Auteursrecht  

IEF 12459

Vormgeving en print van het kleedje

Rechtbank van Koophandel Gent 31 januari 2013, A/11/01938 (French West Inc. en BVBA Beautiful Day tegen NV BIMEKO)

Uitspraak ingezonden door Dieter Delarue, Allen & Overy LLP.

Auteursrecht. Fashion. French West heeft een kledinglabel Halé Bob, dat zich richt tot het hogere en meer luxueuze prijssegment in de markt. Beautiful Day is haar verdeler in de Benelux. Bimeko heeft als importeur-groothandelaar confectiekledij op de markt gebracht. Zij verklaart deze te hebben aangekocht in Shanghai, China.

De samenvoeging van bestaande en banale elementen zorgen voor een originele vormgeving van de kleedjes (voor de Nederlandse lezer: jurkjes). Verweerster kopieert het originele ontwerp en/of originele print en nemen de essentiële kenmerken over.

De door eiseressen gevorderde publicatiemaatregel komt de rechtbank irrelevant voor nu de verkoop van de litigieuze kleedjes is gestopt en de litigieuze kleedjes zijn teruggeroepen en partijen een dadingsovereenkomst hebben gesloten.

De rechtbank verklaart voor recht dat er inbreuk op auteursrechten is gepleegd op genoemde kledij. Zij verbiedt verweerster reclame te maken op straffe van een dwangsom en veroordeeld verweerster om een forfaitaire som van € 100.000 te betalen.

3.2. (...) ln deze omstandigheden besluit de rechtbank dat zowel de vormgeving van het kleedje met referentienummer 9BOL6585, de uitwerking van de meest succesvolle print waarin dit kleedje wordt uitgevoerd, als de vormgeving van het kleedje met referentienummer 9CBJ6527 origineel zijn. Hiertoe worden verschillende, soms bestaande en soms zelfs op zich banale elementen samengevoegd, zoals blijkt uit de door eiseressen opgesomde en door de rechtbank weerhouden kenmerken. Deze creatieve combinatie van elementen is origineel en vormt de uitdrukking van een eigen intellectuele inspanning van de ontwerper van de kleedjes, die derhalve origineel zijn en auteursrechtelijke bescherming genieten.

3.4. Een vergelijking van de oorspronkelijke kleedjes van eiseressen en de kleedjes in de uitvoeringen van verweerster toont aan dat deze laatsten de vormgeving van het originele ontwerp en/of de originele print van het BOLkleedje van eiseressen copiëren, en de essentiële en specifieke kenmerken ervan op een identieke dan wel gelijkwaardige wijze overnemen.

Het feit dat er enkele minimale verschillen zijn, doet geen afbreuk aan het zeer gelijkend totaalbeeld van de oorspronkelijke kleedjes van eiseres en de kleedjes in de uitvoering van verweerster.

In deze omstandigheden besluit de rechtbank tot een auteursrechtelijke inbreuk door verweerster op de auteursrechten die eiseressen laten gelden, en dit door de verkoop van de kleedjes uit haar collectie met referentienummers "X900", "X902", "X905" en "X906".

IEF 12456

Gedaagde heeft artikel nooit op haar website kunnen terugvinden

Ktr. Utrecht, Rechtbank Midden-Nederland 6 maart 2013, LJN BZ4799 (eiser tegen gedaagde gedaagde groep B.V.)

[Eiser] houdt zich voor haar opdrachtgevers bezig met het handhaven en exploiteren van auteursrechten die rusten op geschreven teksten en artikelen van bij haar aangesloten (rechts-)personen. Gedaagde is houder van de domeinnaam focuscura.nl waarop drie artikelen van het Nederlands Dagblad werden aangetroffen in 2010, waarna gesommeerd is tot verwijdering en betaling van €1.323,42. Hierna is in 2012 nogmaals geconstateerd dat er drie artikelen waren geplaatst en is gesommeerd tot betaling van €1.026,36.

