DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 8320

Functionaliteit

Jesse Hofhuis: Functionaliteit. ‘Ondanks een lange reeks uitspraken over de Tripp Trapp is nog steeds volstrekt onduidelijk wat de auteursrechtelijke beschermingsomvang van dit werk is. In een vonnis van 21 oktober paste Rechtbank Amsterdam weer een ander criterium toe dan de daaraan voorafgaande uitspraak – het arrest van 30 juni van Hof Den Haag. Na zo’n 100 jaar functionalisme én auteursrecht is nog steeds niet duidelijk in hoeverre een technische oplossing meeweegt bij de beschermingsomvang van een werk – terwijl dat van belang is voor de beschermingsomvang van elk werk van industrieel ontwerp.

(…) Om de laatste vier uitspraken over de Tripp Trapp te behandelen:

- De Rechtbank Den Haag oordeelde op 7 februari 2007 dat de technische kenmerken niet mee mogen wegen bij de vraag naar inbreuk: “Wat uitsluitend technisch bepaald is, wordt niet door het auteursrecht omvat”;

- De Rechtbank Haarlem oordeelde op 7 januari 2009 anders: “het feit dat een bepaald onderdeel een technische functie heeft, sluit op zichzelf niet uit dat het vatbaar is voor auteursrechtelijke bescherming”;

- Het Hof Den Haag vernietigde op 30 juni 2009 het vonnis van Rechtbank Den Haag en overwoog dat “van bescherming slechts is uitgesloten datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect”; en

- De Rechtbank Amsterdam oordeelde op 21 oktober 2009 weer in tegenspraak met Hof Den Haag door te overwegen dat de elementen die te zeer worden bepaald door de gekozen techniek “als het ware dienen te worden weggedacht”.’

Lees de volledige column hier.

IEF 8308

Het cumulerende auteursrecht

Hoge Raad, 30 oktober 2009, LJN: BJ0655, Montis Design B.V. tegen Verweerster (met conclusie A-G Verkade)

Auteursrecht. Modellenrecht. Instandhoudingsverklaring. Gestelde inbreuk op stoelen Charly en Chaplin van Montis, waarbij modelhoudster Montis tevergeefs stelt dat het eigen depot eigenlijk nietig was, waardoor een instandhoudingverklaring eigenlijk niet nodig was geweest en het auteursrecht dus eigenlijk niet vervallen is.

De Hoge Raad verwerpt het beroep tegen Gerechtshof Amsterdam 29 november 2007, IEF 5590 en concludeert dat het auteursrecht wel is vervallen op grond van art. 21 lid 3 BTMW (oud). Formaliteitenverbod van art. 5 lid 2 Berner Conventie i.c. niet van toepassing omdat Nederland land van oorsprong is (art. 5 lid 3 BC). Art. 93 en 94 Grondwet hebben geen betrekking op de vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is.

3.3.1 In cassatie is nog slechts aan de orde het door [verweerster] in de feitelijke instanties gevoerde, maar door Montis bestreden, verweer dat het auteursrecht van Montis op de Charly en de Chaplin is vervallen doordat Montis niet tijdig voordat de geldigheidsduur van de inschrijving van het modeldepot was verstreken, een instandhoudingsverklaring in de zin van de (op 1 december 2003 vervallen) artikelen 21 lid 3 en 24 van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen (verder aan te duiden als BTMW), heeft gedeponeerd.

3.3.2 Het hof heeft dit verweer aanvaard en daartoe het volgende overwogen:

"4.4. (…) Montis betoogt echter dat dit een en ander niet tot verlies van het auteursrecht ingevolge artikel 21 lid 3 BTMW (oud) heeft geleid nu zij nimmer een uitsluitend recht op het model in de zin van dat artikel heeft verkregen omdat de Charly en de Chaplin ten tijde van het depot niet voldeden aan de nieuwheidseis zoals die was neergelegd in artikel 4 lid 1 BTMW. Zij stelt dat in een dergelijk geval zo niet de (gehele) BTMW dan in ieder geval het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW toepassing mist.

