13 aug 2025
Geheimhoudingsbeding negen keer geschonden

Rb. Oost-Brabant 13 augustus 2025, IEF 22906; ECLI:NL:RBOBR:2025:5016 (Eiser tegen gedaagde). Partijen zijn publieke figuren die na beëindiging van hun relatie een vaststellingsovereenkomst met geheimhoudingsbeding hebben ondertekend. Partijen twisten o.a. over de uitleg van het geheimhoudingsbeding, over de vraag of het beding nietig is vanwege strijd met de goede zeden en/of vernietigbaar is vanwege wilsgebreken. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde het geheimhoudingsbeding heeft geschonden en daardoor een boete is verschuldigd. Gedaagde betwist dit omdat zij vindt dat het raad recht op vrijheid van meningsuiting prevaleert boven het privacybelang van eiser. Voordat de rechter hierover kan oordelen moet er eerst onderzocht worden wat partijen hebben bedoeld met het beding. Bij deze uitleg komt het aan op wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De redelijkheid en billijkheid spelen hierbij een rol. Eiser beroept zich op de overtreding en moet dit dus ook bewijzen.
Volgens de rechtbank wordt gedaagde door het beding niet beperkt in het doen van een aangifte, dan wel over uitlatingen over huiselijk geweld in algemene zin. Uitlatingen van gedaagde in het openbaar over vermeende mishandelingen van eiser vallen wel onder het beding. Ook uitlatingen van het management van gedaagde, haar advocaten of vertegenwoordigers vallen hier onder. Persuitingen die worden overgenomen door andere mensen zijn geen zelfstandige overtredingen. Vervolgens komt de nietigheid van het beding wegens strijd met de goede zeden aan bod. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde hier te weinig voor heeft aangevoerd voor een geslaagd beroep. Gedaagde doet een beroep op de wilsgebreken ten tijde van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst. Ook dit heeft gedaagde onvoldoende onderbouwd volgens de rechtbank, dit beroep slaagt dus niet. De vaststellingovereenkomst is daarnaast niet rechtsgeldig ontbonden. Gedaagde voert verder nog aan dat de Wet bescherming klokkenluiders van toepassing is, ook dit gaat volgens de rechtbank niet op. Het beding is dus niet nietig, vernietigbaar, ontbonden of onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, en komt de rechtbank toe aan de vraag of gedaagde het beding heeft overtreden. De rechtbank oordeelt dat dit in totaal negen keer is gebeurd en veroordeelt gedaagde tot betaling van de boete. Eiser vordert tenslotte nog een publicatieverbod, hier gaat de rechtbank wel in mee want aan de strenge voorwaarden voor preventief ingrijpen is niet aan voldaan.
4.70 Uit het voorgaande volgt dat in conventie een bedrag aan verbeurde boetes toewijsbaar is van in totaal € 90.000,-- (vordering I), dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van de beslagkosten (vordering III), dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot nakoming van het geheimhoudingsbeding op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,-- per overtreding tot een maximum van € 200.000,-- (vordering IV) en dat voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde] gehouden is de door [eiser] geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staan (vordering VI). De overige vorderingen in conventie worden afgewezen.