[Gedaagde] erkent dat zij het artikel van ND op haar website heeft geplaatst. Met betrekking tot de overige artikelen stelt zij zich op het standpunt dat zij die nooit op haar website heeft kunnen terugvinden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [Eiser] voldoende gesteld en onderbouwd om aan te kunnen nemen dat [Gedaagde] de betreffende artikelen op haar website heeft geplaatst. Maar de kantonrechter wijst een verhoogde vergoeding, noch van een 300% honorariumtarief af en een redelijke vergoeding ad €937,39 en proceskostenveroordeling ad €1.673,42 toe.

De kantonrechter kan onvoldoende afleiden dat de schadevergoeding meer dan een redelijke gebruikersvergoeding dient te zijn. Dit zou neerkomen op een boete in plaats van schadevergoeding en voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Aw geen plaats. De algene Leveringsvoorwaarden van sectie freelance NVJ kan geen betekenis worden toegekend nu gedaagde niet is gebonden, een vergoeding van 300% wordt niet toegekend, de schade wordt begroot op €937,39.

De specificatie van de administratiekosten leidt ertoe dat slechts en bedrag van €150,75 wordt toegewezen en veroordeling in de proceskosten ex 1019h Rv ad €1.673,24. De kantonrechter veroordeelt [Gedaagde] om aan [Eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.088,14.

4.7 [Eiser] stelt dat het redelijk is om de aan de hand van de genoemde tarieven berekende schadebedragen in dit geval met de factor 1,25 te verhogen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de stellingen van [Eiser] onvoldoende worden afgeleid dat ND en [bedrijf 4] Media een hogere schade lijden dan de gederfde gebruiksvergoeding. Het gestelde dat er sprake is van verlies aan exclusiviteit van de auteursrechten, vermindering van de exploitatiemogelijkheden en afgenomen bezoekersaanvallen naar de websites van ND en [bedrijf 4] Media is onvoldoende om als schadevergoeding meer dan een redelijke gebruiksvergoeding toe te wijzen.

4.8.  Aan de Algemene Leveringsvoorwaarden van sectie freelance van de Nederlandse Vereniging van Journalisten kan in dit geval geen betekenis worden toegekend, omdat [Gedaagde] daar niet aan gebonden is. Bovendien kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat de in die voorwaarden genoemde vergoeding van 300% van het overeengekomen honorarium gebaseerd is op een berekening van de schade die kranten lijden indien een artikel zonder hun toestemming op een website openbaar wordt gemaakt.

4.9.  Gelet op het vorenstaande bepaalt de kantonrechter de door [Gedaagde] te vergoeden schade conform de opgave van [Eiser] op € 937,39. De vordering is in zoverre toewijsbaar.

Administratiekosten
4.10.  [Eiser] vordert tevens, onder verwijzing naar de als productie 11 bij dagvaarding overgelegde specificatie, een bedrag van € 225,00 aan (administratie)kosten die verband houden met de door haar uitgevoerde werkzaamheden ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Gelet op de aard van de werkzaamheden en gelet op de stelling van [Eiser] dat dit directe kosten zijn die haar opdrachtgevers moeten maken, acht de kantonrechter het redelijk om daarvoor een vergoeding toe te wijzen. Nu met voornoemde specificatie slechts een onderbouwing van deze kostenpost is gegeven tot een bedrag van € 150,75, zal dat bedrag worden toegewezen en zal het meer gevorderde als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
IEF 12455

EU Rapporteur met doelstellingen Richtlijn collectief beheer

Werkdocument over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt  (COM(2012)0372 –C7-0183/2012 – 2012/0180(COD))

Collectief beheer. Multiteritoriale licentieverlening muziekwerken voor online gebruik. Wijziging term "rechtenbeheerder".

A) Doelstellingen van de rapporteur
Het voorstel voor een richtlijn over het beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt valt in twee delen uiteen. Deel een (titels 1, 2 en 4) stelt de voorschriften vast die voor een goede werking van het beheer van auteursrechten en naburige rechten door rechtenbeheerders nodig zijn. Deel twee (titel 3 en de artikelen 36 en 40 van titel 4), beoogt de verlening van multiterritoriale licenties te vergemakkelijken voor rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik .

