Alle rechtspraak  

IEF 6037

(Redelijk) verse Europese rechtspraak

HvJ EG, 17 april 2008, In zaak C-456/06, Peek & Cloppenburg KG  tegen Cassina SpA

Prejudiciële beslissing. Auteursrecht. Distributie onder publiek van origineel van werk of kopie daarvan, door verkoop of anderszins. Gebruik van reproducties van auteursrechtelijk beschermde meubels als in verkoopruimte tentoongestelde meubelstukken en als etalagedecoratie. Geen eigendoms- of bezitsoverdracht”

“Van distributie onder het publiek van het origineel van een werk of een kopie daarvan, anderszins dan door verkoop, in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, is uitsluitend sprake wanneer er een eigendomsoverdracht van deze zaak plaatsvindt. Bijgevolg kan noch de situatie waarin het publiek de mogelijkheid is geboden om reproducties van een auteursrechtelijk beschermd werk te gebruiken, noch de tentoonstelling ten behoeve van het publiek van deze reproducties zonder dat de mogelijkheid wordt geboden om deze te gebruiken, een dergelijke vorm van distributie vormen.”

Lees het arrest hier.

HvJ EG, 17 april 2008, C-108/07 P, Ferrero Deutschland GmbH tegen OHIM / Cornu SA Fontain(nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure  o.g.v. ouder nationaal woordmerk FERRERO  tegen Gemeenschapswoordmerkaanvrage  FERRO.

“58. S’agissant, enfin, de l’appréciation globale du risque de confusion, la Cour considère que la faible similitude des produits désignés est compensée par la similitude des marques en conflit et par le caractère distinctif élevé dont jouit la marque FERRERO auprès du consommateur moyen allemand, de sorte qu’il existe un risque que le public pertinent puisse croire que les produits Giotto, Raffaello et Mon Chéri, commercialisés sous la marque antérieure FERRERO, et les biscuits salés, commercialisés sous la marque demandée FERRO, proviennent de la même entreprise ou d’entreprises économiquement liées.

59. Dès lors, en considérant, dans la décision litigieuse, qu’il n’existait pas de risque de confusion entre les marques en conflit, la quatrième chambre de recours de l’OHMI a violé l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 40/94.

60. Il y a donc lieu d’annuler la décision litigieuse.”

Lees het arrest hier

GvEA, 22 april 2008, T-233/06, Casa Editorial El Tiempo SA tegen OHIM / Instituto Nacional de Meteorología(nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure  o.g.v. oudere nationale woordmerken TELETIEMPO tegen Gemeenschapswoordmerkaanvrage EL TIEMPO.

“57.  S’agissant du fait que les différences conceptuelles compenseraient les similitudes sur les plans visuel et phonétique, il y a lieu de rappeler qu’il ressort de l’examen ci-dessus qu’il n’existe pas de telles différences sur le plan conceptuel entre les signes en cause dès lors que le signe EL TIEMPO peut être compris comme se référant aux deux acceptions du mot « tiempo » en espagnol (voir point 48 ci-dessus). S’agissant des différences découlant de la présence des éléments « el » et « tele », il convient de relever qu’elles ne sont pas de nature à écarter la possibilité d’un risque de confusion dès lors qu’elles ne conditionnent pas de manière significative l’impression d’ensemble produite par chacun des signes. En outre, comme le fait valoir l’OHMI, il ne saurait être exclu que le public pertinent considère, en raison de la signification du préfixe « tele » et de son utilisation habituelle, que les marques antérieures constituent une variation de la marque demandée et, par conséquent, que les produits et les services revêtus des marques en cause ont une même origine commerciale.”

Lees het arrest hier.

GvEA, 17 april 2008, zaak  T-294/06, Nordmilch eG tegen OHIM(nog geen Nederlandse versie beschikbaar)

Weigering woordmerk VITALITY (melkproducten, dranken).

“32. Das Gericht bestätigte die Entscheidung der Beschwerdekammer im Wesentlichen. Speziell im Hinblick auf Waren für besondere medizinische, Ernährungs- oder Diätzwecke war das Gericht der Auffassung, die Beschwerdekammer sei zu Recht zu dem Ergebnis gelangt, dass das Zeichen im Verkehr zur Bezeichnung der Bestimmung dieser Waren dienen könne. Dagegen verneinte das Gericht einen beschreibenden Charakter der Marke VITALITE für Babykost sowie für Mineralwässer mit oder ohne Kohlensäure (Urteil VITALITE, oben in Randnr. 12 angeführt, Randnrn. 24 und 25).”