4.5. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dit betoog moet worden verworpen. Ingevolge de BTMW komt aan de werking van een modeldepot een einde (onder meer) door nietigverklaring van het depot in verband met daaraan klevende gebreken (waaronder, blijkens het bepaalde in artikel 15 uitdrukkelijk ook het geval dat het uitsluitend recht niet wordt verkregen als gevolg van het niet voldoen aan de nieuwheidseis - vgl. de artikelen 4 en 15 BTMW zoals die tot 1 december 2003 luidden), voorts door vrijwillige doorhaling en door het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving van het depot (vgl. artikel 7 BTMW). In alle genoemde gevallen verbond artikel 21 lid 3 BTMW aan het eindigen van (de werking van) het depot de consequentie dat, tenzij een instandhoudingsverklaring was afgelegd, ook het aan de deposant toekomend auteursrecht op het desbetreffende model verviel.
Dat het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving toepassing zou missen in het geval dat het model weliswaar niet aan de nieuwheidseis voldeed doch geen nietigverklaring op die grond was gevorderd en in rechte was uitgesproken is onverenigbaar met de systematiek van de BTMW zoals die onder meer uit de hier besproken bepalingen voortvloeit.

(…)

3.4 Onderdeel I van het middel strekt ertoe het door het hof in rov. 4.4 samengevatte en in rov. 4.5 verworpen standpunt van Montis alsnog in cassatie ingang te doen vinden. Het onderdeel faalt omdat het hof terecht en op juiste gronden dit standpunt heeft verworpen.

3.5.1 Onderdeel II bestrijdt de verwerping in rov. 4.7 van het betoog van Montis dat art. 21 lid 3 BTMW (oud) als strijdig met art. 5 lid 2 van de Berner Conventie (BC) buiten toepassing moet worden gelaten. Het onderdeel betoogt dat het hof ten onrechte van oordeel is dat, omdat het hier om een geschil tussen twee Nederlandse vennootschappen gaat, art. 5 lid 2 BC toepassing mist. Volgens het onderdeel kan deze bepaling naar haar inhoud een ieder verbinden en heeft zij dus op grond van art. 93 Gw. verbindende kracht en moet daarom art. 21 lid 3 BTMW (oud), dat onverenigbaar is met art. 5 lid 2 BC, ingevolge art. 94 Gw. buiten toepassing blijven.

3.5.2 Het onderdeel kan niet slagen. Uit de stukken van het geding blijkt dat partijen in hoger beroep, alsook in cassatie, ervan zijn uitgegaan dat Nederland het land van oorsprong van beide werken van Montis is. Dat betekent, gelet op art. 5 lid 3 BC, dat het oordeel van het hof dat art. 5 lid 2 BC toepassing mist, juist is, wat er ook zij van de daarvoor door het hof gebezigde grond (vgl. rov. 3.3.3 van HR 11 mei 2001, nr. C99/234, LJN AB1558, NJ 2002, 55 (Vredestein/Ring 65)).
Het beroep van Montis op art. 93 en 94 Gw. berust op een onjuiste rechtsopvatting. Deze bepalingen hebben immers geen betrekking op de - in het onderhavige geval voorliggende - vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is. Het antwoord op die vraag moet worden gevonden aan de hand van het desbetreffende verdrag of de inhoud van de verdragsbepaling zelf.

Lees het arrest hier. N.B: Herstelarrest m.b.t. de kosten, HR 4 december 2009,  hier.

IEF 8299

Zelfs als onherroepelijk vast zou staan

Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 6 oktober  2009, LJN: BJ9771, ABK InnoVent B.V. tegen geïntimeerde.

Auteursrecht. Accountantsverklaring. Winstberekening. Rectificatie. Ten onrechte opgeheven dwangsommen. Hoger beroep executiegeschil in zaak over brochures en wijnrekken (zie Vzr. Rb. Zwolle,  5 maart 2009, IEF 7852  en Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 20 mei 2009, IEF 7932). Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep.

9. (…) Van geïntimeerde behoefde  in redelijkheid niet meer te worden verwacht dan hetgeen zij heeft gedaan, te weten de door haar ingeschakelde registeraccountant te vragen controle conform bedoelde veroordeling te verrichten en dienaangaande te verklaren. Hieraan doet niet af dat de accountant aangeeft geen verklaring te kunnen doen omtrent de zich nog in het proces van bestemming of fabricage bevindende wijnrekken en brochures, omdat dit niet is vastgelegd, en evenmin behoefde te worden vastgelegd in de administratie van geïntimeerde, zulks gelet op de aard en omvang van de onderneming. (…)

10. Hetgeen hiervoor door het hof (grotendeels in het voetspoor van de voorzieningenrechter) is overwogen, leidt weliswaar tot het voorlopig oordeel dat door geïntimeerde (nog) geen dwangsommen zijn verbeurd, maar biedt geen grondslag voor het opheffen van de dwangsommen, zoals deze door de voorzieningenrechter in het vonnis van 5 maart 2009 zijn opgelegd. Gelet op het voorlopig karakter van een vonnis of arrest in kort geding, is een zo vergaande beslissing, ook op onderdelen van de veroordeling, niet op zijn plaats. Daarbij komt nog dat - zelfs als onherroepelijk vast zou staan dat geïntimeerde heeft voldaan aan bedoelde veroordeling onder 5.3 tot en met 5.6 - versterking met een dwangsom van de onder 5.1 en 5.2 gegeven veroordelingen vooralsnog alleszins gerechtvaardigd blijft.