De rapporteur heeft drie doelstellingen voor ogen: Allereerst een verbeterde bescherming van de belangen van makers en het behoud van de culturele verscheidenheid in de Europese Unie. Vervolgens de optimalisering van de relaties tussen rechtenbeheerders en commerciële gebruikers in het belang van de consument. Deze twee doelstellingen hebben betrekking op het eerste deel van de richtlijn. De derde doelstelling ten slotte beoogt de versterking van de eengemaakte digitale markt door een vereenvoudiging en verlaging van de kosten van licenties om de ontwikkeling van nieuwe multiterritoriale onlinediensten voor muziekwerken te bevorderen.

Voordat het werkdocument werd opgesteld heeft de rapporteur een uitgebreide raadpleging van belanghebbenden gehouden die de komende maanden zal worden voortgezet. De rapporteur ziet erop toe dat rekening wordt gehouden met de gerechtvaardigde belangen van alle belanghebbenden hoewel zoals hierna zal blijken het niet altijd even gemakkelijk is om de eerste en derde doelstelling met elkaar te verzoenen en deze zullen dan ook bij de implementatie tegen elkaar moeten worden afgewogen.

Doelstelling 1: Bescherming van de belangen van de kunstenaars en behoud van de culturele verscheidenheid
(...) Allereerst dient de definitie van de term "rechtenbeheerder" in artikel 3, onder a) te worden gewijzigd. Het is onder meer nodig dat de filialen van de rechtenbeheerders aan dezelfde eisen voldoen.

Ten tweede wordt in het voorstel onvoldoende rekening gehouden met de bestaande marktsituatie waarin commerciële bedrijven en agenten soortgelijke activiteiten ontplooien en de rechtenbeheerders beconcurreren. Voor deze natuurlijke of rechtspersonen zullen specifieke voorschriften moeten gelden. (...)

Doelstelling 2: optimalisering van de relatie tussen rechtenbeheerders en commerciële gebruikers in het belang van de consument.
Afgezien van de bepalingen van titel 3 die uitsluitend de onlinemuzieksector betreffen, moeten, met het oog op de verbetering van de relaties tussen rechtenbeheerders en commerciële gebruikers, bepaalde artikelen in de titels 2 en 3 worden aangescherpt, herzien en uitgebreid.


Doelstelling 3: versterking van de eengemaakte digitale markt in het belang van de Europese burgers
De toepassing van de mededingingregels verhindert de invoering van een enkel aanspreekpunt in de EU (one stop shop). De invoering van een mechanisme van uitgebreide licenties in combinatie met de toepassing van het principe van het "land van oorsprong"1 levert geen oplossing voor de grote moeilijkheden die commerciële gebruikers ondervinden bij het samenvoegen van het repertoire. Derhalve lijkt de keuze voor bepaalde rechtenbeheerders om multiterritoriale licenties te verlenen (artikel 21), met een verplichting van deze maatschappijen om het repertoire van de andere beheerders te vertegenwoordigen (artikel 29), het meest voor de hand te liggen.

Een van de punten die in de door de rapporteur gehouden brede raadpleging naar voren komt is het vertrouwen van de belanghebbenden2 in de verwezenlijking van de "Global Repertoire Database". Het bestaan van een gedetailleerde, volledige en bijgewerkte databank vergemakkelijkt ontegenzeggelijk de multiterritoriale licentieverlening van meerdere
repertoires tegelijk.

(...)

Opgemerkt dient te worden dat er momenteel in Europa meer dan 250 websites zijn die onlinemuziekdiensten verlenen en dat bijna geen enkele daarvan uitsluitend het EngelsAmerikaanse repertoire aanbiedt3 . Vervolgens hebben alle geraadpleegde aanbieders van onlinemuziekdiensten laten weten dat zij de beschikking moeten hebben over het
wereldrepertoire of een zeer gevarieerd repertoire om hun diensten te kunnen aanbieden.

Met het oog op het evenwicht tussen de verschillende doelstellingen van de richtlijn zal de rapporteur er met name op bedacht zijn dat de "must-carry-verplichting" in artikel 29 op zodanige wijze wordt geformuleerd dat aan de doelstelling van behoud van culturele verscheidenheid volledig recht wordt gedaan. Men zou ook kunnen overwegen rechtenbeheerders die multiterritoriale licenties verlenen te laten bijdragen aan de ontwikkeling en financiering van de culturele verscheidenheid in de lidstaten waarvan zij de repertoires vertegenwoordigen.

