Gepubliceerd op donderdag 11 september 2025
IEF 22900
Hoge Raad ||
29 aug 2025
Hoge Raad 29 aug 2025, IEF 22900; ECLI:NL:PHR:2025:911 ([eiseres] tegen Omroepvereniging BNNVARA), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/conclusie-a-g-hartlief-zembla-uitzendingen-over-granuliet-niet-onrechtmatig-jegens-producent

Conclusie A-G Hartlief: Zembla-uitzendingen over granuliet niet onrechtmatig jegens producent

Conclusie AG 29 augustus, IEF 22900; ECLI:NL:PHR:2025:911 ([eiseres] tegen Zembla). De zaak draait om uitzendingen van Zembla over het storten van granuliet in natuurplassen. [eiseres] stelt dat Zembla haar reputatie had geschaad door te beweren dat granuliet geen grond is, dat het productcertificaat BRL 9321 niet passend is en dat granuliet (mede door toevoeging van polyacrylamide) schadelijk kan zijn voor mens en milieu. Ook verzet zij zich tegen de ernstige beschuldiging van een oud-officier van justitie dat zij zich aan valsheid in geschrifte en economische delicten schuldig zou hebben gemaakt. De rechtbank acht die laatste uitlating onrechtmatig, maar het hof vernietigt dat oordeel en wijst álle vorderingen af. Het hof past de EHRM-criteria toe voor de afweging tussen art. 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting) en art. 8 EVRM (bescherming van reputatie), en oordeelt dat de uitlatingen van Zembla voldoende steun vonden in regelgeving, interne stukken en wetenschappelijke rapporten. Daarbij leest het hof Zembla’s boodschap als: granuliet kan schadelijk zijn. Voor dat standpunt biedt het RIVM-rapport 2023 voldoende basis, ondanks door [eiseres] ingeroepen onderzoeken die het tegendeel zouden suggereren.

Het hof acht ook de strafrechtelijke uitlatingen voldoende feitelijk onderbouwd en stelt vast dat zelfs los van het ‘boodschapper’-oordeel geen sprake is van onrechtmatige berichtgeving. Het verzoek om toepassing van art. 22 Rv (verstrekking van ruwe opnamen en e-mails) hoeft het hof niet expliciet te honoreren of te motiveren. Al met al moet de reputatieschade van [eiseres] wijken voor het belang van kritische onderzoeksjournalistiek. A-G Hartlief concludeert dat de cassatieklachten falen en adviseert tot verwerping. Hij benadrukt dat er geen sprake is van rechtseenheidsproblemen met de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2021, omdat in deze civiele procedure niet de vraag centraal staat of granuliet als grond moet worden aangemerkt, maar of de uitlatingen van Zembla destijds voldoende feitelijke steun hadden.

3.57

Ten slotte merk ik nog het volgende op over de verhouding van de onderhavige zaak (en de zaak tegen [betrokkene 1] ) tot de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2021. [eiseres] heeft haar repliek afgesloten met het verzoek aan Uw Raad “om het gebrek aan rechtseenheid dat is ontstaan door de uitspraken van het Haagse hof te herstellen en, mede in het belang van de rechtszekerheid en de praktijk die daardoor gediend is, expliciet te oordelen dat granuliet als grond kan worden aangemerkt.”110[eiseres] miskent daarmee dat in de onderhavige zaak (en de zaak tegen [betrokkene 1] ) de vraag niet voorligt of granuliet als grond kan worden aangemerkt. Het hof heeft beoordeeld of de uitlatingen dat granuliet volgens de toepasselijke regelgeving geen grond is, dat het certificaat volgens de regels niet past bij granuliet en dat het storten van granuliet in oppervlaktewater op de langere termijn schadelijk zou kunnen zijn voor mens en milieu onrechtmatig zijn jegens [eiseres] en heeft in dat kader geoordeeld dat dat niet het geval is en dat er, op het moment dat die uitlatingen werden gedaan, voldoende steun in de feiten was voor die uitlatingen. De uitspraak van de Afdeling van later datum brengt niet met zich dat er alsnog geen voldoende feitelijke steun (meer) is voor het eerder door Zembla uitgedragen standpunt dat granuliet (met name vanwege het bijmengverbod) niet als grond kan worden aangemerkt. De rechtseenheid is in zoverre niet in het geding; over de vraag of granuliet als grond kan worden aangemerkt oordeelt niet de civiele rechter maar (in hoogste instantie) de Afdeling. Dat, zoals [eiseres] heeft gesteld, “de media” de verhouding van de uitspraken van het hof inzake Zembla en [betrokkene 1] tot de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2021 niet juist hebben geïnterpreteerd, wijst ook niet op een gebrek aan rechtseenheid, maar veeleer op de noodzaak meer werk te maken van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de journalistiek en de rechtspraak om rechterlijke oordelen voor een breed publiek niet alleen begrijpelijk, maar ook accuraat, toegankelijk te maken.