DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 8048

De constatering is juist, maar de conclusie niet

 

IM HoningpotjeGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 7 juli 2009, zaaknr. HD 103.003.078, Famille Michaud Apiculteurs S.A. tegen Graham Packaging Company B.V. (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh)

Auteursrecht. Eindarrest in de Franse honingpotjeszaak. Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Internationaal modeldepot Michaud (afbeelding) nietig voor de Benelux, maar wel inbreuk op het auteursrecht van Michaud.

In het tussenarrest (Hof DB, 14 oktober 2008, IEF 7179, AMI-noot Mireille van Eechoud (IViR) hier) heeft het hof de stelling van Michaud dat Barrault als ontwerper van het honingpotje heeft te gelden voorshands bewezen geacht behoudens tegenbewijs van de kant van Owens en Owens overeenkomstig haar bewijsaanbod tot dit tegenbewijs toegelaten:

10.7 Volgens Owens blijkt uit dit arrest [Cour de appel de Rion – IEF] dat er in Frankrijk geen auteursrecht op het honingpotje was en is, zodat Barrault ook geen auteursrecht kon overdragen en Michaud geen auteursrecht overgedragen kan krijgen, Naar het oordeel van het hof is de constatering van Owens dat dit arrest inhoudt dat er in Frankrijk geen auteursrecht op het honingpotje rust juist, maar is de conclusie die zij daaraan verbindt niet juist.

10.8 Onderscheiden dienen te worden het bestaan van het auteursrecht en de overdracht ervan. Zoals in het tussenarrest van 14 oktober 2008 overwogen dient de vraag of in Nederland voor het honingpotje een beroep kan worden gedaan op de door de Auteurswet toegekende bescherming, naar Nederlands recht beantwoord te worden (r.o. 7.8) . Beoordeeld naar Nederlands recht komt het honingpotje in beginsel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking (r.o. 7.21). Hieraan doet het arrest van het Cour d'appel de Riom niet af, omdat daarin de vraag naar Frans recht wordt beantwoord. De vraag of het auteursrecht van Barrault is overgegaan naar Michaud dient naar Frans recht beoordeeld te worden; deze vraag is in het tussenarrest van 1 4 oktober 2008 bevestigend beantwoord (r.o. 7.22). Gesteld noch gebleken is dat de door het hof aangenomen overdracht beperkt was tot rechten in Frankrijk en niet mede rechten elders, met name in Nederland, omvatte . Ook hieraan doet het arrest van het Cour d'appel de Riom niet af, omdat daaromtrent in dat arrest niets is bepaald. Aan dat arrest kunnen derhalve niet de consequenties worden verbonden die Owens eraan verbonden wil zien. Kort gezegd: voor Frankrijk viel er (kennelijk) niets over te dragen, voor Nederland wel.

10.11 Het vorenstaande betekent dat Michaud zich tegenover Owens kan beroepen op het auteursrecht op het honingpotje. Wat de beoordeling van het oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van h e t honingpotje van Michaud betreft heeft het hof in het tussenarrest van 14 oktober 2008 verwezen naar het rapport van prof. Jacobs. (r.o. 7.20) . Hierin is de karakteristieke vorm, bezien van onder naar boven, als volgt omschreven: (…).” Naar het oordeel van het hof is hiermee een adequate omschrijving gegeven van de auteursrechtelijk beschermde trekken van het honingpotje, welke omschrijving aansluit bij de overige door Michaud overgelegde producties met betrekking tot de vormgeving van het honingpotje. Hetgeen van de kant van Owens hierover naar voren is gebracht doet hier niet aan af. Voor het hof vormt deze omschrijving het uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of Owens met de door haar op de markt gebrachte houders inbreuk maakt op het auteursrecht van Michaud.

10.12 Hiervan uitgaande wordt deze vraag bevestigend beantwoord, Zowel de doorzichtige houders als de gele PET-fles van Owens, afgebeeld in het  vonnis waarvan beroep onder 3.3.g en h, bieden een totaalindruk die geheel overeenstemt met die van het honingpotje van Michaud (zonder de Eaton-dop die buiten het auteursrecht van Michaud valt ) . Dat ligt ook voor de hand aangezien de uitvoering ven de houders die Owens produceert voortvloeit uit het honingpotje van Michaud. Die totaalindruk is niet afhankelijk van het formaat of de inhoud van de houder/het honingpotje. Zoals het hof bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft kunnen vaststellen geldt in alle gevallen dat de totaalindrukken overeenstemmen, waarbij de verschillen die het gevolg zijn van het verschil in formaat van ondergeschikte betekenis zijn en in ieder geval niet afdoen aan de overeenstemmende totaalindruk. Hetzelfde geldt voor de overige door Owens aangevoerde detailverschillen.