IEF 12451

Gerecht EU: heel summiere toewijzing toegang tot ACTA-onderhandelingsdocumenten

Gerecht EU 19 maart 2013, zaak T-301/10 (Sophie in 't Veld tegen Europese Commissie) - dossier

Als randvermelding. ACTA. De toegang tot (onderhandelings)documenten van het ontwerp van Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) is geweigerd op basis van het publiek belang. Verzoekster verzoekt om de nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 4 mei 2010 waarbij verzoekster volledige toegang tot alle documenten betreffende de onderhandelingen over een ontwerp van Internationale Handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA) is geweigerd. Het Gerecht vernietigt summierlijk de beslissing van de Commissie voor zover het de toegang tot bepaalde onderdelen en redactionele wijzigingen van deze documenten heeft geweigerd.

140    However, with regard to document 21 of the list annexed to the decision of 4 May 2010, it should be noted that this is not a document expressing a negotiating position of one or more parties, but at most a list of questions for discussion, without indirect implications. In those circumstances, it must be considered that the refusal of the request for access with respect to that document is vitiated by a manifest error of assessment, as the Commission wrongly held that the disclosure of that document would compromise the protection of the public interest in international relations.

141    It follows that whereas, contrary to what the applicant maintains, the Commission did not, in the exercise of its margin of discretion in respect of the exceptions to the right of access under Article 4(1)(a) of Regulation No 1049/2001, commit a manifest error by refusing access to documents 1 to 20 and 22 of the list annexed to the decision of 4 May 2010, for the reasons stated in Section 5.1 of that decision, it is appropriate, however, to uphold the present part of the third plea regarding document 21 of the list annexed to that decision.

149    It appears from the review of the documents submitted by the Commission pursuant to the order of 9 June 2011 that, while document 26 does in fact reflect, as the Commission states in the decision of 4 May 2010 (Section 5.3), the position of a negotiating party as well as the European Union’s view on that position, it does not appear, however, that such is the case with regard to document 25.

150    Document 25 takes the form of a document of the European Union the content of which is essentially descriptive and general, concerning European Union law in the field of intellectual property, in relation to the Internet. It does not refer to the position of any negotiating party and does not express, despite the Commission’s claim at the hearing, any specific position of the Commission with regard to a position of such a party.

151    It follows that, whereas the refusal to grant access to document 26 does not, contrary to what the applicant claims, contain any manifest error of assessment, having regard to the content of that document and the views correctly expressed by the Commission in Section 5.3 of the decision of 4 May 2010, it is appropriate, nevertheless, to uphold this part of the third plea regarding document 25 of the list annexed to that decision.

224    It follows from all the foregoing that the action must be dismissed, except in so far as it challenges the refusal to grant access to documents 21 and 25 in the list annexed to the decision of 4 May 2010 and the redactions mentioned in paragraph 184 above, made in documents 45, 47 and 48 in the list annexed to that decision.

IEF 12448

Hoe vier auteursrechtindustrieën thuiskopiemaatregelen implementeren

Roberto Camerani, e.a., Private Copying, IPO | Patent Office 2013.

De IPO (Verenigd Koninkrijk) heeft een studie gedaan naar hoe vier auteursrechtindustrieën thuiskopiemaatregelen hebben geïmplementeerd en of de kosten van het product (voldoende) het thuiskopierecht weerspiegelt.

Music database (5.94Mb)
Film database (907Kb)
eBook database (672Kb)
Software database (386Kb)

Main findings

Music: We did not find any evidence in support of a widely-held view that stores are including in their price the permission to copy. All digital albums are allowed to be copied for personal use, as opposed to CD albums that cannot be copied. In spite of this, we found that digital music is associated with a lower price compared to a CD. Whether the lower price depends on the store, on the intangible nature of the product, or on the possibility to copy, cannot be determined due to the lack of variability in the explanatory variables. However as private copying for personal use is widespread and allowed in the UK, it is plausible that private copying is already largely or fully priced in the UK market. Consumers and producers of music appear to expect that music will be copied for personal non-commercial use and all downloads are sold on these terms.