Het gerechtshof vernietigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt ABK de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter te Zwolle van 5 maart 2009 te schorsen en geschorst te houden, totdat in een bodemprocedure ter zake nader is beslist.

De onderhavige procedure een procedure is als bedoeld in artikel 1019 Rv, zodat het proceskostenregiem, als neergelegd in artikel 1019 h van toepassing is.

Lees het vonnis hier.

IEF 8297

Het Arabische woord voor ‘onze melk’

Voorkant zak poedermelk Ecoval/BetinjanehGerechtshof Den Haag, 6 oktober 2009, zaaknrs. 105.003.741/01 en 105.003.742/01, Prodalimenta S.A.R.L. regen Khalaf Stores en Betinjaneh tegen Khalaf Stores & Hashemitisch Koninkrijk Jordanië (met dank aan Sjo Anne Hoogcarspel, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Merkenrecht. Auteursrecht. Tussenarrest in gecombineerde en  gecompliceerde zaken over (export)merken voor en zakken met poedermelk).

Heel kort, voor zover mogelijk, de feiten: Jordanië voert melkpoeder in, dat op de markt wordt gebracht onder het merk Halibna, Khalaf heeft een niet exclusief contract tot levering, Prodalimenta deponeert het (woord)beeldmerk Halibna in de Benelux en Betinjaneh deponeert het teken Nohib Halibna als merk in Syrië en Libanon, Jordanië draagt haar rechten op het merk over aan Khalaf, Khalaf deponeert het in de Benelux, Prodalimenta draagt haar Beneluxmerk over aan Betinajeh, Khalaf vordert de vervallenverklaring van het door Prodalimenta gedeponeerde merk en  Betinjaneh vordert nietigverklaring van de merken van Khalaf.

Over Heilung, over rechtshandhavend gebruik door licentienemer, over de vraag vanaf wanneer de vijfjaarsperiode dient te worden berekend, over de vraag of merken die onder het Oud BMW reeds vervallen waren onder de nieuwe Heilungsregeling kunnen vallen, over de vraag of inschrijving licentie via 11C BMW relevant is voor de vraag of er rechtshandhavend gebruik door licentienemer heeft plaatsgevonden, over rechtshandhavend gebruik in een op onderdelen afwijkende vorm, over samenloop van auteursrecht en merkrecht en over bevoegdheid een grensoverschrijdend inbreukverbod voor alle landen van de Berner Conventie op te leggen.
 
Het hof laat beide partijen op verschillende punten toe nader bewijs bij te brengen, maar wijst onder andere wel alvast het door Rechtbank gestelde vereiste dat gebruik van de licentienemer kenbaar diende de te zijn van de hand en oordeelt dat aangezien strijd met het auteursrecht geen nietigheidsgrond oplevert, op die grond geen nietigverklaring of een tot hetzelfde resultaat leidende vordering worden ingesteld.

Lees het arrest hier, vonnis Rechtbank Den Haag hier, of beiden hieronder (Scribd):

 

IEF 8284

De keuze een kinderstoel met de Tripp Trapp techniek te ontwerpen

Rechtbank Amsterdam, 21 oktober 2009, HA ZA 09-942, Stokke AS c.s. tegen Jamak B.V. c.s. (met dank aan Tobias Cohen Jehoram en Arnout Groen, de Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak. L-vorm, techniek en  Scandinavische stijl, waarvan de laatste twee de beschermingsomvang van de Tripp Trapp kinderstoel beperken en waardoor de kinderstoel Leander (afbeelding) door de rechtbank niet als inbreukmakend wordt aangemerkt. Om over na te denken: “Uitsluitend technisch bepaalde vormen zijn van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten en kunnen door iedere derde worden gebruikt, ook indien het gebruik door die derde niet technisch is bepaald.”

