DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 8 juli 2025
IEF 22784
Rechtbank Midden-Nederland ||
26 jun 2025
Rechtbank Midden-Nederland 26 jun 2025, IEF 22784; ECLI:NL:RBMNE:2025:3066 (eiseres tegen gedaagde), https://ie-forum-be.minab.nl/artikelen/voorzieningenrechter-legt-publicatieverbod-en-gedeeltelijk-contactverbod-op-wegens-onrechtmatige-uitlatingen

Voorzieningenrechter legt publicatieverbod en gedeeltelijk contactverbod op wegens onrechtmatige uitlatingen

Vzr. Rb. Midden-Nederland 26 juni 2025, IEF 22784, ECLI:NL:RBMNE:2025:3066 (eiseres tegen gedaagde). In deze procedure gaat het om een conflict waarbij de zoon van gedaagde onderwijs volgt aan scholen die onder het gezag van eiseres vallen. Gedaagde heeft eiseres en haar medewerkers herhaaldelijk ernstig beschuldigd, bijvoorbeeld van kindermishandeling, per e-mail en via recensies. Deze uitlatingen zijn actief verspreid naar derden, waaronder diverse overheidsinstanties en via een publiek toegankelijke reviewwebsite. Eiseres is naar aanleiding hiervan naar de voorzieningenrechter gestapt. Zij verzoekt de voorzieningenrechter onder meer om gedaagde te verbieden nog langer negatieve, smadelijke of lasterlijke uitlatingen over haar of haar medewerkers te verspreiden. Daarnaast vordert ze een contactverbod voor iedere vorm van communicatie van gedaagde met eiseres of haar personeel. Ook vordert ze dat gedaagde binnen een termijn van zeven dagen na betekening alle op een specifieke website geplaatste recensies, voor zover deze haar of de betrokken scholen betreffen, verwijdert en verwijderd houdt, en zich in de toekomst onthoudt van soortgelijke online uitlatingen. Ter versterking van deze vorderingen vraagt eiseres om het opleggen van dwangsommen en een veroordeling in de proceskosten.

Volgens de voorzieningenrechter is sprake van een voldoende spoedeisend belang, gezien de aard en ernst van de vorderingen. Nu gedaagde niet is verschenen ter zitting en de vorderingen niet heeft betwist, beperkt de rechter zich tot de vraag of deze onrechtmatig of ongegrond zijn. Ten aanzien van het gevorderde verbod op smadelijke uitlatingen overweegt de rechter dat de vrijheid van meningsuiting van gedaagde weliswaar wordt beschermd door artikel 10 EVRM, maar dat deze mag worden beperkt wanneer sprake is van onrechtmatige uitlatingen. Aangezien de beschuldigingen van gedaagde niet met feiten zijn onderbouwd en evident schadelijk zijn voor de reputatie van eiseres, wordt de vordering toegewezen. Ook het gevorderde contactverbod acht de rechter toewijsbaar. Hij acht aannemelijk dat gedaagde zich jegens medewerkers van eiseres intimiderend en onrechtmatig heeft gedragen en dat er een reële kans op herhaling bestaat, mede gelet op de door gedaagde aangekondigde podcast waarin namen zouden worden genoemd. Met het oog op de proportionaliteit beperkt de rechter het contactverbod tot een periode van vijf jaar, met een uitzondering voor strikt noodzakelijke communicatie via een aangewezen e-mailadres. Beide voorzieningen zijn gekoppeld aan een dwangsom. Daarnaast wijst de rechter het verwijderen van online recensies toe, omdat deze overeenkomen met eerder als onrechtmatig beoordeelde uitingen. Wel merkt hij op dat enkel bestaande recensies verwijderd moeten worden; toekomstige uitingen vallen al onder het eerder opgelegde verbod. De rechter legt eveneens een bijbehorende dwangsom op. Tot slot wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente als tijdige betaling uitblijft.

4.7. Het toewijzen van vordering II zou een beperking vormen op het recht van [gedaagde] om vrijelijk te communiceren. Een dergelijke beperking is toegestaan als sprake is van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Er moet in ieder geval een reële dreiging bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagde] tegenover [eiseres] .

4.8. [eiseres] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig handelt tegenover haar, door op intimiderende wijze contact met haar werknemers op te nemen. Volgens [eiseres] heeft zij als werkgever een zorgplicht tegenover haar werknemers om een veilig werkklimaat te bieden. Dat medewerkers van [eiseres] zich door het contact met [gedaagde] onveilig voelen, is volgens de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden. In rechtsoverweging 4.4 is geoordeeld dat de beschuldigingen waarover [gedaagde] met de medewerkers van [eiseres] spreekt onrechtmatig zijn. Het is bovendien aannemelijk dat er een reële dreiging bestaat van toekomstig onrechtmatig handelen door [gedaagde] , omdat hij heeft aangekondigd een podcast op te nemen en daarin naar de voorzieningenrechter begrijpt namen van werknemers van [eiseres] bekend zal maken. Het is daarom gerechtvaardigd om het recht van [gedaagde] om vrijelijk te communiceren te beperken. Vordering II zal daarom worden toegewezen met inachtneming van het volgende.