DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 14043

Bindend adviseur over auteursrecht treedt buiten opdracht

Rechtbank Rotterdam 5 maart 2014, IEF 14043 (Deltasync tegen Delta Archineering/TU Delft)
Arbitrage. Opdracht tot oordeel over handelsnaam. (Werkgevers)auteursrecht op "Drijvend Paviljoen". Het buiten de opdracht treden door de bindend adviseur door ook een uitspraak te doen over auteursrechten is, indien bewezen, een dermate ernstig gebrek dat gebondenheid aan het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. TU Delft is in casu geen auteursrechthebbende op grond van de artikelen 5 t/m 8 Auteurswet; er is wel een dienstverband, maar geen taakomschrijving dat tot deze werken zou leiden. Vóór bewijslevering is aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten.

4.18. (...) Tussen partijen staat vast dat het bindend advies van 9 februari 2009 niet is beperkt tot het gebruik van de naam ’Delta-Life’. De bindend adviseur heeft daarin immers tevens beslist over andere onderwerpen, zoals over het auteursrecht op bepaalde ontwerpen. Dat de bindend adviseur bij overeenkomst van 25 december 2008 slechts was opgedragen te beslissen over de naam, is op zichzelf juist.

4.19. Kern van het verweer van [gedaagden] is echter dat twee bestuurders van DeltaSync vervolgens mondeling een aanvullende opdracht hebben gegeven op 16 januari 2009 om ook een oordeel te geven over het auteursrecht. Indien deze stelling juist is, is van overschrijding van de bevoegdheid geen sprake. Dat dit juist is, staat - gelet op de gemotiveerde betwisting van DeltaSync - echter niet vast. Wel staat vast dat partijen ook een geschil hadden over het auteursrecht, maar dat betekent op zichzelf niet dat zij ook dat geschil aan bindend advies wilden onderwerpen. De enkele omstandigheid dat DeltaSync de in geschil zijnde auteursrechten tijdens de bijeenkomst zelf in het geding zou hebben gebracht en dat daarover uitvoerig gesproken zou zijn - zoals door de bindend adviseur is opgemerkt in zijn notitie van 26 januari 2009 - acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat DeltaSync alsnog akkoord ging met een aanvullende opdracht aan de bindend adviseur, nu zij in de hiervoor aangehaalde geschriften alsook in haar reactie op de e-mail van 7 januari 2009, waarin door de bindend adviseur ter voorbereiding op de mondelinge behandeling aan partijen vragen waren gesteld die mede zagen op andere rechten dan het gebruik van de naam, telkens heeft benadrukt dat partijen in dit geschil slechts de naamgeving van het nieuwe bedrijf van [gedaagde 2] behandeld wilden zien.

4.20.
Gelet op het voorafgaande zal de rechtbank [gedaagden], overeenkomstig het uitdrukkelijk en gespecificeerd aanbod daartoe, toelaten tot het leveren van bewijs voor de stelling dat tijdens de bespreking van 16 januari 2009 de namens DeltaSync aanwezige twee bestuursleden (Delft Watercities BV, vertegenwoordigd door [persoon 1] en [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [persoon 5]) aan de bindend adviseur opdracht hebben gegeven om, naast de geschillen over de naam, ook een oordeel te vellen over het auteursrecht op de in geschil zijnde ontwerpen.

4.21.
Indien [gedaagden] het bewijs niet levert, staat vast dat de bindend adviseur buiten zijn opdracht is getreden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een dermate ernstig gebrek dat gebondenheid (voor zover buiten de opdracht) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvoor is niet vereist dat DeltaSync ander nadeel heeft geleden dan dat haar de toegang tot de rechter is onthouden. Het gaat hier immers niet om procedurele gebreken bij de totstandkoming van een op zichzelf door partijen gewild bindend advies maar om het ontbreken van wilsovereenstemming over de omvang van het bindend advies als gevolg waarvan het recht op toegang tot de gewone rechter met betrekking tot auteursrechten aan een partij wordt ontnomen. Alsdan zullen de vorderingen II en III van DeltaSync in conventie worden toegewezen respectievelijk zal de vordering van [gedaagden] in reconventie met betrekking tot de verklaring voor recht worden afgewezen.
4.45. Een dienstverband op zichzelf is niet voldoende. Artikel 7 Aw vereist immers ook dat de arbeid bestaat “in het vervaardigen van bepaalde” werken. Als dat het geval is wordt de werkgever als maker van “die“ werken aangemerkt. Of dat het geval is zal uit de taakomschrijving van de werknemer moeten blijken en uit de mate van zeggenschap die de werkgever heeft over de vorm waarin het concrete werk tot stand komt TUD heeft echter niets meegedeeld over de inhoud van de taakomschrijving van [persoon 1], noch over de vraag òf en in hoeverre TUD zeggenschap heeft gehad over de vorm van Drijvende Stad en Drijvend Paviljoen. Het is aan TUD om voldoende feiten te stellen om tot toepasselijkheid van artikel 7 Aw te kunnen concluderen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij is dus tekort geschoten in haar stelplicht.
4.62. De rechtbank ziet echter aanleiding om voorafgaand aan de bewijslevering een comparitie van partijen te gelasten. Onderwerpen die tijdens de comparitie door de rechtbank in ieder geval aan de orde zullen worden gesteld zijn:
- op welke wijze wil [gedaagden] het bewijs leveren?
- is het de bedoeling van [gedaagden] dat de onder 2 door hen gevorderde verklaring van recht dat “[gedaagde 2]” auteursrechthebbende is op de ontwerpen Drijvende Stad, Drijvend Paviljoen en Sjanghai Drijvend Paviljoen, gelet op alinea 2 van de conclusie van antwoord in conventie, betrekking heeft op zowel Delta Archineering als [gedaagde 2]?
- geldt dat ook voor de andere door hen ingestelde vorderingen?
- de vordering onder VIII laatste zinsnede van DeltaSync; de rechtbank heeft behoefte aan een nadere toelichting op deze kennelijke subsidiaire grondslag, nu de discussie tussen partijen, behalve over de vraag wie auteursrechthebbende is, voornamelijk ziet op eventuele overdracht van het auteursrecht en niet of nauwelijks gaat over het verlenen van een exploitatierecht;
- is het juist dat de bindend adviseur met zijn de aanduiding “Rotterdam drijvend paviljoen” niet het oog had op het (ontwerp van het) Rotterdam Paviljoen zoals bedoeld door de rechtbank?
- de verdere procesvolgorde: met name, voor zover relevant, de vraag op welk moment de rechtbank zich zal buigen over de vraag of het Rotterdam Paviljoen als verveelvoudiging heeft te gelden van Drijvend Paviljoen, zoals hiervoor onder E. besproken.
IEF 14009