10.13 De slotsom is dat Owens met haar houders inbreuk maakt op het aan Michaud toekomende auteursrecht op het honingpotje.

Lees het arrest hier

IEF 8031

De voorwaarden vormen een ‘andersluidend beding’

Rechtbank Arnhem, 25 juni 2009, KG ZA 09-348, Van der Leest, hodn. Art-i-shock, tegen D.P. Factory B.V.

Auteursrecht. In opdracht / onder leiding en toezicht. Voorwaarden zijn doorslaggevend. Ontwerpster van serie knuffelbeestjes, Bosom Friends beroept zich succesvol op het aan haar toekomende auteursrecht, na bij de Kruidvat en Wibra (andere, nieuwe) Bosom Friends producten te hebben aangetroffen, afkomstig  van haar opdrachtgever. Opdrachtgever D.P. Factory betwist het makerschap en beroept zich o.a. op art. 3.29 jo. 3.8 BVIE, de Electrolux/Voortman constructie. De vorderingen van eiser worden grotendeels toegewezen.  Afbeeldingen in het vonnis. Een samenvatting in citaten:

Auteursrechthebbende: 4.4. Uit de door partijen overgelegde producties en het ter zitting verhandelde is gebleken dat zowel Van der Leest als Kroesbergen [D.P. Factory – IEF] creatieve personen zijn, beiden vol met ideeën op het gebied van, onder meer, hobby-, knutsel- en ‘fun’ producten voor kinderen. Vooral uit de overgelegde mailcorrespondentie blijkt dat ze een tijd intensief hebben samengewerkt en elkaar inspireerden.

4.5. In de stellingen van Van der Leest ligt ook besloten dat zij zich erop beroept dat zij met D.P. Factory is overééngekomen dat het auteursrecht van de drie gehaakte beestjes bij haar ligt. Voor de beantwoording van de vraag wie in het onderhavige geval als maker van de genoemde werken moet worden beschouwd, zijn in dit geval de door Van der Leest gehanteerde voorwaarden [uit een voorbeeld licentieovereenkomst van de BNO - IEF] in de opdrachtbevestiging zoals hierboven onder 2.7 geciteerd van doorslaggevend belang (hierna: de voorwaarden):

De ontwerper, Brenda van der Leest, verleent hierbij toestemming aan de opdrachtgever tot gebruik van deze ontwerpen voor 14 producten, te noemen (…) 3 gehaakte beestjes (…).

De opdrachtgever zal, zonder toestemming van de ontwerper, geen wijzigingen in het ontwerp aanbrengen. De ontwerper kan deze toestemming niet onthouden indien dit in strijd met de redelijkheid zou zijn. De opdrachtgever dient bij een door hem gewenste wijziging de ontwerper als eerste in de gelegenheid te stellen deze uit te voeren. Hiervoor dient een vergoeding te worden betaald, op basis van de gebruikelijk door de ontwerper gehanteerde honorariumtarieven. De eerste zin laat geen andere uitleg toe dan dat Van der Leest als ontwerper en dus als auteursrechthebbende heeft te gelden en dat zij aan D.P. Factory een licentie verstrekt tot het gebruik van haar ontwerpen voor de drie gehaakte beestjes.

4.6. D.P. Factory heeft aangevoerd dat zij niet veel aandacht besteedde aan de voorwaarden. Aangenomen moet echter worden dat D.P. Factory door aanvaarding van de door Van der Leest beschreven ‘opdracht 2’ stilzwijgend akkoord is gegaan met de door Van der Leest opgestelde voorwaarden en dat D.P. Factory dus gebonden is aan die voorwaarden. De voorwaarden vormen een ‘andersluidend beding’ zoals bedoeld in artikel 3.8 lid 2 BVIE. In dat artikel is bepaald dat de opdrachtgever, behoudens andersluidend beding, wordt beschouwd als de ‘ontwerper’ in de zin van het modellenrecht. Er is in dit geval dus geen sprake van ‘opdrachtgeversauteursrecht’, dat krachtens het Electrolux- arrest van het Benelux Gerechtshof (BenGH 22 juni 2007, NJ 2007, 500; Electrolux/SOFAM) en het Hof Amsterdam, 3 februari 2009, LJN BH2939 (Voortman/HS Design) ook van toepassing is op niet-gedeponeerde tekeningen en modellen. De conclusie is dat Van der Leest auteursrechthebbende is op de ontwerpen van drie gehaakte beestjes en de bijbehorende verpakkingen.