4.5. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zijn de schuine stijlen geen auteursrechtelijk beschermde trek van de Tripp Trapp, omdat ze voortvloeien uit de gekozen techniek en eisen van functionaliteit. Dit wordt niet anders als de door de deskundige van Stokke, prof. A.H. Marinissen, getekende stoelen, waarin een verticaal profiel als uitgangspunt is gekozen, in de beoordeling worden betrokken. Deze stoelen duiden er volgens Stokke C.S. op dat een technische noodzaak om bij het ontwerp van de Tripp Trapp aan te haken ontbreekt. De techniek van de Tripp Trapp is vrij. Dit houdt in dat het een ieder vrijstaat die techniek te gebruiken, zonder te kunnen worden verplicht de techniek met een andere techniek te combineren, zoals Marinissen in zijn voorbeelden doet. Ook de omstandigheid dat Jamak c.s. heeft gekozen voor een bevestiging van de zit- en voetplank op aan de voorzijde van de schragen geplaatste dragers in plaats van deze in te klemmen in horizontaal verlopende groeven, leidt niet tot een ander oordeel. Uitsluitend technisch bepaalde vormen zijn van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten en kunnen door iedere derde worden gebruikt, ook indien het gebruik door die derde niet technisch is bepaald.

4.6. Aan het enkele ontwikkelen of inzetten van een nieuwe mode of stijl komt geen bescherming krachtens het auteursrecht toe (HR 29 december 1995, Decaux/Mediamax, NJ 1996/546). De Tripp Trapp past in de zogenoemde Scandinavische stijl, welke zich kenmerkt door het ontbreken van van franje, strakke heldere lijnen, minimalisme en basale, essentiële materialen (blank hout). Binnen die Scandinavische stijl kunnen op zichzelf, zoals ook uit het navolgende zal blijken, keuzes worden gemaakt die er aan kunnen bijdragen dat sprake is van een eigen intellectuele schepping. Het gebruik van blank afgewerkt beukenhout en de keuze voor minimalisme en strakke lijnen horen daar echter niet bij. Die elementen vormen als het ware de pijlers van de gekozen Scandinavische stijl en vormen daarmee de kaders waarbinnen de ontwerper van de hier bedoelde stoel zijn werkzaamheden verricht.

4.7. De keuze een kinderstoel met de Tripp Trapp techniek te ontwerpen, beperkt de ontwerper in het maken van keuzen die kunnen leiden tot een eigen intellectuele schepping. Die ruimte wordt verder ingeperkt indien wordt gekozen voor de Scandinavische stijl, waarbij franjes zoveel mogelijk achterwege worden gelaten, hout centraal staat en gekozen wordt voor strakke lijnen. Dit alles is terug te zien in de Tripp Trapp. De Tripp Trapp is een werk dat zoveel mogelijk voldoet aan de eisen van de beoogde functie, waarbij de vormgeving van de Tripp Trapp nagenoeg samenvalt met hetgeen uit de eisen van techniek en functionaliteit voortvloeit. Dit laat onverlet dat er ook voor de ontwerper van een kinderstoel, uitgaande van de Tripp Trapp techniek en binnen de Scandinavische stijl, nog altijd ruimte is voor het maken van auteursrechtelijk relevante keuzes. In het geval van de Tripp Trapp kunnen genoemd worden de keuze van Opsvik om blank afgewerkt beukenhout te combineren met metalen (in plaats van houten) delen, alsmede het aantal metalen delen, de uit twee delen bestaande rugleuning en de vormgeving van voetensteun en zitplankje (aan de voorzijde recht en aan de achterzijde voorzien van een aan de zijkanten afgeplatte ronding).

4.8. De belangrijkste keuze die Opsvik heeft gemaakt, betreft de keuze voor de ondersteuning van het zijdeel naar de grond. Hij heeft gekozen voor een horizontaal deel langs de grond. Samen met de opgaande stijl ontstaat aldus een staander die het beeld vertoont van een cursieve hoofdletter L. Het is mede daaraan dat de Tripp Trapp zijn transparante en zwevende uitstraling ontleent. Dat deze L-vorm een auteursrechtelijk beschermde trek van de Tripp Trapp is, wordt door Jamak C.S. niet betwist. Tot een ruime beschermingsomvang leidt de keuze voor de wijze waarop het zijdeel naar de grond is ondersteund (in samenhang met de overige hiervoor genoemde keuzemogelijkheden) naar het oordeel van de rechtbank niet. Het unieke van het ontwerp van de Tripp Trapp is met name gelegen in de techniek (en de technische eisen van functionaliteit) voor een bepaalde verstelbare kinderstoel. Het zijn nu juist die aspecten die bij het bepalen van de totaalindruk/de beschermingsomvang moeten worden weggedacht. De rechtbank benadrukt daarbij dat het naar achter hellen van de stijlen als zodanig een niet beschermde trek is, terwijl het aantal mogelijkheden om die stijl met de grond te verbinden beperkt is. Dit alles leidt tot het oordeel dat de Tripp Trapp in auteursrechtelijke zin niet uniek is.