BGH: Printers en PCs zijn verveelvoudigingsapparaten

BGH 3 Juli 2014, IEF 14009 (Drucker und Plotter III)
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. bgh Na HvJ EU IEF 12809. Printers zijn ex 54a en PCs zijn ex 54 UrhG aF vergoedingsplichtig. Door de overdracht van een digitaal opslagmedium naar een ander kunnen niet alleen films en muziek, maar ook andere werken zoals teksten en foto's verveelvoudigd worden. Deze kunnen via internet worden opgeslagen op een server en op andere computers gedownload worden. Zolang PCs op deze manier als apparaat door een eindgebruikers worden gebruikt om digitale kopieën te produceren, is er naar paragraaf 54 UrhG aF een vergoedingsverplichting.

Uit het persbericht: Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. (...) Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.(...) Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.

Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst bei richtlinienkonformer Auslegung nur Vervielfältigungsverfahren, bei denen analoge Vervielfältigungsstücke entstehen; dabei kommt es nicht darauf an, ob ein analoges oder ein digitales Werkstück als Vervielfältigungsvorlage diente. Erfasst werden auch Vervielfältigungsverfahren mittels verschiedener Geräte, wenn diese Geräte miteinander verbunden sind und es sich um ein einheitliches Vervielfältigungsverfahren handelt, das unter der Kontrolle derselben Person steht und auf die Herstellung analoger Vervielfältigungsstücke abzielt. Unter dieser Voraussetzung sind Vervielfältigungsverfahren nicht nur mit einer aus Scanner, PC und Drucker bestehenden Gerätekette, sondern auch mit einer nur aus PC und Drucker bestehenden Gerätekette vergütungspflichtig. Innerhalb einer solchen Gerätekette ist allerdings nur das Gerät vergütungspflichtig, das am deutlichsten dazu bestimmt ist, zusammen mit den anderen Geräten wie ein Vervielfältigungsgerät eingesetzt zu werden. Innerhalb der aus Scanner, PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Scanner; innerhalb der aus PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Drucker. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.

Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst Vervielfältigungen durch Übertragungen von einem Bild- oder Tonträger auf einen anderen. Unter einem Bild- oder Tonträger ist nach § 16 Abs. 2 UrhG eine Vorrichtung zur wiederholbaren Wiedergabe von Bild- oder Tonfolgen zu verstehen. Dazu zählen auch digitale Speichermedien wie Festplatten. Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.

IEF 13972

Live Eredivisiewedstrijden tonen in cafés inbreukmakend

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 20 juni 2014, IEF 13972 (Eredivisie tegen gedaagden)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal, Kennedy Van der Laan. Auteursrecht. Openbaarmaking. Licentie. Gedaagden zenden zonder benodigde FOX Sports Zakelijk licentie live-Eredivisiewedstrijden uit in hun cafés. De Eredivisie en de 18 Eredivisieclubs vorderen een inbreukverbod op de auteursrechten van de live-registraties, promofilmpjes en studioprogramma’s. Gelet op aankondigingen op Facebook en Twitter en constateringen van deurwaarders en controleurs van Fox Sports is het voldoende aannemelijk dat gedaagden Eredivisie-wedstrijden openbaar hebben gemaakt. Nu gedaagden niet beschikken over een zakelijke licentie is auteursrechtinbreuk daarom eveneens voldoende aannemelijk. De voorzieningenrechter wijst het gevorderde toe onder last van een dwangsom.