Inbreuk: 4.8. Partijen inspireerden elkaar over en weer bij hun gezamenlijke creatieve arbeid. Die wederzijdse inspiratie heeft gevolgen voor de reikwijdte van het auteursrecht dat Van der Leest inroept. D.P. Factory heeft een groot aantal ontwerpen van Kroesbergen overgelegd, waarop figuren te zien zijn met vrolijke gezichten, scheve monden en dicht bij elkaar staande ogen. Deze trekken zijn overgenomen in de drie gehaakte beestjes. Zij vormen in de rechtsverhouding tussen Van der Leest en D.P. Factory niet een element dat meeweegt voor de vraag of D.P. Factory het auteursrecht van Van der Leest heeft geschonden.

4.9. Dat is anders voor de strak gestileerde vorm van de knuffels met een zeer lang en smal lijf, dat aan de onderzijde in een vloeiende lijn doorloopt in voetjes of - naar verhouding – zeer korte poten. Deze vorm is niet terug te vinden in de vele ontwerpen van vóór juni 2006 die door D.P. Factory zijn overgelegd. Dat Kroesbergen haar onder 4.2 getoonde schetstekeningen, gedateerd 17 mei 2006, aan Van der Leest zou hebben getoond vóórdat deze haar ontwerp vervaardigde, is tegenover de uitdrukkelijke betwisting daarvan door Van der Leest onvoldoende aannemelijk geworden. Er bestaan twijfels over de geloofwaardigheid van deze tekeningen als bewijsmateriaal. Zij zijn als producties op voorhand toegestuurd. Zij waren voorzien van de naam “Corien Kroesbergen” en de datum “17 mei 2006”. Ter zitting werden de originelen getoond. Toen bleek dat naam en datum op aparte papiertjes waren geschreven, die op de schetstekeningen waren geplakt. Deze strak gestileerde vorm is dus wel een auteursrechtelijk relevante trek in de rechtsverhouding tussen Van der Leest en D.P. Factory.

4.10. Voor de beantwoording van de vraag of D.P. Factory door de via Kruidvat op de markt gebracht producten in de serie Bosom Friends al dan niet inbreuk maakt in de zin van artikel 13 Aw op het auteursrecht van Van der Leest op de werken zoals getoond onder 2.4 en 2.8 , moet voor elk van deze producten afzonderlijk worden nagegaan of er, met inachtneming van de hiervoor omschreven karakteristieke elementen van de werken, binnen de grenzen van de kinderlijke trend of stijl - die als zodanig niet te beschermen is – sprake is van een overeenstemmende totaalindruk.

(…) 4.13. In elk van de knuffeldieren van D.P. Factory, zoals hierboven nogmaals duidelijk afgebeeld, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dezelfde bijzondere, karakteristieke vorm terug die de beesten op de door Van der Leest overgelegde ontwerptekeningen hebben, zoals is omschreven onder 4.1. Dat er korte armpjes zijn toegevoegd en dat de kopjes iets afwijken in die zin dat daar nu ook een hondje, poesje en een beertje bijzitten, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er bij elk van de knuffeldieren sprake is van een met de ontwerptekeningen van Van der Leest overeenstemmende totaalindruk, omdat de auteursrechtelijke beschermde trekken van de ontwerptekeningen van Van der Leest zijn overgenomen. Elk van de knuffeldieren maakt inbreuk op het auteursrecht van Van der Leest.

4.14. Voor deze producten geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter hetzelfde als voor de knuffels. Alle op deze producten weergegeven beesten hebben – ondanks de ook aanwezige verschillen – dezelfde karakteristieke vorm als is terug te zien in de ontwerptekeningen van Van der Leest. Daardoor is ook hier sprake is van een overeenstemmende totaalindruk. De verschillen, te weten dat de beestjes in dit geval zijn voorzien van een muts of pet en van enkele attributen, maken niet dat de totaalindruk zodanig afwijkt dat er geen sprake meer is van auteursrechtinbreuk.

4.15. Ten aanzien van de vingerpopjes slaagt het verweer van D.P. Factory wel. Het meest karakteristieke element van het ontwerp van Van der Leest, te weten het langgerekte lijf, in een vloeiende lijn uitlopende in de pootjes / voetjes, is in de vingerpopjes niet aanwezig. Daarmee vertonen de vingerpopjes, naast de wel overeenstemmende gezichtjes, zoveel afwijkingen ten opzichte van de ontwerpen van Van der Leest, dat er niet meer kan worden gesproken van een overeenstemmende totaalindruk.