Films: In parallel with traditional films, which come with only one license (e.g. Blu-Ray and DVD), the film industry has found different ways to allow users to have more than one copy of the films they purchase. Examples can be found in the sales of digital films (which could be copied onto a number devices), by bundling multiple formats in the same package (which may also include a complimentary downloadable digital copy), or through new kinds of licenses, such as Ultraviolet. We found a positive relationship between price and film copies. In particular, since different types of formats have different impacts on price, we can conclude that film stores charge users not simply to have more copies, but to have the opportunity to choose from a higher variety of available choices.

Books: All the bookstores in the sample allow users to make copies of their eBooks. In particular, the copying terms and conditions are enforced using technologies embedded in the eBooks (DRMs) which are able to limit the number of copies that users is allowed and the kinds of devices in which the eBooks may be read on (e.g. smartphones, tablets, eBook readers). The influence of the number of copies allowed and the number of allowable devices on the price could not be determined because (1) of the lack of variability in the explanatory variables, and (2) to the fact that the large majority of price dissimilarities were captured by the difference between traditional books and eBooks. However, when considering that they are allowed to be copied, eBooks are on average less expensive than physical books (which are not allowed to be copied). This premium for a physical book is of course likely to be explained by manufacturing costs and the value consumers place on physical features, rather than on the number of copies that can be made from it.

Software: This market case was used partly as a control case as it would notionally not be affected by a private copying exception. However, it is a sector, which actively tries to price for additional copies. The analysis suggests that software producers charge a price that reflects the possibility of making additional copies. In other words, a higher number of copies is associated with an increase in the price. However, this effect becomes smaller as the number of copies increases.

IEF 12445

Today's rights management the Dutch way

Stichting Reprorecht, Today's rights management the Dutch way, Hoofddorp 2013.

VOI©E bericht: Ter gelegenheid van een bijeenkomst van de internationale reproductierechten organisaties IFRRO met ‘governance’ als thema heeft Stichting Reprorecht een Engelstalig boekje gepresenteerd over de bereikte kwaliteitsverbeteringen in het Nederlandse collectief beheer, met name door het in 2011 ingestelde CBO-Keurmerk dat internationaal als een unicum kan worden gezien.

De ontwikkeling van het Nederlandse CBO-Keurmerk wordt ook in het buitenland met interesse gevolgd. Binnen WIPO is in 2012 een discussie gestart over een internationale kwaliteitsstandaard voor collectief beheer op basis van zelfregulering in het kader van het TAG-project (Excellence in Transparancy, Accountability and Governance.

De Nederlandse collectief beheer sector heeft in 2008 de branchevereniging VOI©E opgericht, met name om een concrete en constructieve invulling te geven aan de roep vanuit overheid en het betalingsplichtige bedrijfsleven om meer transparantie en harmonisatie in het rechtenbeheer. De gedragscode die de leden van VOI©E bij de oprichting hebben onderschreven is in de jaren daarna omgezet in een kwaliteitskeurmerk met een onafhankelijke toetsing, dat in 2011 voor het eerst aan alle leden verleend is. Voldoen aan de vereisten van het CBO-Keurmerk is nu een voorwaarde voor het lidmaatschap van VOI©E.

 

Het boekje 'Today's rights management the Dutch way' gaat in op de totstandkoming van het CBO-Keurmerk en van de Richtlijnen goed bestuur en integriteit die daar een integraal onderdeel van uitmaken. Vervolgens wordt het certificatieproces beknopt beschreven en wordt besproken hoe het keurmerk bijdraagt aan toenemende transparantie en vertrouwen in de sector. Het tweede deel van het boekje bevat een Engelse vertaling van de CBO-Keurmerkcriteria en van de Richtlijnen goed bestuur en integriteit cbo's.