De beoordeling
4.3. Gezien het betoog van (...) staat vast dat in 2013 en 2014 in De Kerkbrink tijdens openingstijden Eredivisiewedstrijden zijn vertoond. Of dit is gebeurd met medeweten en toestemming van (...)  is niet relevant. Dat geldt ook voor het doel van het vertonen van de wedstrijdbeelden. Iedere vorm van in het openbaar ten gehore brengen of vertonen van een werk is een vorm van openbaar maken in de zin van artikel 12 Aw, waarvoor toestemming van de auteursrechthebbende (Eredivisie c.s.) nodig is.

4.4. De voorzieningenrechter acht het, gelet op de aankondigingen door D'Oude Enghe op Facebook en Twitter (productie 23 van Eredvisie c.s.), de constateringen door de controleurs van FOX Sports (producties 10 en 11 van Eredivisie c.s.) en de processen-verbaal van bevindingen van de deurwaarder (producties 15 en 16 van Eredivisie c.s.) voorshands voldoende aannemelijk dat ook in D'Oude Enghe en De Kuil Eredivisie-wedstrijden openbaar zijn gemaakt. (...)

4.5. Nu (...) niet beschikt over een zakelijke licentie, is voldoende aannemelijk dat (...) c.s. de rechten van Eredivisie c.s. heeft geschonden. Omdat Eredivisie c.s. niet in het voortduren van een jegens haar onrechtmatige situatie behoeft te berusten, heeft zij anders dan (...) meent, een spoedeisend belang bij opheffing van die onrechtmatige toestand. Het gevorderde gebod tot staking van verdere uitzending van wedstrijdbeelden zal daarom worden toegewezen.

Op andere blogs:
KvdL

IEF 13968

Ontwerpen op social media na staken van bouwsamenwerking

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 18 juni 2014, IEF 13968 (Knijtijzer-Woodstacker)
Uitspraak ingezonden door Job Hengeveld, Hengeveld Advocaten. Auteursrecht. Portretrecht. Handelsnaam. Rectificaties. Social Media. Knijtijzer is architect en heeft handelsnaam/domeinnaam Woodstacker en Finch building. Gedaagde is de vrouw van beoogd business partner, biologisch/ecologisch bouwer, en claimt een aandeel in het bedrijf. De samenwerking gaat niet door. Gedaagde plaatst op social mediaplatforms diverse berichten over Knijtijzer en zijn bedrijf. Er is geen sprake van een gezamelijk auteursrecht en de omstandigheid dat de ontwerpen binnen de afmetingen en het beoogde materiaal van de modules moest worden gemaakt, maakt het niet dat er geen voldoende creatieve keuzes mogelijk waren. Gedaagde maakt inbreuk door (onderdelen van) de ontwerpen op Facebook, Twitter en LinkedIn of haar eigen websites te gebruiken.

Er is sprake van inbreuk op het portretrecht door gedaagde door Knijtijzers portret op een blogsite (wordpress) te plaatsen. De vermelding ‘Finch Buildings is an unauthorized trial of our former architect to commercialize our invention under his own name', is geen handelsnaamgebruik. Echter nu er geen afspraken over de samenwerking onder de naam Woodstacker zijn gemaakt, valt niet in te zien dat gedaagde recht heeft op de handelsnaam. Ook de gevorderde rectificaties en verbod op doen van schadelijke en diffamerende uitlatingen worden toegewezen.

Auteursrecht:
5.15. Hoewel ook de inrichting van bouwmodules in enige mate technisch en functioneel bepaald is, zijn aan de onder 2.6 (onder “productie 32”) weergegeven ontwerpen wel creatieve keuzes te ontwaren, als het gaat om de weergave van het interieur en de plaats en weergave van daarin geplaatste objecten. De voorzieningenrechter merkt daarbij wel op dat ook indien [eiser] bij het maken van deze ontwerpen zou hebben geput uit de schets die [verweerster] als productie 10 heeft overgelegd (hetgeen nog allerminst vaststaat), geldt dat de visualisatie daarvan en de daarbij gebruikte kleuren de ontwerper voldoende ruimte hebben gegeven om de ontwerpen een eigen intellectuele schepping te doen zijn. Overigens moet geconstateerd worden dat [eiser] bij de inrichting van de module ook is afgeweken van vorenbedoelde schets, nu hij de badkamer niet in een aparte kamer heeft opgenomen maar in de woonkamer en ook de keuken op een andere locatie heeft geplaatst. In zoverre zijn de als productie 32 overgelegde ontwerpen wel door het auteursrecht van [eiser] beschermd.

5.16. [eiser] heeft evenwel niet voldoende onderbouwd dat [verweerster] de (als onderdeel van productie 32 overgelegde) ontwerpen van de binnenkant van de [D]-module openbaar heeft gemaakt of verveelvoudigd en dus inbreuk heeft gemaakt op enig auteursrecht van [eiser] met betrekking tot deze ontwerpen. Gelet hierop is de vordering tot het staken en gestaakt houden van inbreuken op deze ontwerpen niet voor toewijzing vatbaar.

Portretrecht
5.19. [verweerster] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het in het kader van de vrijheid van meningsuiting van belang was om het portret van [eiser] op haar blog te plaatsen. Enige informatieve waarde of maatschappelijk belang valt daarin dan ook niet te onderkennen.5.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het recht van [eiser] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het recht van [verweerster] op vrijheid van meningsuiting, zodat de vordering tot het staken en gestaakt te houden van inbreuken op het portretrecht van [eiser] toewijsbaar is.