Lees het arrest hier

GvEA, 17 April 2008, zaak T-389/03, Dainichiseika Colour & Chemicals Mfg. Co. Ltd tegen OHIM /  Pelikan Vertriebsgesellschaft mbH & Co. KG(nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Opposition proceedings.Application for a figurative Community trade mark depicting a pelican, earlier Community or national figurative trade mark Pelikan.

“102. Nevertheless, in the present case, it must be held that the degree of similarity between the marks in issue is such (see paragraphs 96 and 98 above) that it must be found that a likelihood of confusion exists regardless of whether or not the visual aspect is more important than the other aspects.

103. Some visual differences between the conflicting marks are rendered neutral by the fact that the marks are conceptually identical and phonetically identical or very similar, and by the identical nature of, or strong similarity between, the products in issue. Therefore, the differences between the marks are not sufficient to remove a likelihood of confusion in the minds of the relevant public.

104. In this respect, it is appropriate to dismiss the applicant’s claim that, even if the mark applied for and the earlier trade marks were to be associated conceptually by reason of the word ‘pelican’ and the image of a ‘bird in/on a globe’, this would not be enough to justify a finding that there is a likelihood of confusion between the marks at issue.”

Lees het arrest hier

IEF 6036

Verse Nederlandse rechtspraak

Rechtbank Rotterdam, 2  april 2008, LJN: BC9760, Tbi Holdings B.V. c.s. tegen Technisch Installatie Bureau Rotterdam mede h.o.d.n. TIB Rotterdam B.V. 

“5.13 De slotsom is dat TBI c.s. een beroep toekomt op artikel 5 Hnw. Het gevraagde gebod tot het staken van elk gebruik van de lettercombinatie TIB dan wel een met TBI overeenstemmend teken voert echter te ver, zodat dit zal worden beperkt tot het gebruik daarvan ter aanduiding van de onderneming. Daartoe moet ook worden gerekend het gebruik in de domeinnaam, nu TIB Rotterdam erkent dat zij haar domeinnaam als handelsnaam gebruikt.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 16 april 2008, LJN: BC9863, Loods 5 Zaandam B.V. c.s tegen Gedaagde

Geschil over domeinnaam loods5.com. “Na het door de rechter tijdens de comparitie van 19 november 2007 gegeven (voorlopig) oordeel, welk oordeel inhield dat de vorderingen van Loods 5 in de zaak tegen [gedaagde] zouden worden afgewezen, is Loods 5 nog in de gelegenheid gesteld om een door haar gemaakte fout te herstellen door alsnog te reageren op de door [gedaagde] gegeven specificatie van zijn proceskosten. Vervolgens heeft Loods 5 de akte houdende eiswijziging genomen. Doordat Loods 5 pas op dat moment alsnog haar eis zodanig heeft gewijzigd dat de nieuwe vordering niet langer zijn grondslag vindt in het intellectuele eigendomsrecht, is de rechtbank van oordeel dat de eiswijziging slechts is ingediend om te ontkomen aan een veroordeling tot betaling van een redelijke en evenredige proceskostenvergoeding aan [gedaagde]. Naar het oordeel van de rechtbank handelt Loods 5 met de eiswijziging in strijd met een goede procesorde, omdat [gedaagde] in ieder geval tot en met de eerste comparitie van partijen in deze procedure steeds is uitgegaan en ook heeft mogen uitgaan van een vordering die betrekking heeft op het intellectueel eigendomsrecht en daar zijn verweer op heeft gebaseerd.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 16 april 2008, LJN: BC9865, Trianon Chocolatiers B.V. tegen Revillon Chocolatier Société Par Actions Simplifiée

“4.3.2.  Het is een feit van algemene bekendheid dat chocoladeproducten op de markt worden gebracht in zeer veel uiteenlopende vormen, waaronder talrijke aan de natuur ontleende vormen, zoals bloemen, dieren, schelpen, koffiebonen etc., abstracte vormen als rondjes, vierkanten etc., om nog maar te zwijgen over letters. Eveneens een feit van algemene bekendheid is dat er chocoladeproducten in verschillende (waaronder ook slanke) staafvormen op de markt zijn, hetgeen ook blijkt uit productie 5 van Revillon. De rechtbank acht het voorts een algemeen bekend feit dat deze vormen doorgaans niet als merk worden gebruikt. Het kan zo zijn dat het relevante publiek bij de aankoop van een chocoladeproduct aandacht schenkt aan de vorm, dat neemt niet weg dat dit publiek gewend is aan een veelheid van vormen waar het chocoladeproducten betreft en daarom zal het relevante publiek een andere (nieuwe) vorm niet snel als herkomstaanduiding opvatten.