(…)

4.10. Bij de Leander is (…), anders dan bij de Tripp Trapp, niet gekozen voor de strakke lijnen en de afwezigheid van franje , waardoor de Scandinavische stijl zich kenmerkt, maar voor een staander met gebogen lijnen. Van de scherpe hoek van de L van de Tripp Trapp (in de woorden van Jamak C.S. een strakke winkelhaak) is bij de Leander dan ook geen sprake. (…) Van een strakke achterover hellende L is daarmee geen sprake. De Leander houdt veeleer het midden van een achterover hellende L en een vervormde S. (…) Ook overigens zijn bij de Leander, wat de auteursrechtelijk relevante trekken van de Tripp Trapp betreft, andere keuzen gemaakt (…) en gaat het strakke lijnenspel van de Tripp Trapp (verder) verloren doordat de rugleuning voor de staanders en niet ertussen is geplaatst. (…) De Leander heeft geen (zwarte) metalen delen als verbindingselement. Bijgevolg ontbreken ook de zwarte contrasterende schroeven aan de buitenzijde van de staanders. Aan de onderzijde heeft de Leander een regel, maar dit betreft geen staande rechthoekige regel, maar een liggende, bol vormgegeven regel.

4.1 1. De conclusie van het voorgaande is dat de Leander een andere totaalindruk maakt dan de Tripp Trapp. Van inbreuk is geen sprake. De vorderingen in conventie dienen om die reden te worden afgewezen. Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij, zal Stokke C.S. in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Partijen zijn overeengekomen dat de kosten in conventie £ 7.500,00 bedragen. Stokke C.S. zal tot dat bedrag worden veroordeeld.

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

IEF 8283

In verlichte toestand

Serralunga Vas-oneRechtbank ’s-Gravehage, 21 oktober 2009, HA ZA 09-187, Slewe Beheer B.V. & Bloom Holland B.V. tegen The Groove Garden (met dank aan Wouter Seinen & Alexander Alff, CMS Derks Star Busmann).

Modellenrecht. Auteursrecht. Vormgevingserfgoed. Eiseres Bloom, houdster van een Gemeenschapsmodelrecht m.b.t. oversized bloempot met verlichting (de BLOOM!Pot), stelt dat gedaagde Groove inbreuk maakt op haar rechten door de verhandeling van een eigen verlichte bloempot. De vorderingen worden afgewezen: Het Gemeenschapsmodel wordt nietig verklaard wegens prior art, wel auteursrecht op ('uitstraling') verlichting, maar onvoldoende overeenstemmende algemene indruk (bovendien: "Het geheel is gemaakt in China, welke 'uitstraling' de bloempot [van Groove -IEF] dan ook heeft."). Kort in citaten:

Modellenrecht: 4.17. De conclusie is dan ook dat de modelinschrijving de integratie van lamp en bloempot en de dubbele functionaliteit niet laat zien en daarom ook niet beschermt. Voorzover de inschrijving al een dubbele bodem openbaart is deze aan te merken als een technische maatregel met het doel de dubbele functionaliteit mogelijk te maken in de zin van artikel 8 GmodelVo waarvoor het recht uit een Gemeenschapsmodel niet geldt. Voorzover de inschrijving een transparante bloempot met verlichting openbaart is hierboven al overwogen dat het model niet nieuw is omdat een verlichte bloempot [de Vas-one van Serralunga - IEF] eerder was getoond op de meubelbeurs te Milaan. Het model met inschrijvingssnummer 000122189-0001 is dan ook wat het modelrecht betreft niet nieuw en niet van eigen karakter.

4.18. De door Groove gevorderde nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel nummer 000122 189-0001 zal dan ook in het dictum in reconventie van dit vonnis worden uitgesproken.

