24 jul 2025
Uitspraak ingezonden door Paul Trapman, Ploum.
POP MART krijgt ex parte bevel tegen Jumbo-supermarkten wegens namaak Labubu’s
Rb. Den Haag, 24 juli 2025, IEF 22858; C/09/688942 (POP MART tegen gerekwestreerden). POP MART Netherlands B.V., POP MART (Singapore) Holdings Pte. Ltd. en Beijing Pop Mart Creative Corp. Ltd. vragen in een ex parte procedure een verbod aan tegen meerdere Nederlandse supermarkten. Zij stellen dat deze supermarkten inbreuk maken op hun Uniemerken en auteursrechten door zonder toestemming producten aan te bieden die overeenstemmen met hun beschermde ontwerpen en merken. De voorzieningenrechter acht zich bevoegd en stelt vast dat de geldigheid van de ingeroepen rechten voldoende is onderbouwd. De merkinschrijvingen en productvoorbeelden maken voldoende aannemelijk dat sprake is van inbreuk, althans van een relevante rechtsbetrekking. Gelet op het spoedeisend belang en de aannemelijkheid van inbreuk, bestaat voldoende grond voor toewijzing van de verzochte maatregelen zonder voorafgaand gehoor van de wederpartij. De rechter wijst het verzoek deels toe. De supermarkten moeten binnen 48 uur na betekening de in het verzoekschrift beschreven inbreuk op de merken en auteursrechten staken, waaronder het produceren, leveren en aanbieden van producten zoals ‘Labubu’s’. Voor iedere dag of product waarmee in strijd met het bevel wordt gehandeld, geldt een dwangsom van €10.000 per dag of €500 per product, met een maximum van €500.000 per partij. Ook wordt conservatoir bewijsbeslag toegestaan op digitale bestanden, inclusief toegang tot wachtwoorden en inloggegevens.
Voor zover het verzoek ziet op een algemeen stakingsbevel, wordt dit afgewezen. Verzoeken tegen natuurlijke personen worden afgewezen, omdat op voorhand niet kan worden vastgesteld of zij daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over de gestelde inbreuken. Het verzoek wordt daarnaast afgewezen voor zover het is gebaseerd op onrechtmatige daad, omdat artikel 6:162 BW geen grondslag biedt voor een ex parte verbod in de zin van artikel 1019e Rv. De voorzieningenrechter verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en bepaalt dat verzoeksters binnen zes maanden een bodemprocedure moeten starten.
2.1 Voorshands oordelend bestaat geen reden aan de geldigheid van de door verzoekster ingeroepen rechten te twijfelen en is voldoende aannemelijk gemaakt dat gerekwestreerde inbreuk op die rechten maakt, althans dat de voor artikel 194 lid 1 Rv vereiste rechtsbetrekking bestaat, om de toe te wijzen maatregelen te rechtvaardigen. Hierbij wordt opgemerkt dat dit voorlopige oordeel waar het een beslag, monsterneming en/of beschrijving betreft slechts na summier onderzoek tot stand is gekomen waarbij (in dit geval) alleen de verzoeker is gehoord. De drempel om een beslagverlof af te geven is in het algemeen relatief laag.
2.5. Verzoekster heeft voldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat indien de gerekwestreerde wordt gehoord gegronde vrees bestaat voor verduistering of verlies van bewijs dan wel dat dit uitstel verzoekster onherstelbare schade zal berokkenen.