(…) 4.4.  Nu hetgeen hiervoor is overwogen reeds tot toewijzing van de gevorderde nietigverklaring en doorhaling leidt, behoeven de overige stellingen van partijen in conventie geen bespreking meer.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage,16 april 2008, HA ZA 07-2723,Van Zon tegen Florence Creations B.V.
 “4.2. Naar de kern verwijt Van Zon Florence dat zij niet voldoende tijdig en voldoende stevig rechtsmaatregelen tegen Van den Heuvel heeft genomen om diens aanvoer van Ruby Red op Naaldwijk te stoppen. Volgens Van Zon was Florence daartoe gehouden en vloeit zodanige gehoudenheid voort uit de per 1 september 2004 gesloten productieovereenkomst en de nadere afspraken van 11 mei 2006.” Vorderingen afgewezen.

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank Breda, 21 april 2008, LJN: BC9996, Bingham Schiedam B.V.  gedaagde h.o.d.n. Vlaggenmasten.nl.

Oneerlijke mededinging. Mededelingen waarin ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat een concurrent niet langer bestaat of actief is, zijn onrechtmatig. President verbiedt verdere uitlatingen en verplicht gedaagde tot rectificatie.

“4.3. De voorzieningenrechter zal in deze procedure in kort geding evenmin een oordeel vellen over de domeinregistratie door Bingham Schiedam bv van de domeinnaam www.vlaggenenmast.eu nu het Nederlandse recht niet het rechtsbeginsel kent dat een partij die zelf op een bepaalde wijze onrechtmatig handelt jegens een andere partij, zich om die reden ander onrechtmatig handelen van die andere partij moet laten welgevallen. Zo al de registratie van de domeinnaam www.vlaggenenmasten.eu een onrechtmatige daad van Bingham Schiedam bv jegens gedaagde oplevert, doet dit niet af aan de vermeende onrechtmatigheid van het handelen van gedaagde jegens Bingham Schiedam bv.”

Lees het vonnis hier.  

IEF 6034

De zeven hoofdzonden bestaan al veel langer

hmo.gifKnack.be bericht: “De 7 Hoofdzonden' is Humo-merk. Dorian van der Brempt, directeur van het Vlaams-Nederlands Huis DeBuren in Brussel, kreeg vorige week een aangetekende brief in de bus van Sanoma Magazines. De aanleiding was de debatreeks die DeBuren organiseert onder de naam 'De 7 Hoofdzonden'. Sanoma heeft die titel als merk laten deponeren voor de gelijknamige interviewreeks in Humo . Van der Brempt betreurt de gang van zaken.

Had u er vooraf aan getwijfeld of u die titel wel mocht gebruiken? Nee. Ik had zelfs niet aan Humo gedacht. Sanoma heeft 'De 7 Hoofdzonden' blijkbaar als merknaam gedeponeerd voor de 'klasse 41'. Daaronder vallen behalve kranten en tijdschriften ondere andere ook allerlei evenementen en voorstellingen. Dat betekent dus dat kardinaal Danneels geen herderlijke brief mag schrijven onder die benaming. Ik vind het bijzonder merkwaardig dat iemand zo'n oude term kan laten beschermen. De zeven hoofdzonden bestaan al veel langer dan Humo.”

Lees hier meer.

IEF 6032

Msn'en = chatten?

Microsoft heeft een kort geding heeft aangespannen tegen Hoofddorpse bedrijf Unicaresoft om het gebruik van de naam MSNLock gestaakt te krijgen. Unicaresoft gebruikt deze naam voor een door haar ontwikkelde applicatie die overmatig chatgebruik moet tegengaan.

Microsoft stelt dat de naam inbreuk maakt op haar merkrechten op MSN. Unicaresoft daarentegen meent dat MSN is verworden tot soortnaam, wat onder andere blijkt uit het feit dat de VanDale 'msn-en' als werkwoord voor chatten heeft opgenomen. Bovendien zijn er talloze andere voorbeelden van domeinnamen met MSN in combinatie met andere woorden die door Redmond met rust worden gelaten, zo zal de advocaat van Unicaresoft woensdag betogen.

Het kort geding zal woensdag dienen. Lees hier meer.

IEF 6004

Vers van de Rechtbank

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 maart 2008, rekestnummer 2008.508, Nike International Ltd tegen Gerekwestreerde.