Persoonlijkheidsrechten: 4.16. Van der Leest heeft gesteld dat er sprake is van schending van haar persoonlijkheidsrechten (art. 25 lid 1 Aw). Het beroep op het recht zich te verzetten tegen openbaarmaking (art. 25 lid 1 sub a en b Aw) faalt, omdat Van der Leest aan D.P. Factory een licentie heeft verleend die aan deze de bevoegdheid geeft de drie gehaakte beestjes openbaar te maken en te verveelvoudigen. Het beroep op het recht zich te verzetten tegen wijziging of verminking van het ontwerp (art. 25 lid 1 sub c en d Aw), gaat ook niet op. De gehaakte beestjes zijn niet door Van der Leest op de markt gebracht. Zij is daarom niet bekend als de ontwerpster van de beestjes. De thans door D.P. Factory op de markt gebrachte knuffels zullen daarom niet worden geassocieerd met Van der Leest. Van nadeel voor de eer en goede naam van Van der Leest zal daarom geen sprake zijn. Het beroep op art. 25 Aw gaat daarom niet op.

4.17. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat D.P. Factory, door zonder toestemming van Van der Leest een aantal nieuwe en enigszins gewijzigde Bosom Friends producten op de markt te brengen, inbreuk maakt op auteursrechten van Van der Leest op de ontwerpen van de 3 gehaakte Bosom Friends en de bijbehorende verpakkingen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8029

De anatomie van de mens (het kind)

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 juni 2009, HA ZA 04-3563, Stokke AS c.s. tegen Fikszo B.V. c.s. (met dank aan Arnout Groen, De Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak. Boeiend tussenarrest waarin Het Hof Den Haag het eerdere vonnis van de rechtbank vernietigt, het fameuze en veelvuldig becommentarieerde L-vorm & Scandinavische stijl vonnis (Rb ’s-Gravenhage 7 februari 2007, IEF 3423) Kort, in citaten, waarbij overweging 16 bijzondere aandacht verdient:

"16. Het door de Hoge Raad aanvaarde 'totaalindrukken'-criterium geldt, naar wordt aangenomen, alleen voor voorwerpen van toegepaste kunst. Bij werken van literatuur en (zuivere) kunst levert overname van één auteursrechtelijk beschermd element reeds inbreuk op, ook als de totaalindrukken geheel verschillend zijn. Het 'totaalindrukken'-criterium dient om vast te stellen in hoeverre de auteursrechtelijk beschermde trekken van het werk van toegepaste kunst in het beweerdelijk inbreukmakende voorwerp zijn overgenomen en tevens of sprake is van ontlening. Bedacht moet daarbij worden dat de overeenkomst van totaalindrukken iets anders is dan verwarringsgevaar; bij auteursrechtinbreuk is verwarringsgevaar immers geen vereiste.

Verder geldt ook bij toegepaste kunst dat de beantwoording van de vraag of sprake is van auteursrechtinbreuk in hoge mate afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard van het werk. Het gaat in dit geval om een ontwerp dat bekroond is met verschillende prijzen en is opgenomen in de collectie van het Vitra Design Museum. Naar het oordeel van het hof, en anders dan de rechtbank, is dan ook sprake van revolutionair ontwerp met een hoge mate van oorspronkelijkheid en een nieuwe visie op het tot dan toe bestaande concept van een kinderstoel. Daarbij past een ruime beschermingsomvang. In een geval als het onderhavige, waarin in een werk twee auteursrechtelijk beschermde trekken kunnen worden onderscheiden, terwijl voorts moeten worden uitgegaan van een ruime beschermingsomvang, kan niet worden aanvaard dat het overnemen van slechts één van die trekken zou meebrengen dat van auteursrechtinbreuk geen sprake kan zijn."

Lees het arrest hier.

IEF 8002

Bevoegdheid hebben terzake van alle rechtsvorderingen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-706, Bonni Doon Europe B.V. tegen Hans Textiel B.V.

Bevoegdheidsincident. Modellenrecht. Auteursrecht kleding: "4.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel ingevolge het bepaalde in artikel 81 aanhef en onder a GModVo uitsluitende bevoegdheid hebben terzake van alle rechtsvorderingen betreffende inbreuk op Gemeenschapsmodellen, zulks ongeacht of de procespartijen al dan niet in dezelfde lidstaten woonplaats hebben of gevestigd zijn. Bonnie Doon heeft in de hoofdzaak vorderingen betreffende inbreuk op haar Gemeenschapsmodelrecht ingesteld, zodat een rechtbank voor het Gemeenschapsmodelrecht rechtsmacht heeft om van deze vorderingen kennis te nemen. Aangezien Hans Textiel in Nederland (Ridderkerk) is gevestigd, is deze rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 82 lid 1 GModVo juncto artikel 3 Uitv. GModVo bevoegd om van deze vorderingen kennis te nemen. 