Handelsnaam
5.27. Dit betekent dat [verweerster] zich van het gebruik van die handelsnaam dient te onthouden. De daartoe strekkende vordering is dan ook toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor zover de gevorderde rectificatie ziet op het gebruik door [verweerster] van deze handelsnaam op social media platforms.

Rectificaties:
5.31. Voorts heeft (de raadsvrouwe van) [verweerster] ter gelegenheid van de zitting verklaard dat het doen van de betreffende uitlatingen op internet ingegeven was door het feit dat zij geen toegang had tot de e-mails die mogelijk naar het “info”-mailadres van de website [adres] werden gestuurd, en dat zij wilde voorkomen dat zij klanten zou mislopen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet de geëigende methode om dergelijke kwesties op te lossen. Voor zover [verweerster] al van mening was en van mening mocht zijn dat zij gerechtigd was tot inzage in de e-mails, had zij zich tot de rechter moeten wenden en niet eigenmachtig onjuiste mededelingen de wereld in moeten brengen.

5.32. Ten slotte acht de voorzieningenrechter in deze van belang dat niet [verweerster] maar haar echtgenoot de partner was waarmee [eiser] samenwerkte. Voor zover er dan ook al een recht was om modulebouwsystemen onder de naam [D] aan te bieden, berustte dat recht bij haar echtgenoot en [eiser] gezamenlijk en niet bij [verweerster]. Door vervolgens wel het onder die naam opgebouwde debiet naar haar eenmanszaak toe te trekken, middels het doen van onjuiste mededelingen over [eiser], heeft [verweerster] naar het oordeel van de voorzieningenrechter - mede in het licht van het voorgaande - onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De gevorderde rectificaties en het gevorderde verbod op het doen van schadelijke of diffamerende uitlatingen zijn dan ook voor toewijzing vatbaar.

Lees de uitspraak:
IEF 13968(pdf)
IEF 13968 (link)

IEF 13953

Conclusie AG: Geen onderscheid thuiskopievergoeding maken in wel/niet verwijderbare telefoongeheugenkaarten

Conclusie AG HvJ EU 18 juni 2014, IEF 13953, zaak C-463/12 (Copydan Båndkopi) - dossier
Zie prejudiciële vragen: IEF 12086. Uitlegging van artikel 5, lid 2, sub b, van [InfoSoc-richtlijn]. Geheugenkaarten, voor mobiele telefoons, die door een mobieletelefonie-operator worden ingevoerd en verkocht in een lidstaat. Verenigbaarheid met de richtlijn van een nationale regeling die voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor de kopieën die worden gemaakt op geheugenkaarten voor mobiele telefoons. Billijke compensatie. Conclusie AG:

1)      Artikel 5, lid 2, sub b, van [InfoSoc-richtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat het in principe niet in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding op geheugenkaarten van mobiele telefoons ter financiering van de billijke compensatie, voor zover het rechtvaardige evenwicht wordt gehandhaafd (...), terwijl de hoofdfunctie of belangrijkste functie van genoemde kaarten wat dat betreft van geen belang is.
Richtlijn 2001/29 moet evenwel aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding op verwijderbare informatiedragers, zoals geheugenkaarten van mobiele telefoons, ter financiering van de billijke compensatie, terwijl de heffing op niet-verwijderbare dragers welke deel uitmaken van apparaten of installaties die specifiek zijn ontworpen en worden gebruikt als informatiedragers voor privédoeleinden wordt uitgesloten, zonder dat deze uitsluiting objectief gerechtvaardigd is.
De verwijzende rechter zal de mogelijke objectieve rechtvaardiging van deze uitsluiting moeten beoordelen en daaruit de conclusies moeten trekken.

2)      Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan de wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding ter financiering van de billijke compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b, ervan, op de reproducties voor privégebruik die zijn gemaakt vanaf een onrechtmatige bron, evenals op de reproducties voor privégebruik die door de rechthebbenden specifiek zijn toegestaan en die op grond daarvan aanleiding hebben gegeven tot de betaling van een vergoeding of enige andere vorm van billijke compensatie.

3)      Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat noch het gebruiken, noch het niet-gebruiken van doeltreffende technische beveiligingsvoorzieningen van bestanden van beschermde werken invloed heeft op de heffing van de thuiskopievergoeding ter financiering van de billijke compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b, van genoemde richtlijn.

4)      Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding ter financiering van de billijke compensatie op reproducties voor privédoeleinden, die voor de rechthebbenden slechts een minimale schade veroorzaken.

5)      Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat zij in principe niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding ter financiering van de billijke compensatie op informatiedragers bij de producenten en distributeurs daarvan, voor zover genoemde producenten en importeurs deze daadwerkelijk kunnen doorberekenen aan de gebruikers die genoemde dragers aanschaffen voor het maken van thuiskopieën of de terugbetaling ervan kunnen verkrijgen wanneer genoemde dragers worden aangeschaft voor duidelijk andere doelen dan het maken van thuiskopieën.

Het is aan de verwijzende rechter om deze omstandigheden te beoordelen en daaruit de conclusies te trekken.”

