DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 2 juli 2025
IEF 22777

Artikel ingezonden door Michiel A. Smit.

De verboden metafoor: AI en antropomorf taalgebruik

Artikel geschreven door Michiel A. Smit. 

Inleiding
Op het snijvlak van auteursrecht & AI is regelmatig (felle) kritiek te lezen op ‘antropomorfiserend’ taalgebruik. Wanneer we als juristen schrijven over AI is het volgens velen onwenselijk dat daarbij ‘mensachtige’ termen worden gebruikt zoals leren, herinneren en autonomie. Deze woorden zouden AI immers te veel menselijke eigenschappen toedichten. In plaats daarvan is er een gewoonte ontstaan waarbij (schijnbaar) minder menselijke termen worden gebruikt zoals genereren, memoriseren en trainen. Dit weerspiegelt de buitenlandse literatuur waarin eveneens volop kritiek is op antropoïde termen en vergelijkingen: we zouden zowaar kunnen spreken van een verboden metafoor. In dit artikel wordt desalniettemin betoogd dat het volledig uitbannen van antropoïde metaforen en termen niet goed mogelijk en bovendien onwenselijk is.

Kritiek op deze vorm van taalgebruik was bijvoorbeeld te lezen in een recente Linkedin-post van Arnoud Engelfriet:

‘Kunnen we alsjeblieft ophouden de computer te antropomorfiseren? AI “leert” niet. AI “begrijpt” niets. AI “denkt” niet. Niet omdat dat zielig is voor de computer. Maar omdat het funest is voor mijn bloeddruk én voor het juridisch debat. AI is Excel on steroids. Alleen klinkt dat minder sexy dan “het is net een kind dat leert lezen”, dus gooien we er metaforen tegenaan. En die worden dan het vertrekpunt voor juridische standpunten. Maar als we één ding zouden moeten doen in #internetrecht, dan is het dit: begin bij wat het systeem werkelijk doet.’

Met de metafoor dat AI net een kind is dat leert lezen, verwijst Engelfriet vermoedelijk naar de recente uitspraak van een rechtbank in Noord-Californië, waarbij de rechter het trainen van een AI-model als fair use kwalificeerde omdat dit eerder vergelijkbaar was met een kinderlijk leerproces dan dat er sprake was van concurrentie in auteursrechtelijke zin. De metafoor deed veel stof opwaaien in auteursrechtelijke contreien en werd overigens diezelfde week al gerelativeerd door een andere Amerikaanse uitspraak over hetzelfde onderwerp.

Engelfriet heeft natuurlijk gelijk dat dergelijke antropoïde metaforen – en metaforen als zodanig – op zichzelf geen goede basis zijn voor een analyse of discussie. Ook klopt het dat het uiteindelijk om de wettelijke termen gaat zoals een ‘werk’, ‘verveelvoudigen’ en ‘tekst- en datamining’. Of en wanneer daar in de context van AI sprake van is, is echter een lopende discussie en bij het analyseren van deze vraagstukken kunnen mensenmetaforen wel degelijk een nuttige aanvulling zijn. Vooral als degene die de metafoor maakt voldoende basiskennis heeft van het onderliggende AI-proces. De breder gedeelde aversie tegen niet alleen metaforen maar antropoïde taal als zodanig roept bovendien de vraag op welke termen we dan wel mogen gebruiken?