Ex parte beschikking. Merkenrecht, beslag. Gedeeltelijk toewijzing. “Het verlof tot het leggen van beslag op bescheiden betreffende de inbreuk wordt afgewezen. Nike baseert dit beslag op artikel 730 Rv. Die bepaling mist toepassing in dit geval. Artikel 730 Rv schept de bevoegdheid tot het leggen van beslag ter verzekering vaneen recht op afgifte van een zaak of levering van een goed. Een recht op afgifte van de bescheiden waarop het beslag betrekking heeft, vloeit, anders dan Nike betoogt, niet voort uit de artikelen 843a Rv en 2.22 lid 4 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (hierna: BVIE). Artikel 843a Rv schept geen recht op afgifte van de betreffende bescheiden (HR 31 mei 2002, NJ 2003, 589), maar geeft ten aanzien van die bescheiden onderbepaalde voorwaarden - een recht op inzage, afschrift of uitreksel. Artikel 2.22 lid 4 BVIE schept evenmin een recht op afgifte een zaak in de zin van artikel 730 Rv.

(...) De voorzieningenrechter verleent Nike verlof om ter verzekering van haar merkenrechten beslag te doen leggen op de zich onder gerekwestreerde bevindende inbreukmakende Nike producten,alsmede op de inbreukmakende Nike producten voor zover die zich bij de Douane bevinden (…)”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, HA ZA 07-1198, 16 april 2008, Siemens VDO Trading GmbH tegen Kryezi

Merkenrecht. Op grond van de stellingen van Siemens kan niet worden aangenomen dat de handel meer omvatte dan het aanbieden en verkopen van door hemzelf vervaardigde kopieën van Siemens-producten aan consumenten (op marktplaats).”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 april 2008, HA ZA 07-2159, Wobben tegen Vestas Wind Systems.

Octrooirecht. “Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het laten bijdragen van windturbines aan de stabiliteit van de netfrequentie op de wijze die EP 774 voorschrijft,op de prioriteitsdatum grotendeels al was voorzien door Heier, al was doordacht door Bruntt, al was voorschreven door Eltra, en al onderdeel vormde van het Horns Reef project. Op basis van die stand van de techniek en de algemene kennis van de vakman lag de uitvinding waarvoor EP 774 is verleend voor de hand. Derhalve moet EP 774 worden vernietigd bij gebrek aan uitvinderswerkzaamheid.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 april 2008, HA ZA 07-1385, S.I.S.V.E.L. tegen Acer Computer B.V. c.s.

Octrooirecht. Licentieovereenkomsten. “Het voorgaande laat onverlet dat degene die een beroep op artikel 843a Rv doet, de stelling dat er sprake is van een onrechtmatige daad voldoende moet substantiëren. Dit betekent niet dat de eiser volkomen bewijs moet leveren van de gestelde onrechtmatige daad, anders zou het beroep op artikel 843a Rv - dat nu juist kan worden gebruikt ter verkrijging van aanvullende bewijsmiddelen - zinloos zijn. Het betekent echter ook niet dat kan worden volstaan met de enkele stelling dat onrechtmatig is gehandeld. Anders zou iemand op basis van een willekeurige beschuldiging van onrechtmatig handelen in de administratie van een ander kunnen gaan vissen naar een mogelijke onderbouwing van die beschuldiging. Dergelijke 'tfishing expeditions" heeft de wetgever uitdrukkelijk willen voorkomen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6003

Vers van het Hof

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 april 2008, KG 06-372, Adviesbureau Weststreek C.V. c.s. tegen ZO Verzekeringen(met dank aan Susan Kaak, Ventoux).

Handelsnaamrecht, merkenrecht. “De door ZV gebruikte tekens 'Zo Verzekeringen' en 'www.zo.verzekeringen.nl ' zijn (nagenoeg) identiek aan het merk ZO VERZEKERINGEN van Weststreek C.S. en worden in het economisch verkeer gebruikt (namelijk in stukken voor zakelijk gebruik, reclame en dergelijke, zie artikel 2.20 lid 2.d BVIE) ter onderscheiding vandiensten (dus als merk), te weten verzekeringsdiensten, waarvoor dat merk isingeschreven. Derhalve pleegt ZV door dit gebruik merkinbreuk als bedoeld inartikel 2.20 lid l ,onder a BVIE, althans artikel 2.20 lid l ,onder b BVIE.”

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 10 april 2008,  04/4030, Atlas Copco Airpower N.V. tegen Jorc Industrial N.V.(met dank aan Marjanka Vermunt, Brinkhof).

Octrooirecht. Geen ontoelaatbare uitbreiding, geen vergelijkende reclame, geen inbreuk. “Daarbij komt nog, dat, indien inderdaad bij de "nieuwe" PURO het filterelement drijft, zodat de bovenkant tot dicht onder de bovenrand van de houder reikt (rapport van Atlas Copco, productie40), het filterelement zich voor een belangrijk deel boven de inlaat bevindt, zodat,evenals bij de "oude" PURO niet voldaan is aan het voorschrift "zodat het mengsel door het adsorberende scheidingsorgaan naar beneden beweegt en, wanneer het van de inlaat naar de uitlaat stroomt, gedwongen wordt met het scheidingsorgaan in aanraking te komen". Ook daarom kan in dat geval van inbreuk geen sprake zijn.”