Gestelde vragen:

1)      Is het verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een nationale wet voorziet in compensatie van de rechthebbenden in geval van reproducties die zijn gemaakt vanaf een van de volgende bronnen:
[a)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant een vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud van bijvoorbeeld internetwinkels);
[b)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant geen vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud bijvoorbeeld in het kader van een marketingactie);
[c)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar geen doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[d)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[e)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer of een ander apparaat van een derde;
[f)]      onrechtmatig gekopieerde werken, van het internet of van andere bronnen;
[g)]      bestanden die op een andere wijze rechtmatig zijn gekopieerd van bijvoorbeeld het internet (uit rechtmatige bronnen, waarbij geen licentie is verleend)?
2)      Hoe moet rekening worden gehouden met doeltreffende technische voorzieningen (zie artikel 6 van [richtlijn 2001/29]) in de regelgeving van de lidstaten inzake billijke compensatie (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [genoemde] richtlijn)?
3)      Wanneer is bij de berekening van de compensatie voor kopieën voor privégebruik (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [richtlijn 2001/29]) sprake van ‚situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn’ als bedoeld in [punt 35 van] de considerans van de richtlijn, waardoor het niet verenigbaar zou zijn met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor dergelijke kopieën voor privégebruik (zie in dit verband het onderzoek waarnaar in punt 2 [van de verwijzingsbeslissing] wordt verwezen)?
4)      a)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik niet de hoofdfunctie of belangrijkste functie is van geheugenkaarten in mobiele telefoons, is het dan verenigbaar met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
b)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik een van de verscheidene hoofdfuncties of wezenlijke functies van geheugenkaarten in mobiele telefoons is, is het dan verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
5)      Is het verenigbaar met het begrip ‚rechtvaardig evenwicht’ als bedoeld in punt 31 van de considerans van de richtlijn en met de uniforme uitlegging van het begrip ‚billijke compensatie’ in artikel 5, lid 2, sub b, daarvan, waarbij moet worden uitgegaan van de ‚schade’, dat een regeling van een lidstaat voorziet in een vergoeding voor geheugenkaarten, terwijl geen vergoeding wordt verlangd voor interne geheugens zoals van mp3-spelers of iPods, die zijn ontworpen en hoofdzakelijk worden gebruikt voor het opslaan van kopieën voor privégebruik?
6)      a)      Staat richtlijn [2001/29] in de weg aan een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de producent en/of de importeur, die geheugenkaarten verkoopt aan handelaren, die de geheugenkaarten op hun beurt doorverkopen aan zowel particulieren als aan handelaren, zonder dat genoemde producent en/of importeur weet of de geheugenkaarten worden verkocht aan particulieren dan wel handelaren, verplicht is een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen?
b)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a, relevant of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt; dat de producent, de importeur en/of de distributeur, die de vergoeding toch heeft betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt; en dat de producent, de importeur en/of de distributeur zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert?
c)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a of sub b, relevant
1)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar het begrip ‚gebruik voor professionele doeleinden’ als een aftrekmogelijkheid wordt opgevat die enkel bestaat voor ondernemingen die zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi, terwijl de vergoeding moet worden betaald voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt door andere zakelijke klanten die niet zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi;
2)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur, wanneer de vergoeding (in theorie) toch is betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar:
a)      in de praktijk alleen de koper van de geheugenkaart de terugbetaling van de vergoeding kan verkrijgen, en
b)      de koper van de geheugenkaart een verzoek om terugbetaling van de vergoeding moet indienen bij Copydan Båndkopi;
3)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeurs zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert, maar:
a)      Copydan Båndkopi de organisatie is die de vergoedingen beheert, en
b)      de geregistreerde ondernemingen niet weten of de geheugenkaarten zijn verkocht aan particulieren dan wel handelaren?
IEF 13931

Inbreuk op auteursrecht erotische lingeriefoto's

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 juni 2014, IEF 13931 (Dreamgirl tegen Petshop Insulinde)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Auteursrecht. Foto's. Winstafdracht. Dreamgirl is ontwerper en producent van erotische lingerie. Gedaagde exploiteert een webshop voor erotische kledingproducten op www.sexyfashionshop.nl en gebruikt foto's van Dreamgirl. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde zowel inbreuk maakt op de auteursrechten van Dreamgirl als op de licentie van de Nederlands distributeur. De vordering tot winstafdracht ex artikel 27a Aw wordt afgewezen, dit moet in een schadestaatprocedure worden opgemaakt.

3.3 (...) De door Dreamgirl c.s. gestelde onrechtmatige gedragingen vloeien voort uit de, door Petshop Insulinde gepleegde, inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van Dreamgirls c.s. ingevolge artikel 8 van de Rome II-Verordening is, nu de inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten in Nederland is gepleegd, Nederlands recht van toepassing.

