Gepubliceerd op woensdag 30 juli 2025
IEF 22828
Rechtbank Midden-Nederland ||
18 jul 2025
Rechtbank Midden-Nederland 18 jul 2025, IEF 22828; ECLI:NL:RBMNE:2025:3542 (Eiser tegen gedaagde c.s.), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/voorzieningenrechter-wijst-ie-en-domeinnaamvorderingen-toe-aan-medeoprichter-adviesbureau

Voorzieningenrechter wijst IE- en domeinnaamvorderingen toe aan medeoprichter adviesbureau

Rb. Midden-Nederland 18 juli 2025, IEF 22828; ECLI:NL:RBMNE:2025:3542 (Eiser tegen gedaagde). Eiser is een advies- en onderzoeksbureau dat zich bezighoudt met het versterken van compliance-, risico en integriteitsmanagement binnen organisaties. De onderneming is opgericht door [A] en [gedaagde sub 1] en werd bestuurd door hun vennootschappen [bedrijf] BV en [gedaagde sub 2] (hierna, samen met [gedaagde sub 1: gedaagde c.s.]). [gedaagde c.s.] heeft in juni 2025 de samenwerking opgezegd. Hierbij heeft hij meegedeeld dat het merk, de domeinnamen, content en auteursrechten zijn eigendom blijven en dat [eiser] haar naam moet wijzigen en het merk [eiser] niet meer mag gebruiken. [Gedaagden c.s.] heeft in dit kader de wachtwoorden die nodig zijn voor het beheer van de website overgedragen en gewijzigd zodat [eiser] geen toegang meer heeft. [eiser] is van mening dat [gedaagde c.s] geen recht heeft op de handelsnamen en domeinnamen en dat hij het beheer over de websites van de onderneming en de toegang daartoe aan haar moet overdragen. Hij doet daarbij beroep op het handelsnaamrecht, het domeinnaamrecht en het merkenrecht. [gedaagde c.s.] verweert en stelt dat er auteursrecht rust op de handelsnamen. Dit wordt door [eiser] betwist. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser] grotendeels toe.

In zijn beoordeling gaat de rechter ervan uit dat de naam [eiser] door [gedaagde sub 1] is bedacht. Dit blijkt uit overgelegde WhatsApp-gesprekken. Na de oprichting hebben partijen zich naar buiten toe gepresenteerd als [eiser]. De voorzieningenrechter beoordeelt alle ingeroepen IE-rechten en domeinnaamrechten. Ten aanzien van het auteursrecht acht hij het niet aannemelijk dat de handelsnamen een werk zijn in de zin van de Aw. Daar komt bij dat, wanneer dit wel zo was, de werken door de onderneming [eiser] openbaar zijn gemaakt. Al met al kan [gedaagde c.s.] zich niet beroepen op het auteursrecht. De vordering van [eiser] ten aanzien van de handelsnamen wordt toegewezen. De handelsnaam is op naam van de onderneming [eiser] geregistreerd en dus blijft deze bij [eiser]. De domeinnaam is van de handelsnaam afgeleid en dus acht de voorzieningenrechter het inbreukmakend wanneer deze wordt gebruikt door [gedaagde c.s.] voor zijn eigen onderneming. Voor overdracht is echter geen juridische grondslag en dus beveelt de voorzieningenrechter dat [gedaagde sub 2] medewerking verleent aan de wijziging van de tenaamstelling van de domeinnamen. Toen er onenigheid ontstond tussen de partijen hebben zowel [gedaagde sub 2] als [eiser] een aanvraag gedaan voor het woord- en beeldmerk [eiser]. in beide gevallen is het geweigerd. Wel is er een akkoord op absolute gronden. Wie het recht heeft op het beeldmerk, staat nog niet vast. [gedaagde c.s.] kan dus geen beroep doen op de inschrijving en mag het beeldmerk [eiser] niet gebruiken. In reconventie worden de vorderingen van [gedaagde c.s.] afgewezen op basis van dezelfde overwegingen. 

3.11. Nadat er tussen partijen in mei 2025 onenigheid is ontstaan, heeft eerst [gedaagde sub 2] een spoedinschrijving gedaan van het woord- en beeldmerk [eiser] bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (Boip) en een maand later heeft ook [eiser] dat gedaan. In beide gevallen is het woordmerk geweigerd en het beeldmerk op absolute gronden in orde bevonden. Een akkoord op absolute gronden betekent dat de aanvraag voldoet aan formele vereisten en de criteria die gelden voor een beeldmerk. Daarbij wordt slechts getoetst of het beeldmerk voldoende is om voor merkregistratie in aanmerking te komen. Dat betekent niet dat de aanvraag akkoord is en dat het beeldmerk is geaccepteerd als merk. Een eventueel akkoord wordt pas gegeven nadat de oppositieperiode voorbij is. In die periode kunnen andere merkhouders of houders van andere eerdere rechten op basis van hun eerder geregistreerde of aangevraagde merken/rechten een bezwaar indienen. Ten tijde van de mondelinge behandeling loopt van beide inschrijvingen de oppositieperiode nog en kan het aangevraagde beeldmerk dus nog aangevochten worden en partijen geven aan dat zij elkaars merkrecht betwisten. De situatie is dus dat beide partijen een inschrijving hebben gedaan van hetzelfde beeldmerk, waar in beide gevallen nog geen definitief akkoord op is gegeven door het Boip. Wie recht heeft op het beeldmerk staat dus nog niet vast en er is dus nog geen sprake van een geregistreerd merk. Uit de stellingen van [gedaagde c.s] . kan niet afgeleid worden dat er al wel sprake is van een geregistreerd merk en dat het recht daarop bij [gedaagde sub 2] berust. [gedaagde c.s] . mag dit beeldmerk dus niet gebruiken. De vordering om [gedaagde c.s] . te verbieden gebruik te maken van het beeldmerk [eiser] wordt daarom toegewezen. Om dezelfde redenen zal de voorzieningenrechter tevens het verbod om het beeldmerk [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] te gebruiken toewijzen.