4.2. Wat de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank met betrekking tot de vorderingen gebaseerd op het auteursrecht en de slaafse nabootsing betreft, merkt de rechtbank op dat voor de vaststelling van de relatieve bevoegdheid de stellingen van Bonnie Doon in de dagvaarding maatgevend zijn, zulks ongeacht of deze stellingen feitelijk juist zullen blijken te zijn. Aangezien Bonnie Doon in haar dagvaarding heeft gesteld dat de (op haar intellectuele eigendomsrechten) inbreukmakende en onrechtmatige handelingen mede in het arrondissement ’s-Gravenhage hebben plaatsgevonden, is deze rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 102 Rv ook bevoegd is om van de vorderingen gebaseerd op het auteursrecht en de slaafse nabootsing kennis te nemen."   

Lees het vonnis hier.

IEF 7991

Omdat er zo weinig ruimte is voor het persoonlijk stempel van de maker

K&S TelescoopkraanRechtbank Alkmaar, 17 juni 2009, HA ZA 07-260, De Meij c.s. (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst. Onrechtmatige concurrentie. Voormalig werknemer van gedaagde begint eigen bedrijf en vervaardigt, evenals gedaagde, technische tekeningen voor scheepsbouwkundige onderdelen, zoals hijskranen, lieren en lichtmasten. Gedaagde stelt dat voormalig werknemer gedurende zijn dienstbetrekking technische tekeningen en berekeningen van gedaagde heeft gekopieerd en deze binnen het eigen bedrijf gebruikt voor het vervaardigen van technische tekeningen van met name hijskranen. Na door gedaagde op grond van gestelde auteursrechten gelegd bewijsbeslag, vorderen eisers opheffing van het beslag. Gedaagde stelt reeks reconventionele vorderingen in op grond van auteursrecht, slaafse nabootsing, schending van geheimhoudingsbeding en onrechtmatige concurrentie.

Geen auteursrechtinbreuk: de vorm van de betreffende kranen is niet het gevolg van creatieve keuzes maar wordt bepaald wordt door ondermeer techniek, functie, internationale veiligheids- en kwaliteitseisen, productiemethode en specificaties van de klant.

2.37. De Ontwerpen en Berekeningen waarvan K&S in de onderhevige procedure de auteursrechtelijke bescherming inroept, kunnen niet als auteursrechtelijk beschermde werken worden aangemerkt. In verband hiermee dienen de vorderingei in conventie voor zover deze gestoeld zijn op het auteursrecht te worden afgewezen, behoudens ten aanzien van de proceskostenveroordeling als is vermeld in het dictum van dit vonnis. De vorderingen in reconventie voor zover deze gestoeld zijn op het auteursrecht dienen te worden afgewezen als is vermeld in dit dictum. Dat de ontwerpen en berekeningen auteursrechtelijke bescherming ontberen, brengt tevens met zich dat de aan de door K&S gelegde beslagen, voor zover deze gebaseerd zijn op. inbreuken op de auteursrechten van K&S, is komen te vervallen.

Geen slaafse nabootsing wegens ontbreken van onderscheidend vermogen. Geen strijd met geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst omdat de technische tekeningen in casu openbaar zijn.

2.45. De rechtbank is van oordeel dat dit beding bij letterlijke lezing het recht op vrije arbeidskeuze van de ex-werknemer te veel beperkt. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schending van het geheimhoudingsbeding zal de rechtbank daarom aanhaken bij de bedoeling van een geheimhoudingsbeding, te weten het veilig stellen van bedrijfsgeheimen: gegevens, kennis en informatie waarvan de geheimhouding voor de werkgever van essentieel belang is in het kader vin de concurrentiestrijd.

2.46. K&S kan niet volhouden dat de bij K&S vervaardigde tekeningen van ontwerpen bedrijfsgeheim zijn, nu onweersproken is gelaten dat deze tekeningen per email aan de klant werden toegezonden en ter inzage bij de betreffende werf of in het betreffende schip werden gelegd.