Auteursrecht: 4.27. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in verlichte toestand de LED bloempot van Groove een andere algemene indruk maakt dan de BLOOM!Pot van Bloom. Er is dan geen sprake van inbreuk. Hieraan wordt niet afgedaan door het gegeven dat zonder ontstoken verlichting de bloempotten wel dezelfde algemene indruk maken. In dat geval volgen immers beide bloempotten het vormgevingserfgoed zoals de grote bloempot van Serralunga. De rechtbank laat in het midden of de grote bloempot van Serralunga bescherming toekomt uit hoofde van auteursrecht of als niet-ingeschreven model.

Proceskosten: 4.34. Uiteindelijk is in deze zaak - van beide zijden - meer dan het indicatietarief in rekening gebracht. De rechtbank acht dekosten aan de zijde van Groove niet onredelijk of onevenredig en zal daarom het indicatietarief niet toepassen. De rechtbank heeft meegewogen dat in een zaak met als inzet de bescherming van vormen als de onderhavige, de kosten aan de zijde van de beweerdelijk inbreukmaker veelal hoger zijn dan die van de rechthebbende. De beweerdelijk inbreukmaker zal immers als regel veel energie moet steken in het zoeken naar het wormgevingserfgoed.

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

IEF 8232

De slecht vervaardigde namaakproducten

Rechtbank Arnhem, 30 september 2009, HA ZA 09-419, Brand van Egmond B.V tegen K. c.s. (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh)

Auteursrecht. Inbreuk door verhandeling namaakproducten via Marktplaats.nl. Omdat het gaat om een opzettelijke inbreuk op auteursrechten worden de 1019h proceskosten  toegewezen tot een hoger bedrag dan genoemd in de indicatietarieven in IE zaken. Rechtsoverweging 4.2. geeft een aardige samenvatting:

4.2. Er is geen aanleiding van het voorlopig oordeel terug te komen, waaraan overigens de beslissing ten grondslag ligt dat de lampen van Brand van Egmond auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Het nader door Brand van Egmond in het geding gebrachte bewijsmateriaal bevestigt haar stelling dat de bij K. aangetroffen lampen artikelen zijn die ongeoorloofde verveelvoudigingen zijn van de originelen en daarom inbreuk maken op het auteursrecht van Brand van Egmond. Op grond van de niet weersproken verklaring van de heer Brand staat vast dat de bij K. c.s. in beslag genomen lampen slecht vervaardigde namaakproducten zijn van de originele Brand van Egmond lampen van de modellen “Hollywood”, “Behind The Frosted Glass”en “Chandelier”. De door Brand van Egmond overgelegde foto’s tonen aan dat de slecht vervaardigde namaakproducten wel de auteursrechtelijke beschermde trekken van de originelen heeft overgenomen en dat de totaalindruk in wezen hetzelfde is.

Ter comparitie heeft K. erkend dat hij de lampen heeft gekocht van iemand uit Oost Europa die hij niet kent en waarvan hij het adres niet heeft en dat deze persoon de lampen heeft geleverd met en vrachtwagen. Op basis van het niet weersproken rapport van Dörr staat ook vast dat K. deze lampen heeft verhandeld, terwijl hij zich ervan bewust was dat hij dat niet mocht doen. Daarmee staat vast dat K. c.s. de lampen niet hebben betrokken via reguliere verkoopkanalen. Omdat de factuur van B.  te Vilnius is gesteld op naam van de VOF en de inbreukmakende handelingen plaats vonden vanuit de bedrijfsruimte van de VOF staat ook vast dat de handelingen door de CVOF werden verricht. Dat betekent dat Kregting de inbreukmakende handelingen heeft verricht in hoedanigheid van vennoot van de VOF. Dat brengt mee dat d inbreukmakende handelingen aan alle gedaagden kunnen worden toegerekend.

(…) 4.5. (…) Omdat het gaat om een opzettelijke inbreuk op auteursrechten van Brand van Egmond zullen de redelijke en evenredige kosten van onderzoek en juridische bijstand op de voet van 1019h Rv worden toegewezen tot een hoger bedrag dan genoemd in de indicatietarieven in IE zaken. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8231

Het verzamelwerkauteursrecht

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 28 september 2009, KG ZA 09-622, Uitgeverij 010 tegen Pale Pink Publishers (met dank aan  Matthijs Kaaks, Boekx).

Auteursrecht. Interessant en uitgebreid vonnis dat de lezers een aantal keer op het verkeerde been zet en daardoor tot het einde spannend blijft. Eiser 010, uitgever van een serie van drie boeken (Boeken I, II en III) over de architect Wim Quist, wil de uitgave van een tweetal oeuvreboeken (Verzamelwerken I en II) over diezelfde architect tegenhouden.