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 april 2008, 05/2653, Nike International Ltd. Tegen Rico Sport B.V. (met dank aan Maarten Schut, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht. “Rico heeft nog gesteld dat haar geen verwijt van de inbreuk valt te maken nu het om vervalsingen van goede kwaliteit gaat en door de (uiteindelijke) leveranciers van de goederen is verklaard dat het om met toestemming van Nike in de Gemeenschap in het verkeergebrachte goederen ging. Voor toewijzing van het inbreukverbod kan in het midden blijven of Rico een verwijt treft, nu schuld daarvoor geen vereiste is. Mede in aanmerking nemende dat het ook gaat om inbreuk op Gemeenschapsmerken en gelet op de uitspraak van het Hof van justitie van 14 december 2006, C-3 14/05 inzake Nokia/Wärdell zai het hof het inbreukverbod op straffe van verbeurte van een dwangsom (als beperkt in het dictum )toewijzen. Het hof ziet, de belangen over en weer afwegende, onvoldoende reden Rico te verbieden gebruik van de merken van Nike te maken, tenzij zij bewijst dat Nike daarvoor toestemming heeft verleend, daar dit Rico te zeer zou beperken in de uitoefening van haar bedrijf en op haar, gelet op de dwangsom, een onevenredig bewijsrisico zou leggen. Zij zal Rico verbieden inbreuk op de Nike merken te maken. Het bestreden vonnis zal dan ook worden vernietigd, met veroordeling van Rico in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep”

Lees het arrest hier

IEF 6002

De (hoofd)regels van bewijslastverdeling (HR)

alp.gifHoge Raad 18 april 2008, nr. C07/044HR, Joop! GmbH, Jill Sander A.G., Chopard & Cie S.A., Davidoff S.A. en Lancaster Group GmbH tegen Uijtdewillegen (met dank aan Marjolein Bronneman, De Brauw Blackstone Westbroek).

Niet geheel onverwachte vernietiging van het eerdere arrest van het Hof Den Bosch. Merkenrecht, selectief distributiesysteem, uitputting en bewijslast.

Eiseressen zijn ieder houdster van één of meer (Benelux-)merken voor cosmetica. Lancaster Group GmbH is exclusief licentiehoudster van deze merken voor de Benelux en gevolmachtigd om bij merkinbreuk namens deze vennootschappen op te treden. Lancaster hanteert voor de afzet een selectief distributiesysteem, waarvan gedaagde geen deel uit maakt. Via de website van gedaagde worden onder meer cosmeticaproducten van eisers aangeboden. Lancaster stelt dat gedaagde hiermee inbreuk maakt op haar merkrechten respectievelijk licentierechten. Uitdewillegen beroept zich op uitputting.

Volgens het Hof Den Bosch rust de bewijslast dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster c.s. buiten de EER in de handel zijn gebracht bij de merkhouder. De Hoge Raad oordeelt anders.

“3.4 Het middel strekt ten betoge dat het hof aldus heeft miskend dat in het onderhavige geval op Uijtdewillegen, als degene die zich op de uitputting van het merkrecht van Lancaster C.S. beroept, de bewijslastrust dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster c.s. buiten de EER in de handel zijn gebracht.

3.5 Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat, indien de wederpartij van de merkhouder zich beroept op de uitputting van het merkrecht, zij in beginsel zal moeten bewijzen dat de van het merk voorziene waren door de merkhouder of met dienstoestemming in de EER in het verkeer zijn gebracht (vgl.BenGH 8 december 1999, zaak A98/1, Jur. 1999, p. 12, NJ2000, 182) . Een vergelijkbare regel van bewijslastverdeling uit het Duitse recht werd in HvJEG 8 april2003, zaak C-244/00, Jur. 2003, p. 1-2051, in overeenstemming geacht met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder met de artikelen 5 en 7 van de eerste Merkenrichtlijn (Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21december 1988). De vereisten van de onder meer in art. 28EG en art. 30 EG verankerde bescherming van het vrije verkeer van goederen kunnen echter tot een wijziging van deze bewijsregel nopen. Wanneer de derde erin slaagt aan te tonen dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer hij dit zelf moetbewijzen, met name wanneer de merkhouder zijn waren binnen de EER in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem, moet de merkhouder aantonen dat de waren aanvankelijk door hemzelf of met zijn toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht. Indien dat bewijs wordt geleverd, is het aan de derde om aan te tonen dat de merkhouder met het daarna in de handel brengen binnen de EER heeft ingestemd.