2.47. Ten aanzien van de vraag of de berekeningen die bij de betrokken ontwerpen hoorden vallen onder het bedrijfsgeheim overweegt de rechtbank als volgt. Waar het het gebruik van berekeningen los van tekeningen met bijbehorende ontwerpen betreft, geldt dat kennis van structuur van berekeningen en de mogelijkheid om - bij wege van voorbeeld - die kennis op te roepen eerdere berekeningen te kunnen gebruiken zozeer in het domein van de functie van technisch tekenaar ligt dat dit niet met beroep op geheimhoudingsbeding kan worden verboden. (…)

(…) 2.49. Anders dan geldt voor het bestaan van een concurrentiebeding, brengt opname ven een geheimhoudingsbeding in een arbeidsovereenkomst niet mee dat ter beantwoording van de vraag of concurrentie met schending van dat beding ongeoorloofd is, striktere maatstaven moeten worden aangelegd dan wanneer dit beding niet in de overeenkomst zou zijn opgenomen. (…)

Geen onrechtmatige concurrentie nu niet is gebleken dat het gestelde gebruik door eisers van tekeningen en berekeningen van gedaagde ertoe heeft bijgedragen dat een belangrijke klant van gedaagde naar eisers is overgestapt en niet is gebleken van actief optreden van de voormalig werknemer gericht op het binnenhalen van de voormalig klant van gedaagde. Vorderingen in conventie worden toegewezen. Alle reconventionele vorderingen worden afgewezen. Proceskostenveroordeling van € 17.570,67.

Lees het vonnis hier.

IEF 7961

Het kruis tussen de poten ontbreekt (eindvonnis)

Kira Het AnkerRechtbank Arnhem, 10 juni 2009, Montis Design B.V. tegen B.V. Meubelindustrie Het Anker Druten (Met dank aan Titia Deurvorst, Brainich Advocaten).

Auteursrecht. Eindvonnis in stoelenzaak. Rechtsverwerking m.b.t. bepaalde modellen. Vaststellingsovereenkomst. Treffen van een dading heeft geen relevantie voor het beroep op rechtsverwerking. Bewijslevering (niet ondertekende) vaststellingsovereenkomst.1019h proceskosten: €25.000,- (onbetwist, maar wel gematigd)

Bij tussenvonnis (Rechtbank Arnhem, 27 augustus 2008, IEF 7078) is Montis in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren van het behoudens dat regenbewijs als vaststaand aangenomen feit dat partijen bij gelegenheid van de beurs in Keulen in januari 2005 hebben afgesproken dat Montis haar bezwaren tegen de Kira zou laten varen indien Het Anker de rits op de achterzijde van de Kira met 10 cm naar boven zou verlengen. Montis slaagt hier niet in.

27, Zelfs als uit de verklaring zou kunnen worden afgeleid dat tijdens de beurs afgesproken is dat partijen in Nederland zouden praten en dar dat het daarbij ook zou gaan over mogelijke verdere wijzigingen van de Kira, dan nog is dat niet voldoende om het bewijs te ontzenuwen dat partijen hebben afgesproken dat Montis haar bezwaren tegen de Kira zou laten varen indien Het Anker de rits op de achterzijde van de Kira zou verlengen. Uit de bovenstaande citaten volgt in dat geval die afspraak hooguit een heel vrijblijvend karakter had, En dat strookt dan weer met het feit dat er in Nederland geen nader overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden.

Lees het vonnis hier.

IEF 7932

Ter uitvoering van het vonnis

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 20 mei 2009, KG ZA 09-230, Örnell B.V. tegen ABK Innovent B.V. (met dank aan Priska van Gaalen, Dommerholt)

Vonnis in een executie KG volgend op vzr. Rb. Zwolle,  5 maart 2009, IEF 7852 (auteursrecht brochures & wijnrekken) . De vzgr heft de eerder opgelegde dwangsommen op.
 
ABK was overgegaan tot het nemen van executiemaatregelen omdat zij van mening was dat Örnell niet had voldaan aan het vonnis van 5 maart 2009 en EUR 100.000 aan dwangsommen had verbeurd. Ornell was van mening dat zij volledig heeft voldaan aan het vonnis en de voorzieningenrechter rechter volgt haar daarin. 

5.3. ABK is in beginsel gerechtigd het in kort geding gewezen en uitvoerbaar hij voorraad verklaarde vonnis jegens Örnell ten uitvoer te leggen. Kern van het geschil betreft de vraag of de door ABK ingestelde executiemaatregelen  desondanks onrechtmatig zijn. Voor het antwoord op die vraag is bepalend of Örnell heeft voldaan aan hetgeen waartoe zij op basis van het in kort geding gewezen vonnis is veroordeeld (…).