De voorzieningenrechter stelt allereerst dat 010, samen met de vormgever, gerechtigd is tot het verzamelaarsauteursrecht m.b.t. tot de drie afzonderlijke werken uit de serie, maar dat op het concept van de serie geen auteursrecht rust. 010 kan zich wel op de haar toekomende geschriftenbescherming m.b.t. de drie boeken beroepen en de rechten op de gebruikte vertalingen berusten bij de vertaler. De verzamelwerken I en II maken derhalve inbreuk op het verzamelauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming van 010 en het auteursrecht van de vertaler, wiens vertalingen in beide reeksen zijn gebruikt.

Gedaagde kan zich echter wel succesvol beroepen op rechtsverwerking. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat bij gedaagde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat 010 haar rechten niet meer geldend zou maken en zich in elk geval niet actief tegen een dergelijke uitgave zou verzetten. De vorderingen gebaseerd op het verzamelaarsauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming worden daarom afgewezen.

Maar de uiteindelijke winnaar, als je dat zo mag noemen, is de op last en volmachtprocederende vertaler. De rechtverwerking kan aan hem niet worden tegengeworpen en gedaagde had geen goede reden om aan te nemen dat zij gerechtigd was om de vertalingen te gebruiken. De voorzieningenrechter wijst zijn vordering toe en suggereert dat partijen er wel eens samen uit zouden kunnen komen:

5.20 (…) De voorzieningenrechter zal daarom de vordering ten dele toewijzen als na te melden. Het wordt, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid voldoende geacht de 415 (van de 500) exemplaren van Verzamelwerk 11, die bij PPP zijn aangetroffen en beslagen, te laten afgeven, zodat de overige marktpartijen daarmee niet worden lastiggevallen, terwijl toch de overgrote meerderheid van de exemplaren wordt bestreken. Een betaling als hiervoor bedoeld zal PPP wellicht alsnog kunnen doen, waarna (010 namens) John Kirkpatrick en PPP afspraken over het alsnog op de markt brengen van de boeken kunnen maken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8229

De karakteristieke bollende - op een motorbroek geïnspireerde - pasvorm

Klik op afbeelding voor vergrotingGerechtshof Amsterdam, 29 september 2009, zaaknr. 200.019.012/01 SKG, G-Star International B.V. tegen Bestseller Retail B.V. (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).

Auteursrecht. Merkenrecht. Vormmerken. G-Star stelt dat Bestseller met de Zinko-spijkerbroek inbreuk maakt op de rechten van G-Star met betrekking tot G-Stars eigen bestseller, de Elwood-spijkerbroek (klik op afbeelding voor vergroting). Het hof oordeelt met de rechtbank dat de ‘aanblik/totaalindruk van de twee broeken te verschillend' is. Aan de Elwood komt bovendien vanwege de ontlening aan een motorbroek geen (zeer) grote beschermingsomvang toe. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Amsterdam, 16 oktober 2008, IEF 7178). In citaten:

4.3. (…) Dat de fraaiheid van het uiterlijk van een broek (en de pasvorm daarvan) in het algemeen bij de aankoopbeslissing een belangrijke rol speelt en dat de door de onder 4.1 sub iv tot en met vi genoemde elementen bepaalde vorm van de Elwood-broek een wezenlijke waarde daaraan geeft in de zin van artikel 2.1 lid 2 BVIE acht ook het hof voorshands niet onaannemelijk. Het hof verwerpt in dit verband het betoog van G-Star dat de vormgeving van alledaagse kleding als een spijkerbroek - in tegenstelling tot bijvoorbeeld haute couture - in het algemeen vooral een onderscheidingsfunctie heeft. Dit een en ander brengt reeds mee dat serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de vorm van de broek, en dus ook die van het kniestuk, niet voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komen. De op merkenrechtelijke grondslag door G-Star gevorderde voorzieningen zijn reeds daarom niet toewijsbaar. Dit brengt mee dat grief 2 faalt.