3.6 Het hof heeft in het bestreden arrest nie tvastgesteld, dat Uijtdewillegen heeft aangetoond dat een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer op hem de bewijslast rust dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster c s. buiten de EER in de handel zijn gebracht. Het middel klaagt er, gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen terecht over dat het hof Lancaster c.s. als merkhouderheeft belast met het bewijs dat de desbetreffende producten door of met toestemming van Lancaster c.s. buiten de EER in de handel zijn gebracht. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

Lees het arrest hier. Conclusie A-G hier. Arrest Hof DB hier

IEF 5998

Safak kaas

Rechtbank 's-Gravenhage 15 april 2008, KG ZA 08-199. Ismail Aktitiz en En-Ka Warenhandels GMBH tegen Ayal Kaas B.V. en Sarik

Merkenrecht. Ouder nationaal merkrecht tegenover Gemeenschapsmerk. Vorderingen worden afgewezen.

En-Ka verhandelt en verkoopt in Nederland en Duitsland onder meer kaasproducten. Aktitiz is houder van het Gemeenschapswoordmerk SAFAK voor onder andere de waren kaas en schapenkaas (klasse 29). Ayal Kaas verhandelt in Nederland kaas en kaasproducten met gebruik van de tekens SAFAK. Zij krijgt deze producten geleverd van Sarik.

Sarik is houder geregistreerde Duitse woordmerk SAFAK voor onder meer kaas. Sarik heeft tevens het woordmerk SAFAK als Beneluxmerk gedeponeerd voor waren in klasse 29. Aktitiz heeft wegens niet-gebruik gedurende vijf jaar verval van het Duitse merk gevorderd. Deze vordering is voor zover het merk is ingeschreven voor kaas afgewezen. Sarik heeft bij het Bureau een vordering tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk SAFAK ingesteld waarbij hij zich beroept op de oudere Duitse merkinschrijving.

 

Eisers vorderen nu een verbod op inbreuk op het Gemeenschapsmerk voor alle lidstaten van de Gemeenschap, althans de Benelux, inclusief een proceskostenveroordeling. De vorderingen van En-Ka worden afgewezen, aangezien zij geen merk- of licentiehouder.

Gedaagden betwisten niet dat de verhandeling van kaas onder de tekens SAFAK inbreuk maakt op het Gemeenschapsmerkrecht van Aktitiz. Volgens het – ook in deze procedure tot uitgangspunt te nemen - artikel 98 GMeVo dient die verhandeling te worden verboden, tenzij er speciale redenen zijn om dit niet te doen. Die reden zou naar de voorzieningenrechter begrijpt volgens gedaagden moeten zijn dat aannemelijk is dat het Gemeenschapsmerk op de vordering van Sarik nietig zal worden verklaard door het Bureau.

Aktitiz heeft opgemerkt dat van de uitspraak van de Duitse rechter hoger beroep is ingesteld, maar dat doet er niet aan af dat in deze procedure moet worden uitgegaan van de geldigheid van het oudere Duitse merkrecht. Daarvan uitgaande is vooralsnog aan te nemen dat het Gemeenschapsmerk de procedure bij het Bureau niet zal overleven.

Aktitiz heeft gesteld dat nietigverklaring niet aan de orde is omdat Sarik het gebruik van de tekens in strijd met het Duitse nationale merk zou hebben gedoogd. Dat laatste wordt echter bestreden en is niet aannemelijk gemaakt. Aktitiz heeft daarnaast nog gewezen op de in artikel 108 GMeVo neergelegde mogelijkheid om, na nietigverklaring, het Gemeenschapsmerk op zijn verzoek om te zetten in een aanvraag voor een Beneluxmerk.

Die laatste mogelijkheid rechtvaardigt echter niet dat gedaagden wordt verboden in de Benelux kaas onder de tekens SAFAK te verhandelen op een tijdstip dat het merk (nog) niet in de Benelux is ingeschreven.

Gezien het voorgaande zijn de vorderingen niet toewijsbaar. Eisers worden als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 5996

In stedelijke zones

citi.gifGvEA, 16 april 2008, zaak T-181/05, Citigroup, Inc & Citibank, NA tegen OHIM / Citi, SL

Oppositieprocedure o.g.v. ouder bekende gemeenschapswoordmerk CITIBANK tegen aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CITI. Artikel 8, lid 5, bekende merken. Het Gerecht vernietigt de gedeeltelijke afwijzing van het  van het OHIM.

“70. Het is duidelijk dat het woordelement „citi” het Engelse woord „city” oproept. Deze woorden zijn fonetisch identiek en stemmen visueel overeen. Aldus rijst de vraag of het element „citi” al dan niet onderscheidend vermogen heeft en of het vooral doet denken aan een stad. Op dit punt dient met klem erop te worden gewezen dat de naam van de bank Citibank oorspronkelijk City Bank of New York was en dat verzoeksters vaak gebruikmaken van hun merk THE CITI NEVER SLEEPS.