5.4. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de vier door ABK gestelde punten, zoals hiervoor onder 5.2 opgenomen, niet door het vonnis van 5 mart 2009 worden gesanctioneerd met een dwangsom. ABK kan namelijk niet worden gevolgd in haar stelling dat Örnell op die punten niet aan het vonnis heeft voldaan. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de hiervoor onder 5.3 genoemde veroordelingen zien op door Örnell te verrichten handelingen. Deze veroordelingen om iets te doen dienen beperkt te worden geïnterpreteerd (HR 18-2-1 996, NJ 1966,208 en HR 20-5-1994, NJ 1994, 652). In het navolgende zullen de vier punten afzonderlijk worden besproken.

De eerder door de advocaat van Örnell opgegeven winstberekening wordt door de accountant bevestigd. Het is daarnaast aan Örnell om te bepalen met welke winstmarges zij zaken wenst te doen. Omtrent de voorraad verklaart de accountant wel de juistheid, maar niet de volledigheid te kunnen bevestigen. Van Örnell dan wel diens accountant kan niet meer verwacht worden dan zij heeft gedaan ter uitvoering van het vonnis. Ook de rectificatie- /recallbrief was conform de wijze van formuleren van de eis door ABK.

Lees het vonnis hier

 

 

IEF 7926

Dat twijfelachtige depot

Modeldepot OHIM PicardieVzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 22 mei 2009, KG ZA 09-239, Rosero-P, S.R.O. tegen VDL Kusters B.V. & VDL Bus & Coach B.V. (met dank aan Luuk Jonker, Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten).

Auteursrecht. Modellenrecht. Stukgelopen samenwerking. Twist over Gemeenschapsmodel (afbeelding) en auteursecht op midibus.  Eerst even kort:

“5.4. Het voorgaande levert een sterk vermoeden op dat het modelrecht waarop VDL zich beroept, betrekking heeft op een model waarvan niet zij, maar Rosero de ontwerper is (art. 14 GeMoVo) en waarvan de kenmerken slechts in onbelangrijke details verschillen van de vele andere soortgelijke midibussen (art. 5 GeMoVo). Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de inschrijving door VDL op die gronden nietig zal worden verklaard (art 25 lid 1 sub b en c GeMoVo). Rosero heeft de vordering daartoe reeds ingesteld en zich in dit kort geding op die nietigheid beroepen en zij kon op die wijze de nietigheid inroepen (art. 90 id 2 GeMoVo).
VDl heeft tijdens het bestaan van de vorm van samenwerking tussen partijen en zelfs lang voordat daarin tussen partijen moeilijkheden waren gerezen, zonder overleg met handelspartner Rosero op 12 oktober het model van de Picardie bij het OHIM gedeponeerd en dat twijfelachtige depot bedenkelijkerwijs voor Rosero stil gehouden. Dusdoende heeft VDH gehandeld in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die uit de rechtsverhouding waarin zij met Rosero stond, voortvloeien.
Onder deze omstandigheden levert het beroep van VDL op artikel 85 GeMoVo misbruik van recht op.  Op die grond faalt ook dat beroep.

5.5. Voor zover VDL nog stelt dat haar auteursrecht toekomt op grond van artikel 6 van de Auteurswet kan dit verweer niet slagen, nu zij daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld. Dat ervaren mensen van VDL talloze keren bij Rosero op de productieplaats zijn geweest om Rosero te helpen is onvoldoende om aan te nemen dat haar auteursrecht op de Picardie toekomt op grond van artikel 6 van de Auteurswet.

Lees het vonnis hier.

IEF 7922

Opdrachtgeversauteursrecht

Prof.mr.dr. D.J.G.Visser, Klos Morel Vos & Schaap, Rijksuniversiteit Leiden:  Opdrachtgeversauteursrecht. Annotatie bij Gerechtshof Amsterdam, 3 februari 2009, IEF 7581, LJN: BH2939, Voortman Kantoormeubelen B.V. tegen HS Design B.V. Gepubliceerd in AMI 2009/3.

"Het auteursrecht op een in opdracht gemaakt werk komt van rechtswege toe aan de opdrachtgever. Dat is een regel waarvan we dachten dat die niet bestond in het Nederlandse auteursrecht. Sinds kort is echter duidelijk dat die regel in Nederland wél bestaat, en wel ten aanzien van het auteursrecht met betrekking tot ‘elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp, met inbegrip van onder meer […] verpakkingen, uitvoering, grafische symbolen en typografische lettertypen’, indien dat voorwerp in opdracht of op bestelling is ontworpen en voor zover dat voorwerp bestemd is om door de opdrachtgever op industriële schaal te worden vervaardigd en verhandeld.