4.4. Mede gelet op eerdere uitspraken van de bodemrechter waarin deze vraag aan de orde is geweest, gaat het hof er voorshands van uit dat (de vorm van) de Elwood-broek voldoende oorspronkelijkheid bezit om als werk in auteursrechtelijke zin te worden aangemerkt en derhalve auteursrechtelijk beschermd is. Door Bestseller is echter in dit geding voldoende aannemelijk gemaakt dat de vormgevingselementen die het karakteristieke uiterlijk van de Elwood bepalen door Morisset in 1995 voor het merendeel (bewust) zijn ontleend aan het model van een motorbroek en dat deze elementen voorts toen al jarenlang toepassing vonden in de (motor)sport- en werkkledingbranche. Dat aan het onderhavige werk een (zeer) grote beschermingsomvang toekomt, zoals G-Star verdedigt, kan in het licht hiervan niet als juist worden aanvaard. Het feit dat deze elementen in de Elwood-broek zijn aangebracht om een visueel/esthetisch (stoer) effect te bereiken en niet, althans niet in de eerste plaats, om redenen van functionele aard, zoals in vorenbedoelde (motor)sport- en werkkleding, maakt dit niet anders.

4.5. De vergelijking van de Elwood en de Zinko leert dat van de vijf min of meer als karakteristiek/kenmerkend te beschouwen elementen van de Elwood er drie zijn terug te vinden in de Zinko, doch in gewijzigde vorm. Zo is op de achterzijde van de broekspijpen van de Zinko weliswaar een naad aangebracht doch niet ter hoogte van de knie maar een twintigtal centimeters lager. Ook bij de Zinko loopt over het bovenste gedeelte van de pijp een schuine naad doch deze is aanmerkelijk schuiner dan bij de Elwood doordat deze vanaf de heup tot een punt iets boven de knie loopt in plaats van tot een punt net onder het kruis. Voorts wordt weliswaar door middel van stiksels de indruk gewekt dat de Zinko is voorzien van een kniestuk, maar doordat het geen ingezet kniestuk is mist de Zinko de karakteristieke bollende - op een motorbroek geïnspireerde - pasvorm van de Elwood. Het hof is van oordeel dat, hoewel in het licht hiervan gezegd kan worden dat de Zinko een aantal elementen gemeen heeft met de Elwood en daarmee enige gelijkenis met deze broek vertoont, de uitvoering van deze (reeds vóór het ontstaan van de Elwood in broeken aangebrachte) elementen te verschillend is om als (relevante) bewerking of nabootsing in gewijzigde vorm van auteursrechtelijk beschermde trekken van de Elwood te worden gekwalificeerd. De gelijkenis van de broeken is niet zodanig dat de Zinko als verveelvoudiging van de Elwood in auteursrechtelijke zin kan worden aangemerkt; daarvoor is de aanblik/totaalindruk van de twee broeken te verschillend.

Lees het arrest hier.

IEF 8222

Een Nederlandse ingezetene met zijn eigen computer kan doen wat nodig is

Rietveld Schröder 1Gerechtshof Amsterdam, 22 september 2009, zaaknr. 200.030.570/01 SKG, Dimensione Direct Sales SRL.tegen Cassina S.P.A. & Le Fondation Le Corbusier (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven).

Auteursrecht. Merkenrecht. Meubels Le Corbusier / Rietveld. Hoger beroep van Rechtbank Amsterdam, 12 februari 2009, IEF 7578. Centraal staat de vraag of het Italiaanse Dimensione door middel van haar website, de catalogus en mailings in Nederland onrechtmatig inbreuk maakt op de (in Nederland beschermde) auteurs- en/of merkenrechten van de rechthebbenden dan wel door misleiding van het publiek, waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken. Ontoegankelijk maken website. Het hof bekrachtigt in een uitgebreid arrest grotendeels het vonnis waarvan beroep. Eerst even voor jezelf lezen.

3.14 Met haar mede tot Nederlandse ingezetenen gerichte website doet Dimensione derhalve het aanbod om ervoor te zorgen dat haar wederpartij in Nederland in het bezit wordt gesteld van één of meer meubelmodellen, en daarvan (bij voldoening aan de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting) de eigendom te verwerven, terwijl de bezoeker van deze website voor het aanvaarden van dit aanbod niets anders behoeft te doen dan met zijn computer het bestelformulier invullen. Dit aanbod moet worden aangemerkt als 'aanbieden' in de zin van de Auteurswet, waarbij het in (algemene) voorwaarden gemaakte beding dat de eigendom reeds in Italië wordt overgedragen geen zelfstandige betekenis heeft. Dit aanbod moet tevens worden aangemerkt als "distributie onder het publiek" in de zin van art. 4 Richtlijn 2001/29/EG, en wel distributie met als onderliggende titel een koopovereenkomst.

Lees het arrest hier.