71. De schrijfwijze van het woord „citi” verschilt echter van die van het Engelse woord „city” en een consument van financiële diensten kiest een dergelijke dienst niet zonder de naam van de betrokken financiële instelling geschreven te hebben gezien. Bovendien omvat het betrokken publiek in casu miljoenen niet-Engelstalige personen. Zoals het BHIM heeft opgemerkt, bestaat er voorts geen enkele bank die zijn diensten alleen in stedelijke zones aanbiedt. De oorspronkelijke naam City Bank of New York werd later gewijzigd in Citibank wegens de evolutie en uitbreiding ervan.

72. Uit het voorgaande volgt dat het element „citi” onderscheidend vermogen heeft.

73. Reeds op basis van de aldus vastgestelde overeenstemming tussen de betrokken merken kan het publiek een verband leggen tussen deze merken, zoals is vereist voor de toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94. Daarbij dient eraan te worden herinnerd dat verwarringsgevaar daartoe niet is vereist. Bijgevolg is het Gerecht van oordeel dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te stellen dat de betrokken merken onvoldoende overeenstemden om een verband als vereist voor de toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 te kunnen leggen.

74. Derhalve heeft de kamer van beroep artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 geschonden door te oordelen dat de betrokken merken niet overeenstemden. Reeds op deze grond kan het onderhavige beroep worden toegewezen. Gelet op de wens die partijen ter terechtzitting hebben geformuleerd, is het Gerecht evenwel van mening dat het passend is, ten overvloede het derde onderdeel van het middel te onderzoeken.”

En:

“83. In deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat het gebruik van het aangevraagde merk CITI door douaneagentschappen, en dus voor activiteiten als financieel gemachtigde bij het beheer van geldsommen en van onroerende goederen voor klanten, zal leiden tot het meeliften op de bekendheid van het merk, met andere woorden dat daardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit de reputatie van het merk CITIBANK en uit de aanzienlijke investeringen die verzoeksters doen om deze reputatie te verkrijgen. Dit gebruik van het aangevraagde merk CITI kan tevens leiden tot de opvatting dat interveniënte banden heeft met of deel uitmaakt van verzoeksters, zodat de door het aangevraagde merk aangeduide diensten gemakkelijker kunnen worden verhandeld. Aangezien verzoeksters houder zijn van verschillende merken die het element „citi” bevatten, is dit risico nog groter.

84. Ten slotte is het Gerecht van oordeel dat interveniënte niet het bewijs heeft geleverd dat er voor het gebruik van het aangevraagde merk geldige redenen voorhanden waren.

85. Het gebruik van het merk CITI in Spanje door interveniënte kan geen geldige rechtvaardigingsgrond vormen, aangezien de omvang van de geografische bescherming van het Spaanse merk niet overeenkomt met het grondgebied waarop het aangevraagde merk wordt beschermd, en voorts omdat de rechtsgeldigheid van de inschrijving van het Spaanse merk wordt betwist voor de nationale rechterlijke instanties. In dezelfde context is het irrelevant dat interveniënte houder is van de domeinnaam „citi.es”.

Lees het arrest hier.

IEF 5992

Minder dan optimaal oplettend

ziekenhuis rotterdam.BMPRechtbank Rotterdam, 8 april 2008, LJN: BC9129, Havenziekenhuis en Instituut voor Tropische Ziekten B.V. c.s. tegen de Stichting Medisch Centrum Rijnmond-Zuid (MCRZ).

Handelsnaamrecht / merkenrecht. Uitvoerig vonnis over het gebruik van de handelsnaam 'Ziekenhuis Rotterdam'. (Voorgenomen) gebruik van deze naam is niet misleidend in de zin van art. 5b Hnw, maar kan wel leiden tot verwarring met andere ziekenhuizen bij het niet-professionele publiek . Meegewogen wordt dat verwarring tussen ziekenhuizen verstrekkender gevolgen met zich mee kan brengen dan verwarring tussen andersoortige ondernemingen.

MCRZ kondigt medio 2007 aan haar naam te zullen wijzigen in 'Ziekenhuis Rotterdam' en registreert de domeinnaam ziekenhuisrotterdam.nl en het woord/beeldmerk met dezelfde woorden. Twee andere ziekenhuizen uit Rotterdam, het Havenziekenhuis en het Oogziekenhuis, maken hiertegen bezwaar. Al worden eisers niet op alle punten in het gelijk gesteld, resultaat is dat het MCRZ de handelsnaam 'Ziekenhuis Rotterdam' niet mag voeren.

