq.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 7 maart 2007, rolnummer 27052 / HA ZA 06-2617. Saatzucht Firlbeck GmbH & Co KG tegen Stet Holland B.V. (met dank aan Tjeerd Overdijk, Steinhauser Hoogenraad).

Bevoegdheidsincident in een kwekersrechtelijke zaak over aardappelsoort Exquisa. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het arbitragebeding in de licentieovereenkomst geschillen, welke zijn ontstaan na ontbinding van de overeenkomst, aan de competentie van de rechter onttrekt. De rechter oordeelt dat dat niet het geval is. Reden daarvoor is de ongeldigheid van het arbitragebeding.

Firlbeck is houdster van het communautaire kwekersrecht dat is verleend voor het door haar ontwikkelde aardappelras Exquisa. In 1998 hebben Firlbeck en Stet een licentieovereenkomst gesloten, waarbij Firlbeck aan Stet een exclusief licentierecht heeft verleend om gecertificeerd pootgoed van het ras Exquisa te (laten) vermeerderen en in het verkeer te brengen (eerder bericht hier) Deze overeenkomst wordt beheerst door Duits recht. Firlbeck heeft de overeenkomst bij brief van 15 juni 2005 tegen 1  augustus 2006 opgezegd. Omdat Stet na 1 januari 2006 is doorgegaan met het verrichten van vermeerderingshandelingen, maakt Stet volgens Firlbeck inbreuk op haar communautaire kwekersrecht.

Stet beroept zich op  de onbevoegdheid van de rechtbank. Het geschil zou beslecht dienen te worden door de RUCIP arbitrage commissie. In de licentieovereenkomst wordt in art. 9 verwezen naar arbitrage en in art.  3.4 is een verwijzing opgenomen naar de RUCIP voorwaarden (Für alle Lieferungen gelten die RUCIP Bedingungen).

Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van het RUCIP arbitragebeding: Stet stelt dat dit ziet op alle geschillen voortvloeiend uit de overeenkomst, Firlbeck stelt dat dit alleen ziet op geschillen met betrekking tot de levering van pootaardappelen.

De rechtbank stelt vast dat de licentieovereenkomst niet alleen een licentie omvat. Er zijn ook elementen die behoren bij een exclusieve distributieovereenkomst. Tevens is in art. 3.4 is een regeling opgenomen voor leveringen van uitgangsmateriaal, welke leveringen vallen onder de RUCIP voorwaarden en het daarin opgenomen arbitragebeding.

De poging van Stet om het arbitragebeding van art.3.4  op te rekken tot de hele overeenkomst mislukt. Voor de overeenkomst als geheel zijn partijen in art. 9 een afzonderlijke geschillenregeling overeengekomen. Art. 9 is echter niet van toepassing nu partijen hieraan geen uitvoering hebben gegeven doordat zij anders dan voorzien in de overeenkomst geen arbitraal forum en reglement hebben aangewezen.

Gegeven de betwisting van de arbitrale bevoegdheid door Firlbeck is onaannemelijk dat RUCIP arbiters zich bevoegd zullen achten de overeenkomst als geheel te beoordelen. De rechtbank blijft bevoegd op grond van art. 101 Verordening inzake het communautaire kwekersrecht. 

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3604

Eerst even voor jezelf lezen

tsh1st.gif- Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 maart 2007, HA ZA 06-2617, Saatzucht Firlbeck GmbH & Co tegen Stet Holland B.V. (met dank aan Tjeerd Overdfijk, Steinhauser Hoogenraad)

Bevoegdheidsincident in een kwekersrechtelijke zaak over aardappelsoort Exquisa. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het arbitragebeding in de licentieovereenkomst geschillen, welke zijn ontstaan na ontbinding van de overeenkomst, aan de competentie van de rechter onttrekt. De rechter oordeelt uiteindelijk dat dat niet het geval is. Reden daarvoor is de ongeldigheid van het arbitragebeding.

Lees het vonnis hier.

- HvJ EG, 8 maart 2007, conclusie A-G Juliane Kokott, zaak  C-334/05 P, OHIM tegen Shaker di L. Laudato & C. Sas. (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Conclusie in de Limonchello-zaak. „Wenn man die Ausgangsprämisse in dieser Weise auf die Fälle einschränkt, in der komplexe Marken ausschließlich durch einen dominierenden Bestandteil unter Verdrängung aller anderen Bestandteile geprägt werden, so widerspricht sie nicht dem nachfolgend ergangenen Urteil des Gerichtshofs in der Sache Medion. Dort hat der Gerichtshof eine Verwechslungsgefahr aus einem nicht dominierenden Bestandteil abgeleitet.“

Lees de conclusie hier.