(…) Voor alle denkbare vormgeving (inclusief ‘verpakkingen, uitvoering, grafische symbolen en typografische lettertypen’) die wél wordt ontworpen met het oog op vervaardiging ‘op industriële schaal’ en verhandeling ervan door de opdrachtgever, geldt evenwel dat de opdrachtgever de auteursrechthebbende is (behoudens andersluidend beding). Dit zal voor de beroepsorganisaties BNO en Pictoright ongetwijfeld aanleiding zijn om te benadrukken dat een dergelijk andersluidend beding door de ontwerper moet worden overeengekomen. Maar voor al die situaties waarin één en ander niet duidelijk anders is overeengekomen, geldt nu de duidelijke regel dat bij – door de opdrachtgever – op industriële schaal te vervaardigen en te verhandelen vormgeving het daarop rustende auteursrecht toekomt aan de opdrachtgever. En dat is misschien wel zo praktisch6 (al zullen de BNO en Pictoright daar ongetwijfeld anders over denken)."

Lees de gehele noot hier of hier (AMI-online.nl).

IEF 7915

De dubbelsymetrische vlakverdeling

Bureaustoel 2031Rechtbank Amsterdam, 6 augustus 2008, HA ZA 07-1262, Steffex B.V.  tegen W.

Rechtbank Amsterdam, 13 mei 2009, HA ZA 07-1262, Steffex B.V, tegen W. (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper)

Modellenrecht. Auteursrecht. Modeldepot bureaustoel is nietig wegens nieuwheidsschadelijke handelingen deposant. Gedaagde W., houder van het model, stelt dat eiser met een door eiser op de markt gebrachte overeenstemmende stoel inbreuk maakt op zijn modelrechten. Eiser Steffex stelt echter succesvol dat gedaagde de als model gedeponeerde stoel al 13 maanden vóór het depot aan eiser heeft geleverd. W. wordt wel toegelaten tot het bewijs dat hij de maker van en de auteursrechthebbende op degedeponeerde bureaustoel.

2.7. De conclusies die Steffex verbindt aan hetgeen valt af te leiden uit haar uitdraai uit haar digitaal productsysteem zijn door W.  c.s. slechts afgedaan met zijn stelling dat aan die productie geen bewijskracht toekomt omdat dit een intern document zou betreffen. De rechtbank is echter van oordeel dat W. c.s. ter betwisting van deze stellingen in ieder geval een verklaring had behoren aan te dragen waarom een interne productcode van Steffex op de afbeelding bij het modeldepot voorkomt. Nu dit achterwege is gebleven, staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat W. c.s. de 2031 [afbeelding] al aan Steffex heeft geleverd in februari 2004, derhalve 13 maanden vóór het modeldepot ervan.

2.8. Nu op grond van het vorenoverwogene aangenomen wordt dat zowel de -aan de 2031 nagenoeg identieke - 203 als de 2031 zelf meer dan 12 maanden voorafgaand aan het modeldepot van de 2031 door W. c.s. al door Steffex werd besteld bij W. c.s., wordt eveneens voorbij gegaan aan de stellingen van W. c.s. dat geen sprake zou zijn van een relevante bekendmaking. Nog los van het feit dat het aanbieden van een stoel aan een belangrijke afnemer op de Nederlandse markt slecht vergeleken kan worden met verkoop van modellen op een dorpsmarkt in China, zoals door W. c.s. wel werd gesteld, kan op basis van deze feiten niet geoordeeld worden dat het model niet bekend is geworden aan de ingewijden in de betrokken sector.

 2.9. Ook aan de stelling van W. c.s. dat een eventuele aanbieding geschied zou zijn onder stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding wordt voorbij gegaan. Nog los van de omstandigheid dat ook deze stelling gelet op de overige stellingen van W. c.s. nadere motivering behoefde, blijkt uit de als vaststaand aangenomen feiten dat de 203 en 2031 ook daadwerkelijk besteld zijn. De rechtbank kan zich bezwaarlijk een situatie voorstellen waarbij bureaustoelen voor verkoop geleverd zouden worden onder voorwaarde van geheimhouding.

2.10. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank met Steffex van oordeel dat het modeldepot van W. c.s. van de 2031 aan nieuwheid heeft ontbroken en derhalve nietig is. De hierop ziende vordering van Steffex ligt daarmee voor toewijzing gereed.

2.11. W. c.s. stelt echter terecht dat de sommatie aan Intergamma daarmee niet op zichzelf onrechtmatig was, nu hij zich daarnaast op zijn auteursrecht heeft beroepen. Op grond van de overwegingen 4.9 tot en met 4.11 van het tussenvonnis, zal W. c.s. worden toegelaten tot het bewijs dat hij de maker is van bureaustoel 2031.

Lees de vonnissen hier en hier.