Op de eerste plaats oordeelt de voorzieningenrechter dat het voeren van de naam 'Ziekenhuis Rotterdam' kan leiden tot verwarring met de handelsnamen Havenziekenhuis Rotterdam en Oogziekenhuis Rotterdam bij niet-professionele dienstverleners, voornamelijk bestaande uit patiënten en hun bezoekers, zoals familieleden:

4.4.4 (...) Bij hen ligt, nu alle drie de ziekenhuizen de namen “Ziekenhuis” en “Rotterdam” in hun handelsnaam (zullen) gebruiken, bepaald voor de hand dat zij zullen menen dat deze ziekenhuizen op enigerlei wijze met elkaar gelieerd zijn of zelfs gelijk zijn als aan Ziekenhuis Rotterdam geen enkel ander woord is toegevoegd. Dat de woorden “Haven” en “Oog” kenmerkende bestanddelen vormen van de handelsnamen van respectievelijk het Havenziekenhuis Rotterdam en het Oogziekenhuis Rotterdam, doet hier niet aan af; dergelijke woorden laten zich immers heel wel verklaren door het bestaan van diverse specialisaties binnen een ziekenhuis. Hierbij is meegewogen dat een aanzienlijk deel van dit publiek eenmalig of voor de eerste maal van de diensten van voornoemde ziekenhuizen gebruik maakt. Bovendien is tussen partijen in confesso dat bezoekers/ patiënten van ziekenhuizen vaak gespannen zullen zijn, terwijl voorts een deel vanwege herkomst of leeftijd, minder dan optimaal oplettend zal zijn. Dit effect hangt samen met de normale samenstelling en gesteldheid van ziekenhuispubliek en moet dus, voor het verwarringsgevaar, worden meegewogen.

Het feit dat het gaat om handelsnamen in de zorgsector is een factor van belang:

4.4.4. (...) Hierbij is meegewogen dat verwarring tussen ziekenhuizen verstrekkender gevolgen met zich mee kan brengen dan verwarring tussen andersoortige ondernemingen.

Eisers hadden voorts gesteld dat het voeren van de betreffende handelsnaam misleiding van het publiek in de zin van art. 5b Hnw oplevert. De Voorzieningenrechter is het hier niet mee eens:

4.6 Met de naam “Ziekenhuis Rotterdam” wordt het publiek geen onjuiste voorstelling gegeven over de aard van de onder die naam gedreven onderneming, omdat het inderdaad een ziekenhuis gevestigd te Rotterdam betreft. Dat is op zichzelf niet doorslaggevend. De benaming Ziekenhuis Rotterdam zou onder omstandigheden de indruk kunnen wekken dat zij het enige, althans het overkoepelende ziekenhuis in Rotterdam is. Dat er sprake is van zulke omstandigheden is echter thans onvoldoende aannemelijk. Daarbij is enerzijds gelet op de algemeen bekende omstandigheid dat Rotterdam meer dan één ziekenhuis telt, waaronder de drie eiseressen, die alle een reeds jaren gevestigde reputatie hebben, ten dele ook internationaal. Anderzijds is in aanmerking genomen het door MCRZ geuite, niet betwiste voornemen de naam vooral te gebruiken in combinatie met verwijzingen naar de Zorgboulevard. In die situatie kan thans niet worden gezegd dat misleiding van het publiek als bedoeld in artikel 5b van de Hnw te duchten is.

Tot slot wordt geoordeeld gebruik van het woord/beeldmerk ZIEKENHUIS ROTTERDAM ongeoorloofd is, nu in het merk de naam een zeer prominent onderdeel vormt:

4.8 Ter terechtzitting is door MCRZ verklaard dat zij dit beeldmerk als dienstmerk gaat gebruiken. Gelet op de aard van de onderneming - een ziekenhuis - valt redelijkerwijs te verwachten dat het publiek geen onderscheid zal maken tussen het gebruik van de handelsnaam ter aanduiding van de onderneming en het gebruik van het merk - waarvan de handelsnaam het meest in het oog springende deel is - ter aanduiding van de diensten van de onderneming. Dat betekent dat het gebruik van het dienstmerk en dat van de handelsnaam samenvallen of elkaar ten minste overlappen, zodat het verbod op het voeren van de handelsnaam voorshands ook het verbod op het gebruik van het merk meebrengt. Voortgezet gebruik van het dienstmerk na staking van het gebruik van de handelsnaam Ziekenhuis Rotterdam zou immers het verwarringsgevaar waarop in overweging 4.4.4 is gedoeld in stand houden en wellicht nog vergroten.

Lees vonnis hier.