3.6 (...) Nu Dreamgirls c.s. tevens vordert Petshop Insulinde te veroordelen tot vergoeding van de door Dreamgirls c.s. geleden c.q. te lijden schade als gevolg van de in de dagvaarding omschreven inbreuk op hun auteursrechten, althans als gevolg van de in de dagvaarding omschreven onrechtmatige daad, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgends de wet, zal in de schadestaatprocedure kunnen worden beoordeeld of en tot welk bedrag een vordering van Dreamgirl c.s. toewijsbaar is. De rechtbank wijst de hiervoor beschreven vordering tot afdracht van behaalde winst dan ook af.
IEF 13925

Niet uitgaan van licentierechten erotische lingeriefoto's uit China

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 28 mei 2014, IEF 13925 (Dreamgirl VS tegen Uwantisell)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Auteursrecht. Foto's. Licentie. Dreamgirl is ontwerper en producent van erotische lingerie. Foto's hiervan staan in catalogi en op www.dreamgirldirect.com. Voor Nederland is een exclusieve distributieovereenkomst gesloten met eisers, zij hebben een licentie voor alle IE-rechten. Uwantisell koopt lingerie in bij vaste leveranciers in China, waarbij zij  foto's ter beschikking krijgt. Zonder nader onderzoek naar de herkomst van de foto's mocht Uwantisell er niet van uitgaan dat haar Chinese leveranciers de rechten bezaten op het aan haar toegezonden fotomateriaal. Dit blijken foto's van Dreamgirl te zijn. Dreamgirl stelt terecht dat Uwantisell inbreuk maakt op haar auteursrechten en ontvangt als gevolg van herhaalde inbreuk schadevergoeding.

De beoordeling
3.7 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Dreamgirl op grond van het  in Ameria geregistreerde auteursrecht jo artikel 1 van de Auteurswet het uitsluitend recht heeft om de foto's uit de 2012/2013 collectie openbaar te maken en te verveelvoudigen en dat anderen dit in beginsel niet toegestaan dan met voorafgaande toestemming van Dreamgirl. Uwantisell heeft niet weersproken dat zij geen toestemming heeft gekregen van Dreamgirl om de foto's van Dreamgirl op haar website te plaatsen. De inbreuk op de auteursrechten van Dreamgirl VS is daarmee gegeven.
3.13 De rechtbank is echter met Dreamgirl van oordeel dat Uwantisell onzorgvuldig heeft gehandeld, door ondanks de eerdere problemen met het aan haar toezonden fotomateriaal te blijven vertrouwen op de mededeling van haar Chinese leveranciers dat zij het fotomateriaal mocht gebruiken. Zonder nader onderzoek naar de herkomst van de foto's mocht Uwantisell er niet van uitgaan dat haar Chinese leveranciers de rechten bezaten op het aan haar toegezonden fotomateriaal. Hoewel Uwantisell heeft toegezegd om zelf beeldmateriaal te gaan vervaardigen om iedere discussie in de toekomst om iedere discussie in de toekomst over een mogelijke inbreuk te vermijden, ziet de rechtbank ziet in de, tot op heden getoonde, onzorgvuldige handelwijze van Uwantisell voldoende aanleiding om het verbod te formuleren op de door Dreamgirl gevorderde ruime wijze, met dien verstande dat de toewijzing wordt beperkt tot de foto's die zijn gepubliceerd op de ook voor Uwantisell toegankelijke websites www..dreamgirldirect.com en www.dreamgirllingerie.nl, nu Dreamgirl de stelling van Uwantisell, dat  zij niet de beschikking heeft of kan krijgen over catalogi van Dreamgirl, niet heeft weersproken. (...)
IEF 13902

Gebruik beeldcitaat ter verduidelijking en onderbouwing interview

Ktr. Rechtbank Limburg 29 januari 2014, IEF 13902 (beeldcitaat)
Auteursrecht. Citaatrecht. Beeldcitaten. Eiser exploiteert een communicatie-adviesbureau en heeft door hem gemaakte foto's op zijn website staan. Gedaagde heeft zonder toestemming of licentieovereenkomst de foto gebruikt op zijn website. Gedaagde beroept zich met succes op het (beeld)citaatrecht als bedoeld in artikel 15a Aw. Er is sprake van een interview tussen gedaagde met een betrokken derde en het beeldcitaat dient ter verduidelijking of onderbouwing. De omvang van de foto moet voorts worden bezien in het licht van het gehele interview en niet enkel in het licht van het korte voorstukje. De foto is niet disproportioneel en er is geen wanverhouding. De vorderingen worden afgewezen.

De beoordeling van het geschil
4.8. De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu sprake is van een interview dat door gedaagde met [betrokkene] is gehouden en het beeldcitaat in ieder geval is opgenomen ter verduidelijking of onderbouwing van dit interview, is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een rechtsgeldig beeldcitaat. Juist is dat ook dan een beeldcitaat eerst redelijkerwijs geoorloofd is wanneer het inhoudelijk relevant is en slechts een klein onderdeel uitmaakt van het werk. Het betreft dan de gehele publicatie waarin het beeld is opgenomen. Het beeld moet ook een duidelijk functioneel verband hebben met het werk waarin het wordt gebruikt. Dienaangaande kan worden vastgesteld dat sprake is van een voldoende duidelijk verband tussen de foto en de inhoud van het interview. De foto kan worden beschouwd als ondersteuning van de inhoud van het interview en heeft een duidelijke functie bij de tekst door het bericht goed herkenbaar te maken voor de lezer en met als doel de lezer door te laten klikken naar het volledige artikel op de achterliggende site. De foto heeft derhalve als doel de lezer een indruk te geven van het betreffende artikel. De omvang van de foto moet voorts worden bezien in het licht van het gehele interview en niet enkel in het licht van het korte voorstukje. In die zin is de foto niet disproportioneel en is geen sprake van een wanverhouding. Dat de foto een jongere [betrokkene] laat zien, is in het licht van de bedoeling om de lezer te intrigeren en door te laten lezen, geen reden om te komen tot het oordeel dat sprake zou zijn van disproportionaliteit.
4.9. Gelet op het vorenoverwogene is voldaan aan de cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw en slaagt het beroep van gedaagde op het citaatrecht. Dit betekent dat de op de website van gedaagde opgenomen beeldcitaten toelaatbaar waren en hij geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van eiser. De vorderingen van eiser zullen worden afgewezen.
IEF 13892