 

VOI©E heeft uiteraard meegewerkt aan de publicatie, maar de credits gaan naar Martèl Bakker Schut die als manager van stichting Reprorecht het initiatief heeft genomen en naar Willem Wanrooij, die ook het eerdergenoemde WIPO TAG-project ondersteunt, die zorg heeft gedragen voor selectie en redactie.

 

 

 

IEF 12441

Drie studies over de status van de parodie

Baroness Wilcox with Wallace & GromitDe status van de parodie is onder de loep genoemen in deze drie (Engelstalige) studies. Niet alleen benadrukken deze studies de parodie als een vorm van cultuuruiting, maar ook als een potentiële bron voor innovatie.

Evaluating the impact of parody on the exploitation of copyright works: Report 1 (1.06Mb)
This document reports the key findings of the empirical study carried out by Dr. Kris Erickson and research assistants at Bournemouth University. The primary purpose of this research is to assess the potential for economic damage to rightsholders, should an exception for parody be introduced.

The Treatment of Parodies Under Copyright Law in Seven Jurisdictions: Report 2 (2.52Mb)
The purpose of this paper is to review the legal treatment of parodies in several key countries, with a view to identifying possible regulatory options for benefiting from a parody exception to copyright infringement, and distilling the (economic and non-economic) rationales underlying tests developed by legislators and courts.

Copyright and the Economic Effects of Parody: Report 3 (638Kb)
This synopsis reports the key findings from two complementary studies carried out by Bournemouth University researchers.

IEF 12440

Staatssecretaris: nog geen reactie op uitspraak thuiskopieregeling

Kamerbrief van Staatssecretaris Teeven over de gevolgen uitspraak Rechtbank Den Haag over thuiskopieregeling, kenmerk 363112.

Op 28 februari 2013 verzocht de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie mij om uw Kamer binnen twee weken te informeren over de gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 februari 2013 over de thuiskopieregeling (Stichting de Thuiskopie / Imation, LJN: BZ1542 [red. IEF 12356]).

In de uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat het bedrijf Imation slechts verplicht is om aan Stichting de Thuiskopie thuiskopievergoeding af te dragen voor data-cd’s en dvd’s die zij direct of indirect heeft geleverd aan privégebruikers, maar niet aan professionele gebruikers. Imation is volgens de rechtbank gehouden om opgave te doen van de door haar geleverde gegevensdragers, teneinde het professioneel gebruik aan te tonen.

De rechtbank heeft bepaald dat tussentijds hoger beroep van dit vonnis kan worden ingesteld. Omdat de zaak nog onder de rechter is, onthoud ik mij van een inhoudelijke reactie op de uitspraak.

IEF 12439

Gebruik politielogo en politiestriping

Vrijdagmiddagbericht, uit't persbericht: Sinds 1992 zijn de politiestriping en het politielogo onderdelen van de politiehuisstijl, waarmee de Nederlandse politie optimale herkenbaarheid creeert. Gelet op de bijzondere taken en bevoegdheden van de politie is het van groot belang dat het publiek in een oogopslag weet dat het  met een uiting van de politie van doen heeft. Net als bij andere, door de overheid aangewezen hulpdiensten zoals brandweer en ambulance, zijn het logo en de striping van de politie auteursrechtelijk beschermd en als merk gedeponeerd [red. zie bijvoorbeeld IEF 11032]. Dit is met de komst van de nationale politie niet veranderd.

Handhaving door Instituut Fysieke veiligheid
Het is voor het werk van de politie van groot belang dat de politie direct herkend. Daarom kan het politielogo en de politiestriping niet voor elk doeleinde gebruikt worden en moet eerst toestemming gevraagd worden. Het handhaven van het auteurs- en merkenrecht op de logo's en striping van de hulpverleningsdiensten is door de Staat neergelegd bij de afdeling Materieel en Logistiek van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV). Eerst lag dit auteursrecht bij de Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding, dat nu onderdeel is van het IFV.

Alle logo- en stripingverzoeken getoetst
Jaarlijks krijgt de politie via het IFV veel verzoeken om het politielogo en/of de striping te mogen gebruiken. Het gaat dan bijvoorbeeld om borden die gebruikt worden bij bouwplaatsen, om folders, congressen, documentaires, theaterproducties of tv- en filmproducties. In sommige gevallen betreft het puur het gebruik van het logo, in andere gevallen werkt de politie mee aan de betreffende productie. De meeste verzoeken worden goedgekeurd.