Inbreuk op kleine afbeelding van Wereldbol van Draadstaal

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 28 mei 2014, IEF 13892 (Masterfile tegen Orange Peak)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Auteursrecht. Fotolicentie. Masterfile heeft een exclusieve licentie op Wereldbol van Draadstaal. Orange Peak heeft deze geplaatst op haar website zonder toestemming, dat levert inbreuk op. Dat de foto direct is verwijderd, en dat de website door weinig bezoekers wordt bezocht, doet hieraan niet af. Door verschillende bedrijven worden kleine afbeeldingen voor een bedrag van 100 tot 150 euro aangeboden. Masterfile heeft toegelicht dat €430,- , volgens de berekening zoals op haar website, voor haar een gebruikelijke licentievergoeding is.

Leestips: 4.5 - 4.7.

IEF 13889

Geen steun in feiten voor "chanterende sekswerker" en beperkte vergoeding naaktfoto

Rechtbank Amsterdam 21 mei 2014, IEF 13889 (Eiseres tegen Hearst Magazines)
Mediarecht. Auteursrecht. Portretrecht. De Nederlandse vrouw stelt dat een tijdschrift onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat werd geschreven dat zij een affectieve c.q. seksuele relatie met een van de zonen van de voormalig leider heeft gehad, dat zij betrokken was bij mensenhandel, dat zij een bekende vastgoedondernemer heeft afgeperst en dat zij een ‘sekswerkertje’ en een ‘golddigger’ zou zijn. Uitlatingen vallen binnen journalistieke vrijheid, slechts gedeeltelijke onrechtmatige perspublicatie (rectificatie). Er is sprake van auteursrechtinbreuk op naaktfoto en geen schending portretrecht. Slechts schadevergoeding zoals door fotograaf gevorderd kon worden. De vergoeding voor een complete reportage is niet gelijk aan gebruik door een derde, jaren later, van één van de foto's. Deze schade wordt op €500 begroot, de immateriële schade op €2.500.

De rechtbank stelt voorop dat aan opiniërende teksten, zoals de gewraakte passages uit het tijdschrift, overdrijving, een spottende toonzetting en uitvergroting toelaatbaar zijn, tenzij bepaalde gegevens als feiten worden gepresenteerd. Dergelijke gegevens moeten voldoende steun vinden in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal. De uitlatingen van het tijdschrift vallen naar het oordeel van de rechtbank binnen de journalistieke vrijheid en/of zijn gebaseerd op ten tijde van de publicatie bekende feiten, met uitzondering van de kwalificatie van de vrouw als ‘sekswerkstertje’ en de gestelde afpersing van de bekende vastgoedondernemer. Voor laatstgenoemde uitlatingen is in de feiten geen steun te vinden. Volgt veroordeling van het tijdschrift tot rectificatie op deze punten en tot betaling van een schadevergoeding.

Portretrechtinbreuk
4.14. [eiseres] betoogt dat [tijdschrift] inbreuk heeft gemaakt op haar portretrecht, maar legt deze inbreuk niet, althans niet kenbaar, ten grondslag aan een van haar vorderingen. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank evenwel dat [eiseres] naar haar oordeel geen redelijk belang als bedoeld in artikel 21 Auteurswet heeft om zich tegen het gebruik van haar portret bij de onder rov. 2.17 en 2.19 aangehaalde teksten te verzetten. [eiseres] verzet zich tegen publicatie van de foto’s vanwege de onrechtmatige context waarin zij worden geplaatst. [tijdschrift] heeft drie foto’s van [eiseres] gepubliceerd: twee kleine portretfoto’s en een uitsnede uit de [tijdschrift 2]-reportage. Volgens [eiseres] toont de foto bij het hoofdartikel haar op haar meest weerloze moment, namelijk kort na haar vlucht uit [plaats]. Gegeven het feit dat [eiseres] ten tijde van de publicatie sterk in de belangstelling stond, juist vanwege haar ontsnapping uit het hotel in [plaats], dient het belang van [tijdschrift] bij publicatie van deze foto zwaarder te wegen dan dat van [eiseres]. Voorts is van belang dat de overige door [tijdschrift] gebruikte foto’s ook al in andere media waren gepubliceerd. De rechtbank komt weliswaar tot het oordeel dat enkele passages in de publicaties in [tijdschrift] onrechtmatig zijn, maar gelet op het feit dat [eiseres] inmiddels een ‘public figure’ was geworden en haar portret in vele media was gepubliceerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat zij geen redelijk belang heeft om zich tegen publicatie daarvan te verzetten.