Toestemming aanvragen
Om toestemming te krijgen voor het gebruik van het politielogo en/of de politiestriping kunt u terecht bij het IFV. Het IFV vraagt vervolgens aan de Directie Communicatie van de politie advies over het wel of niet instemmen met het verzoek. Hierbij kijkt de politie naar drie aspecten:
* worden haar taak en bevoegdheden waarheidsgetrouw in beeld gebracht?
* draagt de productie bij aan het imago van de politie?
* bestaat er risico voor de veiligheid van de burger?

De politie geeft advies, het IFV geeft de toestemming.
(...red. dit bericht is ingekort ...)

IEF 12438

Een opslag van 0,25%

Hof Arnhem 18 december 2012, LJN BZ4286 (Cozzmoss B.V. tegen Remie Consultants B.V.)

Auteursrechtinbreuk. Schadevergoeding, forfaitair bedrag.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 6 april 2011 Cozzmoss opgedragen te bewijzen dat de 43 door Remie Consultants op haar website geplaatste artikelen door medewerkers van Sdu/Cobouw zijn gemaakt en dat deze artikelen hebben te gelden als een (oorspronkelijk) werk in de zin van de Auteurswet. In het eindvonnis van 15 juni 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat Cozzmoss niet is geslaagd in het opgedragen bewijs.

De artikelen zijn ongewijzigd en integraal geplaatst en er komt Remie Consultants geen succesvol beroep toe op artikel 15. Cozzmoss stelt en bewijst in dit hoger beroep dat de auteurs werknemer van Sdu waren.

De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is (artikel 6:97 lid 1 BW). De gebruikelijke licentievergoeding van Cobouw voor hergebruik gaat uit van € 0,47 per woord en vanwege de gestelde 'uitgeholde exclusiviteit' is een gevorderde opslag van 0,25% als schade toewijsbaar tot een bedrag van €8.303,14 + administratiekosten van €1.128,50.

4.9  Naar het oordeel van het hof voldoen de onderhavige 43 artikelen, getoetst aan de hiervoor vermelde maatstaf, aan de eisen voor een auteursrechtelijk werk. Zoals Cozzmoss ook met voorbeelden ten aanzien van alle 43 artikelen genoegzaam heeft geadstrueerd, geven deze artikelen er voldoende blijk van dat de makers daarin creatieve keuzes hebben gemaakt met betrekking tot de woordkeus en (zins)opbouw. De rechtbank heeft verder in verband met het oorsponkelijkheidsvereiste miskend dat op Remie Consultants de stelplicht en bewijslast rusten dat de onderhavige artikelen (los van de nieuwsinhoud), waar het de auteursrechtelijk beschermde trekken ervan betreft, zijn ontleend aan eerdere werken van derden. Dat dit laatste het geval is, heeft Remie Consultants onvoldoende onderbouwd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de onderhavige bijdragen (oorspronkelijke) werken in de zin van de Auteurswet zijn.

4.10  Vast staat dat de desbetreffende artikelen ongewijzigd en integraal zijn geplaatst op de website van Remie Consultants. Daarmee staat vast dat – ook indien in dit geval sprake is van een meer geringe (zij het voldoende) mate van originaliteit – alle auteursrechtelijk beschermde elementen zijn overgenomen. Het aldus plaatsen van de auteursrechtelijk werken op een (voor het publiek toegankelijke) website vormt in beginsel een aan de auteursrechthebbende(n) voorbehouden openbaarmaking in de zin van de artikelen 1 en 12 van de Auteurswet (hierna: Aw).
Vast staat dat Remie Consultants hiertoe geen toestemming van de auteursrechthebbende heeft verkregen. Voor zover Remie Consultants zich in dit verband mocht hebben willen beroepen op het (enkele) feit dat zij is geabonneerd op Cobouw, heeft zij onvoldoende gesteld om daaruit (mede) de toestemming voor de onderhavige openbaarmaking te kunnen afleiden. Het beroep van Remie Consultants op uitputting van het auteursrecht, stuit erop af dat dit leerstuk slechts betrekking heeft op de verdere verspreiding van (met toestemming van de rechthebbende in het verkeer gebrachte) fysieke exemplaren van een auteursrechtelijk werk en niet op de verdere (immateriële) openbaarmaking door middel van een website.

4.11  Voor zover Remie Consultants zich nog heeft beroepen op de beperking van artikel 15 Aw – overname van nieuwsberichten door de pers – heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door Cozzmoss, onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat het plaatsen van de artikelen op haar website onder deze beperking op het auteursrecht valt. Vast staat dat de onderneming van Remie Consultants is gericht op het plaatsen van personeel bij bedrijven die een personeelstekort hebben. Tegen die achtergrond heeft Remie Consultants de stelling van Cozzmoss, dat de website van Remie Consultants geen persorgaan is als bedoeld in artikel 15 lid 1 Aw, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Bovendien is het hof van oordeel dat gelet op de integrale overname van de onderhavige artikelen, de digitale openbaarmaking daarvan, de plaatsing in een (digitaal) archief en de omvang van het aantal overgenomen artikelen, het gebruik door Remie Consultants in dit geval de normale exploitatie van het onderhavige materiaal door Sdu en daarmee de belangen van Sdu op onredelijke wijze schaadt.

4.18 Schadevergoeding op basis van de gebruikelijke licentievergoeding is derhalve in zaken als de onderhavige mogelijk en naar het oordeel van het hof leent zich het onderhavige daar ook voor.
In eerste aanleg heeft Cozzmoss de door haar gevorderde schade begroot op de “economische waarde” van de onderhavige artikelen, welke volgens haar bestaat in de kosten die Sdu voor de artikelen heeft gemaakt, vermenigvuldigd met een factor 2. Hierbij is Cozzmoss uitgegaan van het volgens haar in de branche gebruikelijke free lance tarief per woord. In hoger beroep heeft zij haar schadevordering verminderd tot de “economische waarde”, vermenigvuldigd met een factor 1,25. Zij heeft daarbij steeds gesteld (conclusie van repliek, onder 18 en memorie van grieven, onder 66) en met haar productie 10 in eerste aanleg onderbouwd, dat ook de gebruikelijke licentievergoeding van Cobouw voor hergebruik uitgaat van € 0,47 per woord. Remie Consultants heeft dit alles niet (voldoende) gemotiveerd betwist, zodat het hof ervan uitgaat dat de gebruikelijke licentievergoeding
€ 0,47 per woord is en dat dit voor de onderhavige 43 artikelen neerkomt op € 6.642,51 (factor 1). Mede in verband met het (onvoldoende weersproken) verlies aan misgelopen inkomsten van potentiële abonnees (de door Cozzmoss gestelde ‘uitgeholde exclusiviteit’) is in dit geval ook de gevorderde opslag van 0,25 % als schade toewijsbaar. Derhalve is als schadevergoeding toewijsbaar (1,25 x € 6.642,51 =) € 8.303,14.

4.19 Ook de vordering voor de administratiekosten – als redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid (kosten voor opsporing en onderzoek) – is gelet op het onder 4.17 overwogene – in beginsel toewijsbaar. Hoewel voor de hand ligt dat de administratiekosten (uiteindelijk) op Sdu drukken, is, anders dan Remie Consultants stelt, in dit geval voor toewijzing van deze kosten niet vereist dat Cozzmoss deze kosten aan Sdu doorberekent. Remie Consultants heeft de omvang van deze kosten – door Cozzmoss onderbouwd met haar productie 10 in eerste aanleg – onvoldoende gemotiveerd betwist en het hof acht de omvang van de gevorderde kosten niet onredelijk. De gevorderde administratiekosten ten bedrage van € 1.128,50 zullen derhalve eveneens worden toegewezen.

Op andere blogs:
MediaReport (Het Hof over hoogte schadevergoeding auteursrechtinbreuk: Opslag of boete?)
NVJ (De schade bij online auteursrechtinbreuk)