Auteursrechtinbreuk
4.15. Tussen partijen is niet in geschil dat [tijdschrift] geen toestemming heeft verkregen van de fotograaf [fotograaf] om de onder 2.20 genoemde naaktfoto uit [tijdschrift 2] te publiceren, zodat daarmee de auteursrechtinbreuk vaststaat. [eiseres] legt deze auteursrechtinbreuk aan het onder 8, 9 en 10 gevorderde ten grondslag. [tijdschrift] verweert zich met het argument dat het auteursrecht pas na de gestelde inbreuk is overgedragen, zodat [eiseres] geen vordering heeft als auteursrechthebbende. Nu [fotograaf] evenwel niet alleen het auteursrecht, maar ook alle vorderingsrechten uit hoofde van reeds gemaakte inbreuken aan [eiseres] heeft overgedragen, kan [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank wel tegen een inbreuk (op het auteursrecht van [fotograaf]) opkomen. Anders dan [tijdschrift] ziet de rechtbank niet hoe met de overdracht van deze vorderingsrechten sprake zou kunnen zijn van misbruik van recht; de stelling van [tijdschrift] dat de publicatie zonder de overdracht geoorloofd zou zijn geweest is onjuist, omdat zonder de overdracht [fotograaf] had kunnen opkomen tegen de inbreuk. Evenmin kan [tijdschrift] worden gevolgd in haar betoog dat geen sprake is van een auteursrechtinbreuk omdat sprake zou zijn van een impliciete licentie nu [fotograaf] en [eiseres] ruim een jaar niet hebben opgetreden tegen het gebruik van de foto door [tijdschrift]. [tijdschrift] heeft inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [fotograaf] en [eiseres] mag daar - ook na verloop van een jaar - tegen opkomen. Ten slotte heeft [tijdschrift] aangevoerd dat sprake is van een toelaatbaar citaat: de foto was relevant in de context van het artikel, de normale exploitatie is daardoor niet negatief beïnvloed. Ook dit verweer slaagt niet, al was het alleen maar omdat [tijdschrift] heeft nagelaten de bron, waaronder de naam van de maker, bij de publicatie te vermelden, terwijl gesteld noch gebleken is dat dit redelijkerwijs niet mogelijk was. Daarnaast is de rechtbank met [eiseres] van oordeel dat de omvang van de gepubliceerde foto niet door het te bereiken doel wordt gerechtvaardigd.

Immateriële schade
4.22. Onder 7 vordert [eiseres] immateriële schadevergoeding. Nu de rechtbank enkele van de gewraakte uitlatingen onrechtmatig acht en voldoende aannemelijk is dat [eiseres] daardoor immateriële schade heeft geleden, bestaande uit aantasting van haar eer en goede naam, bestaan er gronden om een schadevergoeding toe te kennen. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij als gevolg van de publicatie in [tijdschrift] problemen heeft gekregen met het verkrijgen van modellenwerk. Dat in diverse andere media ook (zeer) negatief is bericht over [eiseres], maakt niet dat er geen sprake is van immateriële schade als gevolg van de publicaties in [tijdschrift]. De rechtbank zal met die omstandigheid wel rekening houden bij de begroting van de schade.
De rechtbank begroot de immateriële schade, rekening houdende met in min of meer vergelijkbare gevallen toegewezen bedragen, op € 2.500,-. Ook de gevorderde wettelijke rente leent zich voor toewijzing.

Auteursrecht
4.24. Onder 9 vordert [eiseres] vergoeding van de als gevolg van de auteursrechtinbreuk geleden schade. [eiseres] heeft het recht om deze vergoeding te vorderen overgenomen van [fotograaf], dus kan slechts vergoeding vorderen van de door [fotograaf] geleden schade. [fotograaf] is fotograaf en heeft derhalve een commercieel belang bij gebruik (tegen betaling) door media van foto’s waarop hij auteursrechthebbende is. Indien media zonder zijn toestemming foto’s gebruiken, lijdt hij schade doordat hij geen licentievergoeding heeft kunnen bedingen en ontvangen. [eiseres] stelt dat [fotograaf] € 25.000,- heeft ontvangen voor de reportage die hij in 2000 voor de [tijdschrift 2] maakte, en meent dat daarom de schade op dit bedrag moet worden begroot. De rechtbank gaat aan dat betoog voorbij omdat er een groot verschil bestaat tussen het maken van een uitgebreide fotoreportage voor [tijdschrift 2] - waarvan een groot deel wordt gebruikt voor de voorpagina en het hoofdartikel - en het gebruik door een derde, jaren later, van één van de foto’s. [tijdschrift] heeft aangevoerd dat voor het gebruik van een dergelijke foto in deze context tussen de € 500,- en € 1.000,- het absolute maximum zou moeten zijn en ter gelegenheid van de comparitie heeft zij gesteld dat een fotograaf niet meer dan € 100,- pleegt te ontvangen voor het gebruik van een dergelijke foto. De rechtbank zal de schade van [fotograaf] begroten op € 500,- en dat bedrag aan [eiseres] toewijzen. Ook de gevorderde wettelijke rente leent zich voor toewijzing.